…
zegt Marcel
Marcel Baillon
net van zijn traktor gestapt
hij heeft gemolken
hoofd rood
haar rood
helemaal rood
bloedrood dus
van de gloeiende zon
het teveel aan wijn
tussen twee slokken bier door zegt ie:
wijzend op een mus
(op een telefoondraad)
soms blijft een vogel zitten
maar nooit lang
dan tikt ie met zijn vleugels tegen de lucht
en vliegt weg
hij valt niet
hij tikt
en weg is ie
…
die is goed georganiseerd
die weet waarheen
naar plaatsen waar wij niet
kunnen zitten of staan
hij kent het land van boven
en weet van te warm
(‘t is 40° Celsius in de zon)
…
misschien naar de Nigaudière
(om te zwemmen)
of naar Rue Heureuse
Longue Rue, l’Arbre Joly
Coq Banni of Mon Idée
om onder een blad te gaan zitten
maar… weer niet lang
ik denk aan Molema in Beerta, een melancholieke boer voortdurend in gevecht met het weer, die tegen mijn oom zei: Koos kerel een boer het gain leevn, wie kenn tegen ‘t weer nait op
(hij hield er ook mee op)
zegt Marcel
(na twee slokken bier en zwijgen)
soms tik jij tegen de wereld
meestal tikt ie tegen jou
een vogel levert weerwerk
tikt en vliegt weg
mijn broer hing zich op
‘k snee hem los
dood leek ie tweemaal zo zwaar
kwam de politie en zei
had je niet moeten doen
eerst naar de dokter gaan
de ezels
was ie zeker dood geweest
soms is ‘t zo warm
smelt het asfalt onder je poten
vallen de mussen van het dak
kunnen zich niet ophangen
…
je moet wel gauw komen
kersen plukken anders
vreten ze ze allemaal op
…
40° Celsius in de zon
alleen nog dorst
beesten honger en dorst
ze slachten alles af
veel vlees
geen geld
(stapt op)
tot straks
(2 juli 1976)
‘s middags hangen we samen in de boom en plukken kersen zit ik weer in de molen van Schiphoes in Beerta en zie de hele wereld wel van Winschoten, Wedde tot Nieuweschans boven in de kap boven de houten tandwielen op de as van de wieken en zie Drieborg en Finsterwolde en wel heel het land in korengeel en grasgroen en de beesten en ook de mensen heel klein midden in het gele zinderende koren kleine zwarte vogels maaiend met hun armen in de gele massa tussen de groene weilanden en de bruine velden onder een kokende zon.
ze zichtten alles: tarwe rogge haver gerst
maar ook : paardebonen, erwten, blauwmaanzaad en kanariezaad.
‘t land was nog vol mensen
geen machine te zien
zegt Marcel
(vanuit de boom)
zie je die balk daar
in de schuur, die balk daaraan hing ie
mijn vader
ook als de mensen het hier niet meer weten
hangen ze zich op
altijd wel een paar
per jaar
soms ben je op tijd om ze los te snijden
dan komen ze bij en zeggen dagen lang niks
werken en zeggen niks
tot ze ‘t weer doen
wie ‘t eenmaal gedaan heeft
doet het weer
denk je: dit is de aanloop
een eerste ademtocht
geen woord te vinden
om het uit te drukken
de eerste abstraktie van
die grote gele groene en bruine
vlakken en de sloten en het kanaal
er doorheen
een vlek vol vlekken
roep ik: trekt de sahara voorbij
beneden platgeslagen in
zijn eigen spiegel
geel gezicht en doorrimpeld
vroeger rivieren en wouden
vol olifanten en reden de
jagers in tweewielige wagens
en schoten maar raak
kijk ik uit de kap van de molen
van Schiphoes en zie het dak
van de zolder van Oma waar de
aanstaande man Van Totje Nachenus
zich ophing twee uur voor de bruiloft
en Totje het lijk sloeg en riep
jij loeder
doe deugnait
waarom
en Oma dan zegt heel kalm
aan deze haak hing ie
Opa haalde hem los
maar was dood
lees je bij Merleau-Ponty:
het bewustzijn is een functie van het lichaam
het is dus een ‘gebeurtenis’ binnen dat lichaam
afhankelijk van de gebeurtenissen daarbuiten
of te wel
de struktuur
van de meegenomenheid
het meegesleept worden
geheel verduisterd door het oppervlakte gebeuren
stort ie zich in het oerpatroon
klimmen we de boom uit
zegt Marcel wijzend op zijn vetweiders
natuurlijk gaat het mis als ‘t zo doorgaat
moet ik ze slachten doet iedereen al
zijn ze geen cent meer waard
wel goedkoop vlees
eet je:
wat ik niet heb
zie ik
daar komt ie aan
de verschrikking ‘ik’
de persoon zich zelf
het zelf bewustzijn
binnen prikkeldraad
(Marcel is beneden)
(ik ook)
Zegt: nee
nee ik wil
ik wil niet trouwen
geen familie
had familie
rustte geen zegen op
wil ook mijn tante niet
(heeft goeie eieren te koop
moet je bij haar kopen)
maar niet bij mij op bezoek
ook niet: jongen je bent alleen
kom toch bij mij eten
niks niet
en tante en ook oom niet
bij mij eten
ik eet alleen
wat ik eten wil
doe ik alleen
denk ik
wat ik zag
standbeeld van engel
bron van spuitende fontein
in Almunecar bij Motril
ten zuiden van Granada
op terras zie ik
engel vliegt van sokkel
neemt zich zelf op
geruisloos
vliegt weg
plein alleen
niemand merkt iets
alles stond stil
april 1957
steken wij de Rio Nsumacinta over, de Amazone rivier van Mexico op weg naar Ciudad del Carmen een driedubbele Westerschelde een trage indonesiese kali en verdwijnen de hutten en palmen aan de kant wordt het donker en hoor ik in de verte nog wat Mexicanen schieten op lege flessen, heb er ook een paar stuk geschoten en zien wij in de verte Ciudad del Carmen maar eerst nog een keer over de San Pedro rivier net zo traag niet zo breed maar majestueus in het rood van de ondergaande zon…
het zal donker zijn eer wij in Ciudad del Carmen zijn, de garnalenstad.
kom je van de pont
rij je een straat in
roept een agent: hei wat moet je?
zeg je hotel
zegt ie: hier wachten
zet verkeer stil en verdwijnt
iedereen wacht tot ie terugkomt
roept: Hotel Internacional
reeds gereserveerd voor U
lacht…
denk ik aan Wittgenstein: hoe zou het zijn als mensen nooit het woord zouden vinden dat hen op de tong ligt.
en ook de daad erbij (bs)
en dat niet gescheiden is
je zet het verkeer stil
en je brengt het weer op gang
zegt Marcel:
wij blijven hier in het slib van de sleep van ons zelf.. ik beweeg mij niet, niet verder of meer dan nodig en ben onafhankelijk…
dwz: nooit vakantie van wege de beesten
nooit vakantie omdat ik niet weet waarheen
ja misschien naar Duitsland
maar mijn kameraden van toen uit de militaire dienst
zijn er niet meer en duits spreek ik niet
en als je de taal niet spreekt ben je nergens
zit ik beter onder de koeien
verstaan je ook niet
maar wel een klap
ze doen wat je slaat
zie ik de engel op het plein
net getrouwd en vissend in
de mysterieuze zee naar vissen
van smaragd
soms kom je ze tegen in
het huis van de nacht
verblijfplaats van de toekomstige
kinderen
een plek waar de bloemen bloeien
en tranen zijn als dauw
de engel echter staat stil
op het plein
en is fontein
en lichtjes schuddend zie ik het grijze hoofd van Oma die de Winschoter Coerant leest over Abel en Udo en Tasmen en soms plotseling opkijkt naar het portret aan ‘t behang
van haar dochter
mijn moeder
niks zegt en het hoofd blijft schudden
maar niet verder leest
hoor ik de stilte
die zij zong
zij zong prachtig
borduurde ook mooi
en haar hele uitzet
op elke sloop
op elk laken
een C. voor Cezar
een S. voor Schierbeek
en toen ik kwam
ging ze dood
later lag Oma vaak onder de bomen op het bleekveld
na het eten
na het eten mocht ik haar niet storen
zei Corrie
na het eten stond de wereld stil
en had ik zin om te schreeuwen
na het eten
dacht ik
als ik dat deed
met opzet
dacht ik
zal ‘t wel mislopen
dacht ik
en wat dan nog
zit de mus op het draad
de engel terug op haar sokkel
denk je hardop:
lig ik naakt
naast mijn schaduw
net zo
als ik geboren ben
even later
stopt de manke man en stapt
met zijn stijve been eerst van de brommer
glimlachend als een Boeddha komt ie
in zijn ogen de slimheid van een heel dorp
(hem ooit eens geholpen:
ik moet naar het ziekenhuis
naar mijn dochter nu is mijn
brommer stuk
zeg je stap maar in met brommer en al)
nu komt ie wekelijks langs
houdt zo van hollandse sigaren
die rook ik zo graag
geef je hem een sigaar
zeg je ik ben aan het werk
(een dochter had ie bovendien niet)
zegt hij heel even
(gaat zitten)
dan ga ik
zit je daar
en denkt bij je zelf
ik raap het nog één keer
allemaal op
wat het was
hoe het zat
en het ging
en dan zie je ze komen
hoor je ze ook
wederzijdsafhankelijk
van de produksiekrachten?
ja ze komen
zegt Marcel ik zie ze dagelijks langs komen maar ze blijven hier niet, nooit… hier woont niemand meer en de jongeren trekken weg geen werk ze gaan naar Parijs waar ook geen werk is en zitten in het licht en hebben heimwee naar de groene dalen de grijze stromen de bossen de jacht maar ze blijven weg in Parijs zitten ze in het licht vol heimwee en zijn verloren
en komen toch niet terug…
ja met kerstmis
om hun ouders te bezoeken
met de pest in
vanwege de verveling
een verlies
een peertje licht
tot de hals in de mest
stank in hun ogen
de lichtstad die lokt
maar hen niet ziet
en ons ook niet
in Parijs heeft men ons nog nooit gezien
besluit Marcel
zit je daar
en denk je
hoe voelt een vogel
zich alleen in zoveel lucht
ondertussen
zei Nam June Paik
nooit vergeten de mysterieuze verbindingen
- de maan is onze oudste TV
en dan de Denker van Rodin
(in copie)
zetten voor de Boeddha
op TV
en dan: kijken
zoals die twee naar elkaar kijken
denk je aan de engel
die vloog van haar sokkel
dertien jaar later en daarna
elke dag en vind je
een stuk papier
met daarop haar kus
in lippenstift
en kus je haar mond
jaren later
op papier