Het verhaal De apatride, dat ons in ‘onvoltooide en onvolmaakte’ vorm heeft bereikt, is geïnspireerd door het leven van Ödön von Horváth. Het zal de lezer geen moeite kosten de redenen te doorgronden van Kiš’ belangstelling voor dit ‘Middeneuropese lot’, dat op bizarre wijze eindigde op de Champs Élysées, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Om het geheugen op te frissen: Ödön von Horváth kwam op 1 juni 1938 om het leven tijdens een zwaar onweer dat Parijs verraste, waarbij bomen omver werden geblazen en alles door de storm werd meegesleurd. Ödön von Horváth werd gedood door een zware tak, bij de ingang van het Marigny-theater. (Hij was naar Parijs gereisd omdat een Amsterdamse wichelaar hem had voorspeld dat zijn leven door een gebeurtenis in die stad radicaal zou veranderen!)

Kiš kreeg in 1970 voor het eerst een vertaling van Horváths toneelstukken in handen. Het ging om de uitgave van Gallimard (Italienische Nacht en Don Juan kommt aus dem Krieg uit 1967), met een voorwoord dat de Franse lezers de elementaire gegevens verschafte over het leven van de toen nog volslagen onbekende schrijver. Vanaf dat moment werd Horváth opgenomen in Kiš’ ‘opslagruimte’ van emblematische figuren, ‘een thema voor een roman, een plot voor een verhaal, een parallel…’ Maar er zouden nog tien jaar verstrijken (het decennium waarin hij Zandloper, Een grafmonument voor Boris Davidovitsj en De anatomische les schreef) voordat het lot van de apatride Kiš weer bezig begon te houden, om redenen van veel groter belang dan de literaire aantrekkelijkheid van het thema zelf. Want in 1979 begint zijn tienjarige ‘verbanning à la Joyce’, die, net als bij Horváth, eindigde met de dood in Parijs. De externe stimulans was echter afkomstig van een dissertatie over geschiedenis en fictie in Horváths toneelwerk (Jean-Claude François, Histoire et fiction dans le théâtre d’Ödön von Horváth. Presses Universitaires de Grenoble, 1978). Op een niet genummerde bladzijde van het manuscript van De apatride staat het volgende genoteerd:

 

‘Het verhaal over de apatride of De man zonder vaderland heeft me jarenlang geobsedeerd. Eigenlijk vanaf het moment dat ik in een tijdschrift een korte notitie over zijn leven en zijn tragische einde las. Ik was eerst van plan een essay of een studie over hem te schrijven. Ik maakte wat aantekeningen, een paar van die naïeve notities waarin een mens zijn personages met een paar van zijn eigen overwegingen opzadelt. Dat was in feite slechts om mijn geweten te sussen en de illusie te scheppen dat zo’n aantekening het begin is van een verhaal, de kern ervan, de draagbalk van een toekomstige prozaconstructie. Daar bleef het natuurlijk bij. En toen stuitte ik op een dag (bij toeval?) op een proefschrift dat handelde over mijn apatride. Opeens kwam zijn personage weer tot leven. Wat vond ik in dat proefschrift in verband met mijn romanfiguur? Een massa nuttige gegevens, datums, feiten, maar het verhaal zoals ik het had bedacht werd erdoor versnipperd. Het geheim, de geheimzinnige sfeer die om het leven en de dood van mijn ‘held’ had gehangen, was plotseling vervlogen. Ik besloot toen toch vol te houden, te proberen die sfeer van geheimzinnigheid en onbekendheid terug te vinden. De kale constructie van feiten, gelijkend op een vlechtwerk van vakjes voor een kruiswoordraadsel, op mijn eigen manier in te vullen’.

 

In de manuscripten die Kiš heeft nagelaten zijn zeven inhoudsopgaven bewaard voor de verhalenbundel die in 1983 zou worden gepubliceerd onder de titel De encyclopedie van de doden. In de eerste twee, die we zonder moeite op 1980 hebben gedateerd, is ook de titel Ödön von Horváth opgenomen, met een indicatie van het verwachte aantal pagina’s (10 in de eerste, 8 in de tweede). Beide inhoudsopgaven zijn met de hand geschreven, op een half vel schrijfmachinepapier. Een restje plakband getuigt ervan dat de lijst titels (als een soort literaire verplichting) op een zichtbare plaats heeft gehangen. Er komt echter geen verhaal over ÖDön von Horváth voor onder de titels in de overige vijf inhoudsopgaven, die op de schrijfmachine getikt zijn en waarin alleen de titels van de voltooide verhalen zijn opgenomen. In de nagelaten manuscripten vonden wij echter zevenenveertig getypte bladzijden die behoren tot ‘de plot van een verhaal’ over leven en dood van een apatride. Bovenaan een ervan staat, getikt met grote letters: de apatride / de man zonder vaderland, en daaronder, tussen haakjes, de geest is ons vaderland. Wij hebben het eerste, onderstreepte woord als titel voor het verhaal genomen en de twee andere titels beschouwd als varianten. Van die zevenenveertig voornamelijk ongeordende bladzijden waren zonder grote problemen twee gehelen te maken, die ten opzichte van elkaar staan als een eerste en een tweede versie. De eerste bevat veertien genummerde bladzijden, met sporen van verbeteringen, kennelijk inderhaast aangebracht met een zwarte fineliner. Het verhaal over de apatride, nu onder de naam Egon von Németh (de vervanging van de achternaam Horváth door Németh is, afgezien van de zuiver literaire redenen die hier niet speciaal hoeven te worden toegelicht, op zich interessant: een veel voorkomende achternaam waarmee men Hongaren aanduidt die aan de grens met de Kroaten wonen, is vervangen door een even vaak voorkomende achternaam van Hongaren uit de Duitse grensgebieden), loopt in deze versie ononderbroken door, zonder dat er, zelfs tussen chronologisch ver uiteengelegen perioden, enige onderverdeling is aangebracht. In die tekst zijn echter met diezelfde zwarte viltstift fragmenten omcirkeld en met cijfers aangegeven die vervolgens bijna zonder veranderingen in de tweede versie van in totaal acht pagina’s zijn opgenomen. Die laatste versie leggen wij de lezer ook als laatste voor, in de mening dat het in meerdere opzichten nuttig zou zijn op een dag die twee versies (die overigens heel zeldzaam zijn in Kiš’ nalatenschap) ter vergelijking naast elkaar te publiceren.

De tweede versie telt, zoals we zagen, vijftien met cijfers aangeduide fragmenten. Op de eerste bladzijde staat geen titel, wat zou betekenen dat deze versie vooral bedoeld was om de geschiktheid van de vorm te onderzoeken: er werd geëxperimenteerd met het fragment als structurele eenheid. De kwestie van de structuur is hier dan ook het belangrijkst: de volgorde van de fragmenten (‘de aaneenschakeling van de gebeurtenissen’), de omvang, de verhouding tussen de lengtes, de onderbrekingen van de narratieve lijn en de grafische markeringen ervan (kenmerkend is de afwezigheid van lange passages: ieder fragment heeft de semantische dichtheid van een strofe). Boven het eerste en het tweede fragment zijn naderhand zinnen getypt die letterlijk uit de wetenschappelijke tekst zijn  overgenomen. Mogelijke functie van die citaten: ze dragen bij tot de compactheid, maar ze hebben ook een belangrijker doel – de auteur van Een grafmonument voor Boris Davidovitsj lijkt ermee te hebben willen zeggen: ‘Ziet u, heren, waar ik van uitga en wat daaruit voortkomt, wat ik allemaal ‘“voorzichtig verzin”!’

Tot zover over de bladzijden die hier zijn gepubliceerd.

Wat is de inhoud van de overige vijfentwintig bladzijden? De meeste zijn niet genummerd en het zijn grotendeels varianten van passages die zijn opgenomen in de genoemde twee versies. Maar er zijn er ook een paar waarin ‘de eerste hand’ een spoor heeft achtergelaten van gebeurtenissen uit het leven van de apatride die zijn hele geschiedenis afronden. Niet zonder schroom wagen wij ons aan de verdere reconstructie van het verhaal (het fragmentarische karakter van de tweede versie maakt ons dat gemakkelijker). Rechtvaardiging vinden wij in het verlangen weerstand te bieden aan het onomkeerbare.