Naar aanleiding van de Reisboekenweek (maart 1991) schreef ik voor NRC/Handelsblad een stuk over de cronopio. Daarin toonde ik aan dat de cronopio, die door Cortázar dan ook tot de ‘vochtige, groene dingen’ wordt gerekend, en de komkommer één zijn. Verder legde ik uit hoe het komt dat zoëentje het liefst in zijn hoofd en zijn hart reist en niet via het reisbureau:

a) omdat hij dan niet bang hoeft te zijn dat hij zijn tandeborstel vergeet.
b) omdat je koffer op die manier prettig leeg blijft en dus gebruikt kan worden voor alles wat onderweg wordt opgepikt of weggesnaaid. Aangezien in Reis om de dag in tachtig werelden een dergelijke koffer, zeg maar hutkoffer, gul door Cortázar geledigd wordt voor de ogen van het lezende publiek, riep ik dat boek uit tot hét reisboek van de Reisboekenweek. Veel zal het niet geholpen hebben, maar het is altijd leuk als naar aanleiding van een krantenartikel een vriendelijke brief wordt teruggekaatst. Ik kreeg zo’n brief. Een zekere Manja Offerhaus uit Parijs berichtte me dat mijn stuk over Cortázar meer in de roos was dan ik zelf waarschijnlijk voor mogelijk had gehouden. Of was ik misschien ooit bij Julio thuis geweest? Want zolang ik hem gekend heb moet je weten, heeft er bij hem thuis een grote platte schaal vol groene komkommers op tafel gestaan. Natuurlijk puur voor de decoratie, maar toch. Verder heeft hij een volledig imaginair reisverslag geschreven naar aanleiding van foto’s van mij uit Peru. Als u een keertje naar Parijs zou willen komen … Altijd welkom. Hier in huis liggen Julio’s voetstappen bij wijze van spreken voor het oprapen.

Er zat niets anders op: ik moest op reis naar Parijs. Daartoe niet alleen overgehaald door de onverwachte zonnestraal, de voetstappen, de schaduw van de schaal komkommers, de foto’s en de geschreven reis, maar ook door het prikkelende gegeven dat Manja op de Boulevard des Invalides woonde. Iedereen weet: wie op deze boulevard vertoeft heeft een streepje in het leven voor. Van dat streepje wou ik ook wel eens genieten.

Op 17 mei was het zover: met mijn twee gezonde voeten en mijn op een tandeborstel na volstrekt lege koffer stond ik bovenop het plaveisel van de Boulevard des Invalides. Om te beginnen moest ik een loodzware, groene toegangsdeur openduwen. Die gaf toegang tot een grote, tuinachtige binnenplaats en meteen hoorde ik niets meer van het rondrazende verkeer. Ik stak de binnenplaats over. Aan de overzijde bevond zich een glazen deur met een toetsenbord ernaast. Ik las mijn hand, omdat ik daarin de geheime code had opgeschreven, en toetste. Geen ‘trek maar aan het touwtje’ had dit kunnen verbeteren: de deur vloog vanzelf open. Ik bevond me nu in een ijskoud trappenhuis en begon dadelijk naar vijf hoog te klimmen. Dit duurde vanwege de talrijke voetstappen die ik moest oprapen ruim een half uur. Al die tijd had Manja boven staan te wachten, maar dat vond ze helemaal niet erg. Toen ik eindelijk op haar etage was beland, ontving ze me allervriendelijkst en bracht onmiddellijk mijn zware koffer in veiligheid. ‘Zet u’, zei ze. ‘Hee, wat vreemd’, zei ik, ‘dat zeggen ze in België ook’ en ik zette me. Via een open raam dat doorliep tot de grond had ik zicht op de prachtigste bloeiende tuinen. Om mij heen hing en stond het stikvol schilderkunst en uitheemse beeldjes. In mijn stoel had Cortázar de ene na de andere sigaret zitten roken. ‘Ruik maar aan de kussens’ zei Manja. Ondertussen schonk ze de glazen vol en stak van wal. Ze woonde al vanaf 1959 in Parijs. Dit maakte mij jaloers, want zelf zat ik toen nog op de middelbare school en Parijs leek mij vanwege de liefde het hoogst haalbare in de hele wereld, Wij spraken dan ook over de liefde. Pas na twee flessen wijn kwamen de foto’s uit Peru op tafel. Vervolgens keken we de hele avond foto’s maar eigenlijk ging dat niet minder over de liefde. Ik begreep onmiddellijk dat Cortázar hier een tekst bij had willen maken. Wat hij in Het kwijlen van de duivel over fotografie zegt, was door Manja in praktijk gebracht:

Onder de vele manieren het niets te bestrijden is een van de beste foto’s te nemen, een bezigheid die kinderen eigenlijk al vroeg moesten leren, want het eist discipline, esthetische opvoeding, een goed oog en vaste vingers. Het gaat er niet om op de leugen te loeren zoals de eerste de beste reporter, en het stupide silhouet te treffen van de belangrijke persoonlijkheid die net uit het perceel Downingstreet 10 komt, maar wanneer je met je camera op stap bent, heb je in ieder geval de plicht op te letten, niet de bruuske heerlijke terugkaatsing van een zonnestraal op een oude steen te missen, of het drafje van een klein meisje met wapperende vlechten dat brood of een fles melk heeft gehaald.’

foto: Manja Offerhausfoto: Manja Offerhaus

Om een lang verhaal kort te maken: een selectie van Manja’s foto’s plus Cortázars tekst verdween in mijn koffer en terug in Amsterdam bracht ik alles naar Raster. Waarvan akte.

Het nu volgende gesprek met Manja had ik op 21 augustus in Amsterdam.

Manja, hoe hebben Cortázar en jij elkaar eigenlijk leren kennen?
Tijdens ons werk bij de UNESCO. Ik werkte daar als hôtesse voor de recepties en conferenties en hij werkte op de afdeling van de Spaanse vertalingen. Je had daar een traducteur, die de boel in het Spaans moest vertalen en je had een adviseur, die dat vertaalwerk dan weer na moest zien. En die réviseur dat was hij.

Kostte die baan bij de UNESCO hem veel tijd?
Nee, heel weinig. Het was meer een soort bijverdienste. Hij werkte er alleen als het hem uitkwam of als er een bizonder grote toeloop van allerlei stukken en documenten voor een conferentie was. Hij kwam dus heel onregelmatig en de teksten waarmee hij te maken kreeg waren cultureel en wetenschappelijk van aard en hadden niet speciaal iets met literatuur van doen.

Hoe is toen jullie projekt met die foto’s ontstaan?
In 1975 deed zich ineens de gelegenheid voor dat ik met wat mensen van de UNESCO een reis naar Peru kon maken. Toen ik weer terug was van die reis belde ik Julio op een avond op om naar een film van Fassbinder te gaan, want wij gingen dus af en toe samen naar de cinema en zo. Maar toen zag hij toevallig die foto’s van mij uit Peru, want ik was net naar het laboratorium geweest, en toen zijn we helemaal niet meer naar die film geweest maar hebben de hele avond foto’s zitten kijken. Vervolgens heeft hij de hele bende foto’s mee naar huis genomen en gezegd: ‘Ik vind ze zo fantastisch, daar ga ik een tekst mee doen.’ Ik vond dat natuurlijk geweldig leuk. Eerst heeft bij toen een week lang zitten uitzoeken welke foto’s hij gebruiken kon en daarna is hij die tekst inderdaad gaan schrijven.

foto: Carol Dunlop

Heeft hij jou daar ooit bij geraadpleegd, ik bedoel in die zin dat hij jou vroeg om bepaalde foto’s nader toe te lichten?
Nee, dat is het juist. Daar had hij geen enkele behoefte aan. Het is een volkomen imaginair reisverhaal geworden. Zelf is hij ook nooit in Peru geweest. Het enige wat ik hem verteld heb is iets over de aard van de treinen waarmee ik reisde. Dat waren locale treinen moet je weten, die dwars door Peru gingen. ‘s Nachts kwam je dan bijvoorbeeld over hoogten van 5000 meter en dan maakte je herhaaldelijk mee dat de trein bij bepaalde dorpjes vast kwam te staan. In die tweede trein zat ik in mijn eentje tussen allemaal indianen van de hoge plateaus. Die kwamen uit de meest afgelegen dorpen. Daar waren mensen bij met enorme pakken en zakken en sommigen namen die trein kennelijk voor de eerste keer. Je kunt je wel voorstellen dat die dan helemaal stupéfait waren om mij daarin aan te treffen, want ik was de enige met blond haar. Daar zit je dan tussen allerlei mannen en vrouwen die je van top tot teen zitten aan te gluren. Nu zijn die indianen vrij gereserveerd en ze zeiden dan ook niets. Dat vond ik erg vervelend dat zwijgende gestaar temeer daar ik zelf hun taal niet sprak. Maar wat verderop zat goddank een dame die een beetje Spaans kon. Met mijn half-Spaans en haar half-Spaans hebben we toen via gebrekkige vertalingen toch weten te bereiken dat de sfeer wat losser werd. Meteen pakte een van de vrouwen die naast mij zat een streng van mijn haar beet, want die kleur had ze nog nooit gezien. Daarop nam ik haar vlecht in mijn handen en zei in half-Spaans dat ik het zo prachtig dik donker haar vond. En toen begonnen we met elkaars haar nog steeds in de hand allebei vreselijk hard te lachen en was de spanning eindelijk gebroken. Mannen en vrouwen begonnen om me heen te troepen en overal werd pret gemaakt. Op een gegeven moment vroeg toen diezelfde vrouw, die er in mijn ogen vrij oud uit zag, hoe oud ik was. Ik dacht: nu moet ik even oppassen, want dat zie je vaak bij mensen uit de derde wereld dat die vrouwen veel sneller oud zijn dan wij. Vooral in de hoge plateaus, daar is ontzettend veel wind. Een echt hard klimaat voor het gezicht. Dus ik zei: ‘Ik zal u mijn leeftijd zeggen, maar dan moet u eerst de uwe zeggen’. Zij zei dat ze vijf en veertig was. Nou, ze zag er minstens uit als zestig, zeventig. Dus zei ik maar dat ik tien jaar jonger was, terwijl ik in werkelijkheid drie en veertig was. Maar goed, dit terzijde. Het essentiële is dat wij contact kregen via ons haar en dat toen ineens niemand het meer gek of eng vond dat ik foto’s ging nemen. Later heb ik trouwens een etnologe in Parijs ontmoet die zei: ‘Hoe heb je die foto’s in godsnaam voor elkaar gekregen, want ik heb een heel jaar tussen de indianen geleefd zonder ze ooit te kunnen fotograferen.’ Julio, die ze vaak heeft zien fotograferen, zei altijd: ‘Het komt door je glimlach. Zodra jij glimlacht weten de wantrouwendste mensen zelfs dat je o. k. bent. Nu moet ik daaraan toevoegen dat ik echt nooit mensen fotografeer als ze er tegen zijn. Als ze zoiets hebben van ‘pas question’ dan doe ik het eenvoudig niet. Dit dus wat betreft de trein.

In welk jaar heb je Cortdzar leren kennen?
In het begin van de zeventiger jaren, ik geloof 1971. In 1978 heeft hij toen Carol Dunlop leren kennen met wie hij samen is gaan wonen. Maar wij zijn tot zijn dood dik bevriend gebleven, vooral ook omdat Carol een goede vriendin van mij geworden is. Carol is toen in 1982 plotseling aan kanker overleden en toen heb ik natuurlijk geprobeerd, vooral omdat hij zelf in die tijd ook al erg ziek was, om hem eh … goede moed te geven, laten we het zo zeggen. Want de dood van Carol heeft hem zeer geschokt. En twee jaar nadien overleed hij zelf aan leukemie. Dat was in 1984. Daarom heeft hij het boekje met de foto’s en zijn teksten helaas niet meer kunnen zien.

Zijn ze dan al eerder uitgegeven?
Ja, er is een klein uitgaafje geweest in Mexico. Heel slecht gedrukt. Het boek zou eerst uitkomen in ’82 of ’83, maar die éditeur, Nueva Imagen, heeft het enorm lang laten zeuren en ik heb toen verschillende telegrammen gestuurd omdat Julio nog maar heel kort te leven had en de uitgave nog zo graag zelf wou zien. Maar toen is hij overleden. En een maand later was het boek klaar. Ik ben toen maar in mijn eentje naar Mexico gegaan, want gelijktijdig met het verschijnen werd er een tentoonstelling geopend van de foto’s. Maar het was een vreselijke teleurstelling. Het boek was heel slecht gemaakt en lelijk gedrukt. Iedereen was woedend. Er waren nogal wat vrienden van hem in Mexico en ook allerlei mensen die hem goed kenden als literaire figuur en die hebben toen tegen de uitgever gezegd dat hij onmiddellijk alles over moest doen. Maar dat is er nooit van gekomen en intussen is die hele uitgever verdwenen. Weg.

Zijn die foto’s en teksten later nog in Europa gepubliceerd?
Nooit, dat boekje is de enige uitgave geweest.

Hoe is het opgebouwd? Heeft Cortázar bij elke foto een aparte tekst gemaakt?
Nee, het is een doorlopend verhaal geworden waar die foto’s dan inzitten. Zijn verbeelding is aan de gang gezet door die foto’s en die foto’s keren er dan later vanzelf weer in terug. Het is eigenlijk een imaginaire conversatie tussen ons beiden. Hij spreekt me soms rechtstreeks toe en ik antwoord ook, terwijl we het dus zoals ik al zei in werkelijkheid nooit over die foto’s gehad hebben. Maar dat kon hij ook doen, mij sprekend invoeren, omdat hij me zo goed kende. Verder is de tekst typisch Cortázar, met van die surrealistische wendingen en verschuivingen.

Had Cortázar niet sowieso een grote interesse voor fotografie?
Ja, Julio is altijd zeer in alles wat met fotografie te maken had geïnteresseerd geweest. Afgezien daarvan ook in beeldende kunst in het algemeen, maar toch wel zeer speciaal in de foto als kunstvoorwerp. Hij heeft er ook een verhaal over geschreven. Nu weet ik niet hoe dat in het Hollands heet (Het kwijlen van de duivel, Ch.M.), maar het gaat in ieder geval over een fotograaf en zijn foto. Hij gaat die foto dan vergroten en vergroten en daaruit ontstaat dan een hele situatie. Antonioni heeft er de film Blow up van gemaakt. Maar die is er zeer vrij mee omgesprongen zoals Antonioni dat dan doet – daar had Julio hem overigens permissie voor gegeven – zodat het wel een heel ander verhaal is geworden. Maar het gaat om het idee: wat er allemaal kan gebeuren nadat er een bepaalde foto is gemaakt. Ook psychologisch en filosofisch erg interessant.

foto: Manja Offerhaus

foto: Manja Offerhaus
Wat betreft deze foto’s van mij speelde ook nog een rol dat ze in Peru zijn gemaakt. Zuid-Amerika was tenslotte zijn achtergrond en foto’s van andere landen, Rusland bij voorbeeld waar ik ook gefotografeerd heb, spraken hem duidelijk veel minder aan. Net of zijn verbeeldingskracht door die Zuid-Amerikaanse sfeer meer aan de gang werd gezet. Hij heeft ook altijd heel veel voor de Zuid-Amerikanen in Parijs gedaan, zoals de mensen uit Nicaragua en de réfugiés van Pinochet. Dat speelde ook een rol in onze vriendschap, want met de Chileense kwestie hield ik me ook bezig.

Tot slot: de foto’s van Cortázar zelf, heb je die in Parijs genomen?
Nee, deze heb ik allemaal in Kenia genomen. Wij waren daar in 1976 op een grote conferentie en die foto’s heb ik toen ergens buiten Nairobi genomen, waar je die prachtige planten hebt, die je op een van de foto’s ook ziet. Ach, het is zo jammer dat hij dood is. Wij hadden werkelijk een diepe vriendschap die me op verschillende terreinen veel gegeven heeft.

____________________________

Naar: Julio Cortázar en Manja Offerhaus: Foto’s uit Peru: beelden en verbeelding