Bottom of Form

Top of Form

Bottom of Form

Er bestaat een relatie van evenwicht tussen de verzameling [n + 1] en zijn deelverzameling [n]. Als dit evenwicht verbroken wordt ten gunste van n, dan ontstaat het dierlijke exces (dat wil zeggen het orgaan, het detail, het deel, het fragment ik neemt de overhand); zoniet, indien ten gunste van n + 1, het exces in de doelgerichtheid: (het doel, het denkbeeldige geheel, het organisme neemt de overhand). Voorbeeld: natie die zichzelf laat leegbloeden voor een heldhaftig doel.

Voorbeeld van evenwicht in de geschiedenis van Italië, en van reële realiteit: Piemonte. (Dit zeg ik in algemene zin, niet om de onvolkomenheden van Piemonte of de deugden van andere streken te negeren, maar om een typisch voorbeeld te geven van evenwicht doel-middelen).

De idealisten, de Don Quichottes, de Donna Prassedes (1), zorgen af en toe met goede bedoelingen voor afschrikwekkende catastrofes en ellende, omdat zij die grote deugd missen waarop ik altijd onvermoeid zal blijven aandringen, namelijk het gevoel voor de realiteit. Zo ziet men soms dat kinderen van heren van aanzien, beroofd van ieder recht en iedere bezitting, op hun eigen land bedelen om brood bij de kinderen van de dieven: immers, de dieven hebben slecht gewerkt maar met groot respect voor de realiteit zodat ze de valse 10 (of diefstal) met de ware 90 (respect voor de banale vormen van de werkelijkheid) hebben samengekneed en hun creatie een 90% realiteit bevat, terwijl de idealistische heren van stand de ware 10 (deugd-eerlijkheid) hebben samengekneed met een ‘verwaarlozen van de realiteit’ van 90% en hun (zeer stichtelijke) creatie dus 10% realiteit bevat. En dus zijn de kinderen van de eersten een 90 en die van de anderen een 10.

Er bestaat geen ideaal of Goed dat niet op de stof van de realiteit is gemaakt, zoals er geen borduursel bestaat dat niet geborduurd is op een of ander stramien, en geen standbeeld van Praxiteles dat niet in marmer is gehouwen. (Dat wil zeggen een abstract standbeeld van Praxiteles, zonder marmeren consistentie, bestaat niet.)

Vandaar dat grote nietszeggende woorden, onbereikbare utopieën, hoogtepunten van ethische abstractie waarmee sommigen zich vermaken (Russsen in mystieke richting, Fransen in dialectische richting, Griekse Napolitanen af en toe in logische richting) niet goed zijn, maar in de Ethiek nemen zij dezelfde plaats in als in de fysiologie het erotische exces of dingen waardoor men opgewonden raakt, afrodisiaca, verdovende middelen, stimulerende middelen (hasjiesj, cocaïne, morfine, alcohol, ether, koffie, etc.) tegenover nuttige spijzen en goede soep. Ze kunnen af en toe nuttige diensten bewijzen (net als stimulerende middelen) in die zin dat ze als stimulans of als tonische reactie een tegenwicht kunnen vormen voor een te vulgaire, burgerlijke, worstverkopersachtige omgeving, die op het laatst in zichzelf zou gaan rotten, zoals in vele tijdperken van de geschiedenis of vele streken gebeurt (door verschillende oorzaken die buitengewoon complex en soms fataal zijn).

Als men vervolgens rekening houdt met de fenomenen van ‘arbeidsdeling’ waardoor het individu zich specialiseert in de collectiviteit, dan zal men meteen begrijpen dat ik niet de utopistische individuen wil aanvallen, die de ‘druppels kwintessens’ van een bepaald gezichtspunt of bepaalde spiritualiteit vertegenwoordigen, in de vloeistof geschonken om hem smakelijk te maken, maar dat ik mij daarentegen tegen de utopistische degeneratie van het hele sociale weefsel keer (b.v. de dogmatische degeneratie van de defensores fidei, van welke fides dan ook; wanneer in plaats van een paar vurige ijveraars alle mensen menen er verschrikkelijk tegen te keer te moeten gaan…). Het is goed dat in de natie een anarchist of een dominicaan of een socialist bestaat, en het geeft een bepaald smaakje aan het ruwe rundvlees van de natie zelf, maar als de hele natie uit anarchisten bestond (en ik bedoel anarchisten te goeder trouw) zou het een ondenkbare… zijn. Zo is het goed dat een organisme een snor heeft, maar de mens zou niet helemaal snor kunnen zijn.

Het is goed dat er een Heilige Franciscus bestaat in een land van rijken; maar om van aalmoezen te kunnen leven moet er iemand zijn die de grond omspit, en werkt en handelt in stof voor wollen dekens en leent tegen woekerrente en de olijvenoogst door de pers haalt.

De criticus: ‘U bent dwaas, op aanpassing gericht, en bezorgd om een nietig, kleinburgerlijk gezond verstand te redden dat enkele obligaties van de Openbare Schuld, die de poolster van zijn menselijke zekerheid vormen, in gevaar ziet.’

Ik antwoord: ‘Mijn leven is niet bepaald een model van “aanpassing” en ook de obligaties van de Openbare Schuld die ik uit plichtbesef heb gekocht onder voor mijn land kritieke omstandigheden door me een kledingstuk te ontzeggen, en die ik nu gedeeltelijk heb verkocht om mijn studie af te maken en gedeeltelijk heb vergeten op de bodem van een lade met een paar oude brieven en de dagboeken “van de verloren tijd”, kunnen mijn opvattingen niet aanmerkelijk beïnvloeden… Ik zeg dingen die laag bij de grond zijn, maar (staat u mij deze prachtige beeldspraak toe) ik mag niet vergeleken worden met de vliegenier die niet kan opstijgen omdat hij te zwaar beladen is met aardse goederen; wel met de ervaren hemelbewoner die er uit virtuositeit behagen in schept langs het aardoppervlak te scheren, zoals een zwaluw langs een meer, zoals een suizende sikkel wanneer zij aren van waarheid maait.

Zo mitrailleren helden de vijandige scharen.

En dit zeg ik niet voor wat het verstand betreft (dat bij mij een uiterst povere aangelegenheid is), maar voor wat betreft de zuiverheid van mijn streven.

Zodat ik besluit, hoewel dit miezerig overkomt, dat het aantal smeden zo groot moet zijn als het dorpsleven vraagt: maar het dorp kan zich niet veroorloven dat iedereen smid is.’

‘Een godsdienst of een universeel idee moet van iedereen zijn, b.v. het socialisme. En dit voorbeeld van de smid is niet goed. Ik zal u een ander, tegenovergesteld voorbeeld geven. Zoals alle mensen van de bebroekte mensheid broeken dragen en slechts enkele gekken (zoals men leest) zich naakt naar de eerste hulp laten dragen, zo ook is het om een socialistische mensheid te krijgen nodig dat iedereen socialist is.’

Ik antwoord: ‘Tja. Maar aangezien niemand het is, ook de grootste fanatici niet, loopt het telkens als men op de gemeenschapszin rekent slecht af en blijkt die een utopie te zijn (2). Een uiterst gecompliceerde morele uitwerking en opbouw, bestaand uit ongelooflijke inspanningen en individuele zelfremmingen en zuiver en verenigend enthousiasme, zal een meer volmaakte gemeenschapszin opleveren dan die waarin wij nu zijn ondergedompeld. Zoals het om een volmaakte machine te hebben nodig is dat alle ontelbare onderdelen volmaakt gevormd zijn. En met ruwe en slecht gevormde onderdelen zal de machine slecht lopen en zal het niet voldoende zijn vloekend te zeggen: “Hij moet het doen”. Een zeer langzame morele opbouw, een grote cultuur, een duidelijke visie op oneindig veel technische, sociale, hygiënische, economische, morele, fysiologische, etc., problemen, een warme passie voor orde en algemeen welzijn en bovenal een volhardende en heldhaftige wil zal ons op weg kunnen helpen naar een betere gemeenschapszin. – Woorden zijn niet genoeg en zich neervleien in het comfortabele bed van de zwetsende ijdelheid is hetzelfde als het merg uit je botten laten zuigen door een sombere en slaperige prostituée. “Woorden” zijn de dienaressen van een Circe van lichte zeden, en wie zich laat fascineren door hun geklingel veranderen ze in een beest.’

 

Uit: Meditazione milanese (1935)

1.

Donna Prassede vertegenwoordigt in de wonderbaarlijke voorstelling van Manzoni de wil tot systematiseren in een inadequaat brein… Men herinnere zin de zin… ‘De ellende is dat ze vaak denken dat het brein van God hun eigen brein is.’ De menselijke rede is een soort Donna Prassede.

2.

Zoals mijn generaal toen hij zei: ‘Over drie uur moet uw afdeling zich op dat punt daar bevinden, lopend over dat pad. Ik reken op u.’ En dat punt lag op 30 kilometer afstand en het pad was aanwezig op de kaart van de generaal, maar niet op de berg die de luitenant met zijn manschappen en muildieren moest overtrekken.