Een nergens voor Vallejo
Y’o nací un día
que Dios estuvo infermo,
grave.
‘Los heraldos negros’
Trompetschelpen tijdens de Mis
alcaldes rechtop gouden mantels
hun staf met zilveren knoppen
alpaca voering beschermkap pluist op hun knieën
priester strooit voor de duizendste keer
scherven verbrijzelde taal
de koster deelt wijnruit
en lichtjes uit onder de dorpsoudsten
als plotseling
het kerkdak een meter
de lucht in zeilt
de Zon zijn armen uitspreidt
de opgeheven Hostie het gezicht van de Zon als een hoofddoek bedekt
en de woeste tronen blaffen
de heerschappij en huilen
aartsengelen galmen
een dichter geboren
uit de diepten van de zee
in Santiago de Chuco
op het litteken van Peru
en vrouwelijk de ziel van de afwezige
en vrouwelijk die van mijzelf alleen
tot wanneer zullen we wachten
op wat niemand ons verschuldigd is
Mensen buiten voor de deur
dringen op naar de tempel
de stutten tegen hun voorvaderlijke stenen
bezwijken als de muren van de zee
Droevig lot nimmer te hebben geleefd voor altijd dood
dor blad te zijn vreemd aan het groen
de wees der wezen
en
Moeder morgen ga ik naar Santiago
om mij te drenken in je zegeningen en je tranen
Een kind van zeven
betoverd door de feeststoet
de vaandeldrager in het bijzonder
rent naar zijn moeder thuis
Moeder ik wil vaandeldrager worden
Trompetschelpen tijdens de Mis
alcaldes samen bij de deur
onder het licht van flitslampen ineengekrompen
een meisje strooit bloesems op het priesterhoofd hij schudt
ze of
Ik zal Peru weer opzoeken als er geen steen meer op de andere staat