En het is in deze tijd dat de mens zich steeds meer ontwikkelt tot kijkdier. Hij laat het zich aanleunen als zijn lot, een wisselbeeldig, bont lot. Hij geniet zich suf, onderkent vooralsnog niet de mogelijk minder aangename kanten. Wat gaat het snel, zoals alles snel gaat in deze tijd. Hier en daar wordt de metamorfose al in haar definitieve gedaante ontwaard: die van de ogenrijke spons, met een gepast Engelstalig tintje zappspons genaamd.

We schrijven eind twintigste eeuw. De democratische verdeling van de macht over onze zinnen is verstoord. Zien, van oudsher het meest luie en tegelijk meest gulzige vermogen, schuift Voelen, Ruiken, Proeven en Horen op het tweede plan. Door nood gedwongen verschansen zij zich in figuren die alleen binnen een door subsidiƫrende instanties onderhouden terrein de dienst uitmaken.

De zappspons is ongebekt en doof voor zijn omgeving. Hij is het visuele toegedaan en daarin niet te verzadigen. Door hen die daar belang bij hebben wordt van alles bedacht om hem in zijn enorme behoeften tegemoet te komen. De steden hangen vol plaatjes, er blijft geen straatpaaltje onversierd, op de voorpagina’s van de kranten verdringen de foto’s de tekst en zo mogelijk elkaar.

Zijn lievelingsvoer, als het ware eten en drinken voor zijn ogen, komt uit het in zijn vijftigjarige bestaan uiterlijk nauwelijks veranderde kastje dat z’n binnenste aanbiedt in eindeloze stromen beelden. Door hantering van een daartoe ontwikkeld apparaatje stemt de zappspons deze zogenaamde televisie af op zijn luimen. Ook ‘s nachts voldoet bij liggend op een bank of op een bed zijn kijkbehoeften, met een voorkeur voor seriewerk zonder al te veel variatie. De nieuwsuitzendingen zijn hem over het algemeen te saai. Daar komen geen deskundige regisseurs aan te pas, vindt hij.

Tussen de bedrijven door verslindt de zappspons glossies en strips en ook wel eens een museum, met steeds grotere schilderijen. Heeft hij tijd over, dan bekijkt hij reclameblaadjes en voelt zich opgetild in een walhalla van nieuwe mogelijkheden om het spreken terug te brengen tot elementair gemompel tussen de bedrijven door, stijl ‘Hi’ of ‘Ben’. Het ‘ik’ begint de zappspons te verleren en hij zou zijn neiging tot steno niet eens willen loochenen.

Geef hem bier, wijn, sap, of een jonge of oude klare, en de zappspons zucht van genoegen. Uit zijn ogen komen tranen. Hij is graag en snel aangedaan.

Virtualiter is de zappspons onsterfelijk. Door de vele begrafenissen die hij in geprojecteerde vorm heeft genoten, vergeet hij zijn eigen gang naar de dood. Praatprogramma’s over de voors en tegens van ongeveer al het denkbare waar je voor en tegen kunt zijn, hebben hem neutraal gemaakt. Hij is op de hoogte. Vraag hem verder niets. Hij ziet dus hij is. Hij spreekt bij voorkeur in visuele termen (‘mooi’, ‘fraai’, ‘knap van compositie’, e.d.) of hij zwijgt, van mening al gesproken te hebben bij monde van wie of wat hij zojuist zag spreken. Men herkent hem niet gemakkelijk in zichzelf. Heb je soms geen mond, handen, oren? Jawel, nog wel, althans officieel. Maar als wij op een onbewaakt moment in de spiegel kijken, tijdens de vooralsnog noodzakelijke toiletgang of tijdens het tandenpoetsen waar wij nog aan hechten, zien wij hem, de zappspons. Hij kijkt ons aan met holle ogen waarin niettemin de wereld ligt opgeslagen. Donzig, slonzig, sponzig. Hij neemt zich voor veel te zien in zijn dromen, die velerlei zullen zijn.

De biografie van de zappspons is in wording. Ze heeft het in zich uitgebreid te zijn maar zal voornamelijk uit plaatjes bestaan.