Camus had nooit iets in de journalistiek gedaan toen ik hem voor de eerste keer zag, begin september 1938 in Algiers. Ik was daar sinds twee weken om de uitgave van een nieuw dagblad voor te bereiden waarvan ik hoofdredacteur moest worden. Geïnspireerd door het voorbeeld dat gegeven werd door linkse activisten die in Oran het blad Oran Républicain lieten verschijnen, wilden geestverwanten in Algiers eveneens hun eigen krant. Daartoe hadden ze een naamloze vennootschap opgericht waarvan men aandeelhouder kon worden door onmiddellijk een kwart van het inschrijvingsbedrag te storten. De initiatiefnemers dachten dat dit een groot aantal mensen met een bescheiden inkomen een aantrekkelijke gelegenheid bood mee te werken aan de oprichting van een krant die vervolgens gesteund zou worden door zijn afnemers. Het idee pakte minder gelukkig uit dan zij gedacht hadden, want ook al maakte de bescheiden eerste storting het plaatsen van aandelen mogelijk, de situatie van het merendeel van de aandeelhouders verhinderde lange tijd de raad van bestuur het kapitaal in z’n geheel bij elkaar te krijgen. Het uitbrengen van de krant vond dus in nogal ongunstige omstandigheden plaats.

Bij gebrek aan geld moesten we genoegen nemen met tweedehands materieel dat bovendien in slechte staat verkeerde. Wat de redactie betreft, waren er afspraken gemaakt met Oran Républicain en drie of vier journalisten die vanuit Parijs al een dagelijks politiek commentaar naar Oran stuurden. De artikelen en informatie van deze Parijse medewerkers werden voortaan in beide kranten gepubliceerd die elk een ander verspreidingsgebied hadden. Toen moest er nog een Algerijnse en Algierse redactie gevormd worden, maar daar was slechts een uiterst karig budget voor. De raad van bestuur van Alger Républicain telde vieren-twintig leden — waaronder twee Arabieren en een Kabyl — maar geen van hen had ervaring met persaangelegenheden. Behalve een arts, een apotheker, een zakenman en een agrarisch ingenieur die door omstandigheden beheerder van flatgebouwen was geworden, waren het allemaal overheidsambtenaren: post, onderwijs, bruggen en wegen, enz. Namens het bestuur was er één gevolmachtigde die de moeilijkheden van een bedrijf het hoofd moest bieden waarvoor elke beroepsbestuurder zou zijn teruggedeinsd. Stukje bij beetje zette hij de drukpers van Alger Républicain, die in kisten uit Frankrijk kwam, in elkaar zodat de krant gedrukt kon worden. Als ik niet de dag na aankomst in Algiers vertrokken ben, was het wel om deze Jean-Pierre Faure aan het werk te zien. Vier redacteuren hadden al een voorlopige aanstelling gekregen. Twee hadden bij Oran Républicain gewerkt, waar men waarschijnlijk blij was zich van hen te ontdoen zonder ze werkloos te hoeven maken. We konden nauwelijks meer van hen vragen dan het proza van de plaatselijke correspondenten na te kijken en bij te schaven. Zulke medewerkers hadden de neiging met veel omhaal van woorden te schrijven over gemeentelijke ruzies of de kwaliteiten van de plaatselijke fanfare. Een moslim, een gewezen kadi, was aangenomen op aandringen van een van de drie inheemse leden van de raad van bestuur. Zijn strijkages wekten meer wantrouwen dan sympathie. Waarom hij uit zijn functie van kadi was gezet wist ik niet, maar hij maakte de indruk dat hij min of meer door het politiebureau werd gestuurd. Een redactiesecretaris, van wie niemand wist hoe hij daar benoemd was, kwam uit Saint-Quentin. Hij was misschien niet ouder dan vijftig, maar naar zijn onvaste manier van lopen te oordelen dacht je met een veteraan van doen te hebben. Om hem heen hing een sterke geur van goedkope wijn. Die bezorgde hem een retourbiljet naar zijn Picardië. Ik verheelde tegenover Jean-Pierre Faure niet, dat deze embryonale redactie weinig verwachtingen wettigde.

 

Het enige wat hij me kon voorstellen was dat ik de staf met twee medewerkers zou aanvullen die ik zelf in dienst nam. Hij bood mij verschillende kandidaten aan. Uiteraard beginnelingen, want het was uitgesloten dat we ons van de medewerking van gekwalificeerde journalisten zouden verzekeren, weggehaald bij een van de twee dagbladen in Algiers. Alger Républicain was niet in staat zelfs maar de laagste redacteur van La Dépêche of van L’Echo te verleiden. Ik moest dus een stuk of tien mensen bekijken die hun diensten aanboden, gepensioneerde ambtenaren of jongelui die nergens speciaal geschikt voor waren. Eén kandidaat sprong eruit, dat was Albert Camus. Het eerste gesprek dat ik met hem had stelde me al gerust; ik wist meteen dat ik bij het maken van de krant voortaan een rechterhand had. Al sprak het niet vanzelf dat de nieuwe journalist zich perfect van alle redactionele taken zou kwijten, ik twijfelde er niet aan dat hij beter was dan alle anderen. Ik vroeg me alleen maar angstig af of hij het zou uithouden. Ik had een redacteur nodig die als een manusje van alles de meest uiteenlopende baantjes zou vervullen, die van reporter, rechtbankverslaggever, eindredacteur enz. Camus hoestte veel. Hij vertelde me dat de tuberculose hem drie of vier jaar daarvoor had belet mee te doen aan het examen filosofie. Hij had zich laten behandelen, hij was zelfs weer gezond genoeg geworden om het beroep van toneelspeler uit te oefenen bij het gezelschap van Radio Algiers waarmee hij door heel Algerije getrokken was, maar hij had zijn gezondheid in gevaar gebracht door met het rondtrekken door te gaan. Hij had daarom een baan aangenomen bij een wetenschappelijke instelling in Algiers, een instituut voor metereologie, waar hij enkele maanden lang millibars had moeten uitrekenen op basis van gegevens die achteraf verkeerd bleken te zijn. Ook was hij vertegenwoordiger in auto-onderdelen geweest. Alle garagehouders in het departement Algiers hadden bezoek van hem ontvangen. Hij vertelde mij over zijn achtereenvolgende baantjes met veel humor, maar zei me geen woord over zijn eerste literaire producten of over de toneelstukken die waren opgevoerd door het kleine toneelgezelschap dat hij had gevormd en waarvan hij tegelijk boekhouder, regisseur en een van de acteurs was.

 

Wat hij me niet had gezegd, was voor hem het belangrijkste, maar omdat hij niets had van een ‘zie mij eens’, keek hij wel uit om zich als schrijver of acteur voor te doen. Pas geleidelijk aan ontdekte ik zijn eerste publicatie, L’Envers et l’Endroit, zijn toneeladaptatie van Temps du mépris, en het stuk dat hij schreef, zonder vermelding van de auteur, over de Révolte des Asturies. Daarentegen kwam ik er al gauw achter hoe breed zijn mogelijkheden waren. Er is geen redactiewerk dat ik hem niet heb laten doen en waarvan hij zich niet met evenveel gemak kweet als een oude rot in het vak; bovendien legde hij er gevoel en stijl in, wat in het krantenbedrijf zeldzaam was. Het is maar goed geweest voor het algemene gezag van Algerije dat het succes van een dagblad niet afhangt van de kwaliteit van de artikelen waarmee dat dagblad zich van andere onderscheidt, want als dat anders was geweest, zouden de reportages die Camus maakte voor Alger Républicain, de campagnes die hij leidde tegen stuitende onrechtvaardigheden, de strikte nauwgezetheid van zijn verslagen van het proces dat was aangespannen tegen sjeik El Okbi (die op instigatie van de autoriteiten de Veiligheidsdienst in een criminele zaak had verwikkeld waarvan hij wel degelijk de ware herkomst kende) — al die doorgaans currente calamo geschreven stukken die onmiddellijk naar de drukker moesten, de krant meer lezers hebben bezorgd dan alle bladen van Algiers te zamen hadden. In werkelijkheid verwekte de publicatie ervan wel enige ophef, ze ergerde zelfs het algemeen Bestuur en de Prefectuur in hoge mate, maar ze had nauwelijks gevolgen voor de afzet van Alger Républicain, die voor de meeste klanten alleen maar een krant erbij bleef. La Dépêche en L’Echo behielden het prestige dat verbonden was met hun reputatie als krant van de Kerk of krant van de Loges. Misschien verontrustte de vrijmoedige toon van Alger Républicain zelfs het merendeel van haar aandeelhouders. Was het niet onverstandig kritiek uit te oefenen op de instellingen of methoden van de regering in een gekolonialiseerd land, waar het simpele plan Blum-Viollette enorme opschudding had veroorzaakt hoewel duidelijk was dat het nooit meer dan een plan zou worden, omdat noch de Europeanen noch de Arabieren een wet wensten aan te nemen die zelfs de ondertekenaars niet de moeite waard vonden om te verdedigen?

De beginselen die de oprichting van Alger Républicain hadden geïnspireerd veronderstelden de emancipatie van alle Algerijnse moslims, of ze nu Arabieren of Berbers waren, en Alger Républicain is niet van die principes afgeweken, maar het was vanaf de eerste nummers duidelijk dat deze loyaliteit niet tot aanbeveling strekte bij de inheemse bevolking. Deze mensen dachten bijna dat de krant met hen spotte als er in de gemengde berichten vermeld werd dat er een zekere meneer Abdallah ben Lakdar van een steiger gevallen was en een schedelbreuk had opgelopen, zoals men dat zei van meneer François Martin of meneer Javier Gomez. Tegenover autochtonen een taal bezigen die niet de hunne was, betekende dat niet ze vern…? Weinig Arabieren kochten een krant, maar degenen die het deden bleven La Dépêche lezen, dat wil zeggen de meest conservatieve krant. In Alger Républicain stonden weinig advertenties. Adverteerders vreesden een verkeerde indruk te maken als ze in onze kolommen teksten of afbeeldingen lieten verschijnen die ze aan andere kranten gaven. Zelfs de directeuren van bioscoopzalen hadden soms hetzelfde voorbehoud en vereerden ons alleen met advertentie-opdrachten voor het soort films dat de deugdzame Dépêche afschrok.

Alger Républicain was begonnen te verschijnen kort nadat het verdrag van München gesloten werd. Het blad bestond bijna een jaar bij het begin van de nieuwe grote oorlog. Het Molotov-Ribbentrop-pact had ons onaangenaam verrast — onze Parijse redacteuren hadden het niet voorzien —, maar het bracht ons niet in verlegenheid zoals de communistische activisten die sinds de ondertekening in 1935 van een Franco-Sovjet-pact plotsklaps patriotten waren geworden. Van de vierentwintig bestuursleden van de krant waren er maar twee aangesloten bij de communistische partij: de een had nooit aan de beraadslagingen van de raad deelgenomen, de ander, die trouwens uit de partij stapte toen het rode leger Polen binnenviel, liet zich nooit in het krantelokaal zien. Camus bewoog zich al geruime tijd niet meer in communistische kringen, die trouwens niet erg talrijk waren in Algerije, waar — afgezien van de bond van havenarbeiders — de vakbonden vrijwel alleen liberaalgezinde (socialistische, radicale) of apolitieke werknemers verenigden. In zijn jeugd was Camus lid geweest van de Algerijnse Communistische Partij maar de wendingen die van activisten geëist werden al naar de wind uit het Kremlin woei, hadden hem zich resoluut van die partij doen afkeren. De nieuwe oorlog plaatste hem voor de gewetenskwestie die iedere pacifist moest oplossen. We begrepen niet goed waarom de redenen die pleitten ten gunste van onze deelname aan de oorlog na de aanval op Polen niet golden voor onze interventie ten aanzien van de behandeling die Tsjechoslowakije werd aangedaan en van de deelname van de Duitse en Italiaanse luchtmacht aan de oorlog in Spanje. Deze tegenstrijdigheden veronderstelden allerlei overwegingen en zouden een serieus debat gerechtvaardigd hebben. Wij zouden de lezers van Alger Républicain graag op de hoogte hebben gesteld van onze meningen en onze verwarring. De raad van bestuur van de krant bood ons alle vrijheid, de meeste leden waren gemobiliseerd, de raad kwam niet meer bijeen en de gedelegeerde beheerder, die zelf gemobiliseerd en naar Tunesië gestuurd was, had alle bevoegdheden aan mij overgedragen. Samen met Camus, die door zijn ziekte van militaire dienst was vrijgesteld, probeerde ik in Alger Républicain de gevoelens die ons kwelden tot uitdrukking te brengen. De censuur stond ons dat niet toe.

In Algerije was net als in het moederland de controle over de pers in tijden van oorlog toevertrouwd aan het militair gezag. Elke dag kwam een officier de proeven lezen van alles wat er in de krant stond, tot en met de overlijdensadvertenties, de abonnementsprijzen en allerlei details die niets met de nationale verdediging te maken hadden. De censuur heeft in alle landen altijd uitgeblonken door excessen. In Algerije zou men gedacht hebben dat ze meedong naar de Nobelprijs voor zotheid. Uit angst dat hem gevaarlijke kleinigheden ontgingen, schrapte de censor die wij op ons dak hadden gekregen niet alleen onze redactionele commentaren maar ook de onnozele teksten die wij, dat is waar, hadden uitgekozen om te zien hoever hij in zijn ijver zou gaan. We waren op het idee gekomen om overal in de krant citaten te strooien die we aan de klassieken hadden ontleend. De oorlogstoestand had auteurs gevaarlijk gemaakt die op de literatuurlijst van de middelbare school stonden. Noch Corneille (Attachés sans relâche à cet ordre sublime, Vertueux sans mérite et vicieux sans crime, Qu’on massacre les rois, qu ‘on brise les autels, C’est la faute des dieux et non pas des mortels), noch Pascal, noch Diderot, noch Hugo waren gevrijwaard voor de pen van onze censor die hun teksten doorstreepte op de drukproeven die hij ter goedkeuring kreeg voorgelegd. Hij aarzelde evenwel bij een zedenspreuk die wij hardnekkig toeschreven aan Ravachol: Supprimons les scomberoïdes! De naam Ravachol kende hij misschien niet. Het woord ‘scomberoïdes’ intrigeerde hem wel degelijk. Waarvan eiste meneer Ravachol samen met ons de afschaffing? Voordat hij zijn blauwe potlood gebruikte, wilde onze drie-strepen-functionaris graag weten wat hij ongedaan maakte maar het was uitgesloten dat hij ons om toelichting vroeg. Hij vroeg alleen maar om een woordenboek. Wij antwoordden dat wij op de krant geen woordenboek hadden omdat we ervoor beducht waren alleen maar gewone woorden te gebruiken die welke lezer dan ook onmiddellijk kon begrijpen. Omdat de scomberoïden duister bleven voor de censor sabelde hij ze met één woedende haal neer.

(…) De oorlog had de verschijning van Alger Républicain geen ogenblik onderbroken, maar de exploitatie van de krant werd steeds duurder. Omdat het papier schaars werd, gaven we het blad op een bepaald moment over aan de concurrent Le Soir Républicain. Niets hield me nog in Algiers en ik ging terug naar Parijs, waar ik weer in dienst trad als redactiesecretaris van een ochtendkrant en een avondblad. Ik nodigde Camus uit, zich bij me te voegen. Pierre Lazareff toonde zich bereid hem een plaats te geven op het redactiesecretariaat van Paris-Soir. Als ik me niet vergis arriveerde hij in Parijs in maart 1940 en deed hij bij Paris-Soir uitsluitend technisch werk waardoor hij ‘s ochtends of ‘s middags vrij had. Zijn redactionele bezigheden bij Paris-Soir gingen nooit verder dan inkortingen die vereist werden door de opmaak van de krant. De invasie maakte dat hij zich met Paris-Soir terugtrok in Clermont-Ferrand, vervolgens in Bordeaux, en na de wapenstilstand weer in Clermont-Ferrand, daarna in Lyon, waar hij eind december wegging toen Paris-Soir-journalisten wegens overtolligheid begon te ontslaan.

Ik ben ook nog verantwoordelijk geweest voor het aantrekken van Camus bij een krant in augustus 1944, vlak voor de bevrijding van Parijs. Hij had mij geholpen bij het voorbereiden van enkele clandestiene uitgaven van Combat, maar dat betrof propaganda en geen echte journalistiek. Toen Combat elke ochtend verscheen, kwamen we weer aan ons eigenlijke vak toe. Hij keerde met meer vuur terug dan ik, een oud paard dat de disselbomen moe was waar het lot me weer tussen had geplaatst.

Ik heb geen behoefte te memoreren welke hoofdartikelen Camus geschreven heeft gedurende de ongeveer tien maanden dat hij aan Combat meewerkte. Maar vanaf juni of juli 1945 begon hij genoeg te krijgen van dat Sisyfuswerk. Hij nam een pauze en vervolgens onbepaald verlof. Ik deed geen moeite hem tegen te houden. Ik heb altijd gedacht dat hij iets beters te doen had dan journalistiek bedrijven. Voor Camus is de journalistiek nooit het resultaat van een keuze geweest, maar alleen maar toeval. Ik geloof dat hem niets méér interesseerde dan het toneel, maar dat weet ik niet zeker. Ik ben zijn kameraad geweest, niet zijn vertrouweling.

 

 

Pascal Pia, gestorven in 1979, schreef in 1972 deze persoonlijke herinnering, die voor het eerst verscheen in een aan Camus gewijd dossier in Magazine littéraire 67/68, september 1972 en herdrukt werd in een recenter nummer (276, april 1990) van hetzelfde blad.