Zal ik in jou geborgen zijn
Verleidelijke stad vol knetterende haast,
waardoor mijn bloed in vonken fladdert?

Mijn voeten hebben de kiemende aarde verloren,
ze rennen door kloven vol schokkend licht,
om het stamelen van mijn hart te verloochenen.

Eindeloos ben ik moe en zoek ik mijzelf.
O mijn ledematen verlangen naar bedauwde stilte,
mijn oogleden hunkeren naar sluimerend zwart.

Maar jij houdt ze met geweld open!
Onafgebroken moet ik in je sfinxgezicht kijken,
Hulpeloos en almachtig, de betoverde kalief.