zij komen
anders en hetzelfde
met ieder is het anders en is het hetzelfde
met ieder is het ontbreken van liefde anders
met ieder is het ontbreken van liefde hetzelfde
 
 
 
 
 
voor haar de vredige daad
de bedreven poriën het goeiige geslacht
het niet te lange wachten het niet al te lange berouw het gemis
in dienst van wat er is
die paar hemelsblauwe vodden in het hoofd de vastgelopen
delen van het hart
heel de verlate genade van een regenbui die ophoudt
bij het invallen
van een augustusnacht
 
voor haar leeg
hij vol
liefde
 
 
 
 
 
goed goed er is een land
waar de vergetelheid waar de vergetelheid zacht
op de naamloze werelden rust
daar verzwijg je je hoofdje hoofd is sprakeloos
en je weet nee je weet niets
het gezang van de dode monden sterft weg
over de zandige oever het heeft de tocht volbracht
er valt niets te betreuren
 
mijn eenzaamheid ken ik kom die ken ik slecht
ik heb de tijd zeg ik bij mezelf ik heb de tijd
maar wat voor tijd uitgehongerd gebeente de hondse tijd
de tijd van de onophoudelijk verblekende hemel mijn greintje hemel
van de lichtstraal die oogvormig gevlekt omhoogschiet trillend
van de mikrons van de duistere jaren
 
jullie willen dat ik van A naar B ga ik kan het niet
ik kan er niet uit ik ben in een land zonder sporen
ja ja dat is me iets moois wat je daar hebt iets heel moois
wat is dat stel me geen vragen meer
spiraal stof van ogenblikken wat is dat hetzelfde
de stilte de liefde de haat de stilte de stilte
 
 
 
 
 
DOOD VAN A.D.
 
en er zijn er altijd nog zijn
tegen mijn oude door het zwart van de blindelings
vermalen dagen en nachten syfilitisch geworden beddeplank gedrongen
om er te zijn om er niet vandoor te gaan en vandoor en er te zijn
gebogen over de bekentenis van de tijd die sterft
aan geweest te zijn wat hij was gedaan te hebben wat hij deed
mij aandeed mijn gisteren met glanzende ogen gestorven vriend
uitgehongerd heimelijk hijgend verslindt hij
het leven der heiligen een leven per levensdag
nogmaals ‘s nachts zijn zwarte zonden belevend
gestorven gisteren terwijl ik leefde
en er zijn drinkend boven het onweer uit
de schuld van de onvergeeflijke tijd
vastgeklampt aan het oude hout getuige van het vertrekken
getuige van het terugkeren
 
 
 
 
 
ARÈNES DE LUTÈCE
 
Vanwaar wij gezeten zijn hoger dan de rijen
zie ik ons binnenkomen uit de Rue des Arènes,
aarzelen, omhoog kijken, daarna traag
op ons toe komen over het naargeestige zand,
steeds lelijker, net zo lelijk als de anderen,
maar sprakeloos. Een kleine jonge hond
komt binnenrennen vanuit de Rue Monge,
zij blijft staan, zij volgt hem met de ogen,
hij steekt de piste dwars over, hij verdwijnt
achter het voetstuk van de geleerde Gabriel de Mortillet.
Zij draait zich om, ik ben verdwenen, ik beklim in m’n eentje
de ruwe treden, ik raak met mijn linkerhand
de ruwe trapleuning aan, die is van beton. Zij aarzelt,
doet een stap in de richting van de uitgang Rue Monge, volgt mij dan.
Ik huiver, ik ben het die zich bij mij voegt,
met andere ogen bekijk ik nu
het zand, de plassen water in de motregen,
een klein meisje dat een hoepel achter zich aan sleept,
een stel, wie weet geliefden, hand in hand,
de lege rijen, de hoge huizen, de hemel
die ons te laat verlicht.
Ik draai mij om, ik ben verbaasd
daar haar trieste gezicht aan te treffen.
 
 
 
 
 
verbras alleen
vreet verzeng hoereer krepeer alleen als eertijds
de afwezigen zijn dood de aanwezigen stinken
laat je ogen uitpuilen wend ze af naar de rietstengels
pesten ze elkaar of de luiaards
niet de moeite er is de wind
en de waaktoestand
 
 
 
 
 
HEMELVAART
 
dwars door het dunne tussenschot
deze dag waarop een op zijn manier verloren
zoon terugkeerde bij zijn familie
hoor ik de stem
zij is bewogen zij geeft kommentaar
op de wereldvoetbalbeker
 
altijd veel te jong
 
tegelijkertijd door het open raam
op de luchtstroom heel even
dof
de beroering van de getrouwen
 
haar bloed spatte rijkelijk
op de lakens op de lathyrus op haar kerel
met zijn walgelijke vingers sloot hij de oogleden
over de grote groene verbaasde ogen
 
zij waart licht
rond over mijn luchtgraf
 
 
 

* zij komen (elles viennent), voor haar de vredige daad (a elle l’acte calme), Arènes de Lutèce, verbras alleen (bois seul), Hemelvaart (Ascension) werden in de jaren 1937-1939 in het Frans geschreven en pas na de oorlog gepubliceerd; goed goed er is een land (bon bon il est un pays), Dood van A.D. (Mort de A.D.) werden geschreven in 1947-1949. Alle gedichten staan in Collected poems 1930-1978 (Calder 1984)