Madrigaal

 

Ik erfde een donker bos waarheen ik zelden ga. Maar er komt een dag

dat de doden en levenden van plaats verwisselen. Dan zet het bos zich in

beweging. Wij zijn niet zonder hoop. De zwaarste misdaden blijven

onopgehelderd ondanks het inzetten van veel politie. Op dezelfde wijze

bestaat er ergens in ons leven een grote onopgehelderde liefde. Ik erfde

een donker bos maar vandaag loop ik het andere bos in, het lichte. Al het

levende dat zingt, slingert, wuift en kruipt! Het is lente en de lucht is heel

scherp. Ik ben afgestudeerd aan de universiteit van het vergeten met even

lege handen als het overhemd aan de waslijn.

 

De binnenkamer is oneindig

 

Het is lente 1827. Beethoven

hijst zijn dodenmasker en zeilt heen.

 

De windmolens van Europa malen.

Wilde ganzen vliegen naar het noorden.

 

Drijvend het noorden, hier is Stockholm

zwemmend paleis en bouwval.

 

Houtblokken in de koninklijke haard

storten van geef acht naar op de plaats rust.

 

Vrede, vaccin en aardappels heersen

maar de bronnen van de stad ademen zwaar.

 

Stronttonnen als pasja’s in draagstoelen

trekken ‘s nachts over de Noordbrug.

 

Kinderhoofdjes doen hen wankelen

jongejuffrouwen, zwervers, dure heren.

 

Onverbiddelijk stil hangt het schild

met de rokende moriaan.

 

Zovele eilanden, zovele roeiers

met onzichtbare roeispanen stroomopwaarts!

 

Vaarwateren openen zich, april mei

en lieflijk honing kwijlend juni.

 

De hitte raakt tot aan verre eilanden.

De deuren van het dorp staan open, op één na.

 

De wijzers van de slangenklok likken de stilte.

Rotswanden glanzen met het geduld der geologie.

 

Zo gebeurde het of bijna zo.

Het is een duistere familiegeschiedenis

 

over Erik, betoverd door een trolschot

invalide na een kogel door de ziel.

 

Hij trok naar de stad, ontmoette een vijand

en zeilde huiswaarts, ziek en grijs.

 

Die zomer moet hij het bed houden.

Het gereedschap aan de muren treurt.

 

Hij ligt wakker, hoort het wollig gefladder

van nachtuiltjes en maneschijnkameraden.

 

Zijn krachten nemen af, vergeefs beukt hij

tegen de met ijzer beslagen ochtend.

 

En de god van de diepte roept uit de diepte

‘Bevrijd mij! Bevrijd jezelf!’

 

Alle uiterlijke handeling slaat naar binnen

hij wordt uiteen genomen, in elkaar gezet.

 

De wind steekt op en de wilde rozenstruiken

haken zich vast aan het vliedende licht.

 

De toekomst opent zich, hij tuurt in

de uit zichzelf bevende caleidoscoop

 

ziet onduidelijke fladderende gezichten

die behoren aan komende geslachten.

 

Bij vergissing treft zijn blik mij

terwijl ik hier rondloop

 

in Washington tussen machtige huizen

wier pilaren slechts om en om houden.

 

Witte gebouwen in crematoriumstijl

waar de droom der armen tot as wordt.

 

De glooiende heuvel begint te hellen

en wordt onmerkbaar tot afgrond.

 

Vlugschrift

 

De stille razernij krabbelt op de binnenmuur.

Vruchtbomen in bloei, de koekoek roept.

Dit is de narcose van het voorjaar. Maar de stille razernij

schildert zijn leuzen achterstevoren in de garage.

 

Wij zien alles en niets, maar recht als periscopen

bediend door de schuwe onderaardse bemanning.

Dit is de oorlog der minuten. De brandende zon

staat boven het ziekenhuis, parkeerplaats van het lijden.

 

Wij levende spijkers in de maatschappij geramd!

Op een dag zullen wij van alles losraken.

Wij zullen de lucht van de dood onder onze vleugels voelen

en milder en wilder zijn dan hier.

 

Berceuse

 

Ik ben een mummie rustend in de blauwe kist van de bossen, in het onafgebroken gedruis van motoren, rubber en asfalt.

 

Wat overdag gebeurde zinkt, de lessen wegen zwaarder dan het leven.

 

De kruiwagen rolde voort op zijn ene wiel en zelf reed ik rond

op mijn snorrende psyche, maar nu tollen mijn gedachten

niet langer en krijgt de kruiwagen vleugels.

 

Na lange tijd, wanneer de ruimte zwart is, zal er een vliegtuig komen,

de passagiers zullen de steden onder zich zien glinsteren

als het goud der Goten.

 

De nachtegaal in Badelunda

 

In het groene middernachtelijke uur aan de noordgrens van de nachte-

gaal. Zware bladeren hangen in trance, de dove auto’s razen naar de

neonlijn. De stem van de nachtegaal weigert te wijken, zij is even door-

dringend als het gekraai van een haan, maar heerlijk en zonder ijdeltui-

terij. Ik was in de gevangenis en zij bezocht mij. Ik was ziek en zij

bezocht mij. Toen merkte ik haar niet op, nu wel. De tijd stroomt van de

zon en de maan alle ding-dang-ding-dankbare klokken in. Maar hier

bestaat geen tijd. Alleen de stem van de nachtegaal, de rauwe klinkende

tonen die de lichtende zeis van de nachthemel slijpen.

 

Alcaeisch

 

Een bos in Mei: hier spookt heel mijn leven,

de onzichtbare verhuiswagen. Vogelzang.

In stille vennen de als waanzinnig

dansende vraagtekens van de muggenlarven.

 

Ik word tot dezelfde plaatsen, dezelfde woorden aangetrokken.

Kille zeebries, de ijsdraak likt mij

in mijn nek terwijl de zon steekt.

De verhuiswagen brandt met koele vlammen.

 

Epigram

 

De bouwsels van het kapitaal, korven der moordenaarsbijen, honing voor de enkelen.

Daar diende hij. Maar in een donkere tunnel ontwikkelde hij zijn vleugels

en vloog wanneer niemand keek. Zwierig leven moet hij.