Bestaat er een toepasselijker, actueler thema voor het 100ste nummer van Raster dan de macht van het getal?

Onder literatuurliefhebbers is het misschien geen populair thema – maar aan populaire thema’s hebben wij ons nooit veel gelegen laten liggen. De mijlpaal van dit eerbiedwaardige getal heeft Raster niet bereikt dankzij, maar eerder ondanks de macht van het getal, die ook in de literatuur steeds voelbaarder wordt.

‘Eine Auflage von hunderttausend Exemplaren ist in einem Monat leichter zu erreichen als in einem Jahrzehnt,’ schreef Ernst Jünger in het begin van de jaren ’80. Zijn gelijk wordt dagelijks bewezen door de torenhoge stapels van de nieuwste meesterwerken in de boekhandel. Maar voor literaire tijdschriften ligt dat anders. Die moeten het hebben van de lange adem. Vijfentwintig jaar en 100 nummers lang heeft Raster de wetten van de markt getrotseerd, en ter gelegenheid daarvan nemen we nu eens een diepe duik in de wereld van het getal.

Van het eerste kievitsei tot het (nog niet gevonden) laatste priemgetal, en van de netjes genummerde Babylonische goden tot de kijkcijfers waar de omroepbazen van wakker liggen hebben getallen – niet minder dan woorden – hun stempel gedrukt op het leven. Maar wat zijn dat eigenlijk voor dingen, die getallen? En wat doen we ermee?

In dit nummer wordt de macht van het getal op alle mogelijke manieren tegen het licht gehouden. Er is een dossier waarin denkers, schrijvers en dichters uit het verleden elk op hun eigen wijze worstelen of stoeien met de raadsels van het getal. Aan de hand daarvan legt Piet Meeuse uit waarom het getal verteld moet worden. Verder schrijft Dirk van Dalen, de biograaf van L.E.J Brouwer, over de macht en de onmacht van het getal, laat Hans Ree zijn licht schijnen over de oneindigheid bij Borges en verdiept Martin de Haan zich in de pythagorese rekenkunde van Raymond Queneau. Gerrit Krol laat zien dat tellen een kunst is. De kunstenaar Bālavat waagt zich aan onorthodoxe oplossingen van wiskundige problemen. Willem van Toorn buigt zich over de misère van de kijkcijferkunde, terwijl Saskia Stuiveling de taal van de getallen in de politiek toelicht. Dat vertellers niet ver tellen – wie anders dan Battus kan dat uit de doeken doen? Selma Schepel voert ons ver terug naar de Babylonische godenwereld, waarin getallen een opmerkelijke rol speelden, en Riemer Reinsma behandelt onder meer de evolutie van de duizendpoot in het taalgebruik.

Alsof dat nog niet genoeg is – maar wat is genoeg in de wereld van het getal? – bevat dit nummer ook nog een (gedeeltelijke) vertaling van het uitvoerige essay ‘Zahlen und Götter’ van Ernst Jünger. Voor wie zich aan fictie wil laven zijn er bovendien verhalen: van Navid Kermani over het allesomvattende getal Een, van Tom Petsinis en Frans Kingma over de magische aantrekkingskracht die andere getallen kunnen uitoefenen. Matthijs van Boxsel vertelt over de manier waarop de wijze dwaas Nasreddin ermee omging. En uiteraard is er poëzie: van Vasko Popa, F. van Dixhoorn, K. Michel en Raymond Queneau.

Maar maat houden – dat is en blijft de kunst. Ook in de mateloze wereld van de getallen. Daarom is nummer 100 niet dikker dan anders.*

* Een feestelijke terugblik op de rijke geschiedenis van Raster verschijnt binnenkort onder de titel Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat bij De Bezige Bij.