andreas:

Ik zou graag mevrouw Rigo willen spreken. Mevrouw Maria Rigo.

maria rigo:

(Achter de halfgeopende deur, gereserveerd)

Dat ben ik.

andreas:

Mag ik binnen komen?

m. rigo:

Neemt u me niet kwalijk, maar met wie heb ik het genoegen?…

andreas:

Ach, mevrouw… Weet u nog wat u toen tegen me zei, twintig jaar geleden? Kunt u zich dat niet herinneren? U zei toen tegen me: jij wordt nog eens een beroemd iemand, dokter, of schrijver, of misschien akteur… En op een goede dag zul je naar ons stadje terugkeren om je goede, oude juffrouw op te zoeken. En ik zal dan, zei u toen, ik zal dan een oude, grijze dame zijn, door iedereen vergeten, zelfs door mijn eigen kinderen. En ik zal me dan steeds afvragen: hoe is het toch met mijn leerlingen gegaan, wat heeft het lot allemaal op hun weg gebracht? Waar zijn ze nu? Wat doen ze? Honderden van mijn leerlingen, waar zitten ze nu? Dat zei u vaak tegen ons, mevrouw Rigo…

m. rigo:

Ah! U bent een van mijn leerlingen! Komt u maar binnen, komt u binnen, u bent welkom…

Andreas gaat naar binnen, loopt wat rond. Praat intussen door.

andreas:

Dank u, het is hier prettig. Mag ik hier gaan zitten?

Hij gaat zitten op de rand van de divan.

…U zei toen: op een keer kom je bij ons terug in ons kleine stadje. Ik zal je dan niet herkennen. Misschien kom je in een grote wagen aanrijden, mogelijk met een vrouw, een ware schoonheid. En dan zal je haar aan mij voorstellen: Kijk, mevrouw Rigo, dit is mijn verloofde… en dit is mijn oude onderwijzeres, mevrouw Rigo…

m. rigo:

Ben jij niet die kleine Zilinsky, was je vader geen boswachter?

andreas:

U heeft het mis, mevrouw, u hebt zich een hele generatie vergist. Die Zilinsky zat al in de vierde klas toen ik op school kwam.

m. rigo:

Ik weet het niet, ik weet het werkelijk niet… Er waren er zoveel, mijn kind, als ik je zo mag noemen, zo veel zijn er door mijn leven gegaan… Maar waar was het eigenlijk? Was het niet misschien…

andreas:

U bent op de goede weg, mevrouw Rigo! Het was nog toen u in dat dorpje woonde… in tweeënveertig, drieënveertig, vierenveertig… tot aan vijfenveertig…

m. rigo:

(Wat verward, terughoudend)

Juist, naar je leeftijd te oordelen moet het erg lang geleden zijn geweest… Ben jij dan niet… nee, ik kan het toch niet raden… Het is zó lang geleden, het waren moeilijke tijden…

andreas:

Twintig jaar. En wie weet, misschien zeg mijn naam u ook niets meer. Misschien kunt u zich mijn naam niet eens meer herinneren. Andreas… zegt u dat iets, Andreas?

Zij bekijkt hem aandachtig, er komt een blik van herkenning in haar ogen.

m. rigo:

Andreas… Andreas… Ik weet het! Kleine Andreas, Tsjechische ouders, zijn vader speelde in ons dorpsorkest! Precies!

Andreas maakt een ontkennend gebaar met zijn hoofd.

m. rigo:

Ik heb verkeerd geraden…

(Licht geïrriteerd)

Ik geef het toe, ik herinner het me niet. Andreas… Kan het niet Andreas Kiš zijn? Niet? Natuurlijk, hij is veel jonger dan jij. Ik ben ook gek… Andreas Kiš zal nu pas achttien zijn. Achttien, negentien… Nee, lieve jongen, ik zou geen andere Andreas weten: Zilinsky, Kiš, Popov… maar die is ook veel jonger dan jij. Miletitsj… nu ben ik pas goed de kluts kwijt, dat is een kennis van mijn man en die heet niet eens Andreas. Nee, ik moet mijn nederlaag toegeven: ik weet het niet… Maar nu iets anders, je hebt zeker nog niet gegeten hè? Goed dan, ik zal gauw iets voor je klaarmaken…

m. rigo:

uit een aangrenzend vertrek, rammelend met keukengerei:

Wil je vast een borrel?

andreas:

Doet u geen moeite, mevrouw. Ik heb helemaal geen honger. Ik wil wel een borrel nemen, maar dan verder ook niets…

m. rigo:

Nee, je moet een hapje nemen, al was het alleen maar voor straf dat je je oude juf zo gemarteld hebt…

andreas:

Alstublieft mevrouw, ik heb u niet willen beledigen, ik was alleen maar vreselijk nieuwsgierig. Ik dacht bij mijzelf: ik moet mijn oude juffrouw vinden, dat heb ik haar twintig jaar geleden beloofd en ze zal me onmiddellijk herkennen…

Ze komt de kamer binnen, draagt een dienblad.

m. rigo:

Hier is een straf voor ongehoorzame leerlingen! Nee, ik zal verder niet aandringen… Je hoeft me je achternaam niet te vertellen. Ik zal je Andreas noemen. Je achternaam is niet belangrijk. Voordat Emil terugkomt drink ik met jou een aperitief. Jij wil zeker je masker ophouden, hè?… Kun jij je eigenlijk mijn Emil nog herinneren?

andreas:

Ik denk dat ik hem direct zou herkennen. Donker haar, stevig gebouwd, kleine snor…

m. rigo:

Emil heeft zijn snorretje afgeschoren. Zodra het grijs begon te worden heeft hij het afgeschoren… Ik vond het vreselijk… Wil je me geloven: ik heb gehuild. Ja, echt, het leek alsof hij gestorven was. Emil zonder zijn snorretje. Van de dag van onze kennismaking af, dertig jaar lang, heb ik Emil alleen met dat snorretje gekend. Ik zei tegen hem, toen hij het afgeschoren had: ik zei: Emil, Emil, ik had liever gezien dat je zonder één van je armen was thuis gekomen dan zonder je snor… Om je eerlijk te vertellen, ik geloof dat hij hem afgeschoren heeft omdat hij grijs werd. Hij heeft me bezworen dat het per ongeluk is gebeurd. Hij sneed per ongeluk te ver met zijn scheermesje en toen zei hij tegen zichzelf: Emil – dat zei hij tenminste – Emil, hoe zou het zijn wanneer jij een keer je snor zou afscheren. Die ouwe Maria van je zou zich zeker de stuipen lachen. Hij had er geen ogenblik aan gedacht dat ik erom zou kunnen huilen. Maar later ben ik er aan gewend geraakt. Een mens went aan alles, nietwaar?

andreas:

(afwezig)

O, ja, natuurlijk…

m. rigo:

(niet op haar gemak)

Waar blijft hij toch, hij moest naar een vergadering. Hij heeft veel werk in het partijcomité, weet je.

andreas:

Meneer Rigo droeg een grote zegelring, dat zie ik nog heel goed voor me. Hij sloeg er ons builen mee, wanneer we ons potlood niet goed vasthielden…

m. rigo:

Die ring is er ook niet meer… Arme Emil, hij heeft veel meegemaakt tijdens de oorlog. Die ring hebben ze hem in Rusland afgepakt, toen hij gevangen genomen werd… Nu heeft hij een andere, een gewone. Een cadeau van mij voor onze zilveren bruiloft. Heeft Emil jou dan ook les gegeven?

andreas:

Meneer Rigo heeft maar een paar dagen voor onze klas gestaan, hij moest u vervangen. Hij was erg streng.

m. rigo:

Och, Emil is een goed pedagoog, dat kan jij natuurlijk niet weten, hij is alleen maar wat nerveus. Voor zijn eigen kinderen is hij ook zo geweest. Maar dan ken je onze kinderen zeker ook?

andreas:

Natuurlijk mevrouw. De oudste, Anton, heeft bij mij in de klas gezeten. En de jongste, Otto…

m. rigo:

Otto is nu officier. Hij heeft een goed salaris, maar hij geeft alles uit aan vrouwen. In dat opzicht lijkt hij op Emil. Emil was vroeger ook een vrouwenjager. Hij heeft mij trouwens, als ik eerlijk mag zijn, veel verdriet gedaan. Otto geeft zó veel geld uit aan platen, het is gewoon te gek. Hij verzamelt klassieke muziek… dat is tenminste iets. Hoe dan ook, zei ik tegen Emil, laat hem maar geld aan platen uitgeven, dat is van blijvende waarde. Hij had net zo goed, zei ik, van ordinaire muziek kunnen houden, kijk maar naar de jeugd van tegenwoordig… Hij kwam ons een paar dagen geleden nog opzoeken… Maar hoe heb jij ons eigenlijk gevonden? Je bent zeker eerst in het dorp geweest?

andreas:

Ja, ik ben eerst naar het dorp gereden. Daar zeiden ze tegen mij: mevrouw Rigo is hier al lang weg, die is al tien jaar geleden verhuisd. Ik kon bijna wel huilen bij de gedachte dat ik elk spoor van u kwijt zou zijn. En toen kwam ik toch iemand tegen, die me wist te vertellen waar u nu woont – en u ziet het: ik heb u gevonden.

m. rigo:

Wie ben je allemaal in het dorp tegengekomen? Heb je iemand van je oude vrienden kunnen vinden?

andreas:

Ik ben het dorp binnengereden met een huurauto, om een uur of twaalf. Ik zei tegen de chauffeur dat hij langzaam moest rijden. De boeren gaapten verbaasd naar de auto, net als twintig jaar geleden… Men vroeg me toen ik weg ging, of beter, dat vroeg ik me zelf, of ik nog iemand zou kennen? En hoe weet ik dat het werkelijk het dorp is, waarin ik twintig jaar geleden die kleine Andreas heb achtergelaten, die mij zelfs nu nog af en toe in mijn dromen komt opzoeken? Ik troostte mezelf: je bent gek, zei ik tegen mezelf. Al mogen de mensen veranderen, het landschap blijft hetzelfde. De omgeving kende ik uit mijn hoofd. Ik hoefde alleen maar mijn ogen te sluiten om de rivier aan de rand van het dorp te kunnen zien, het bos van de graaf… elke boom kende ik, elke struik, elke bloem… En kijk, ik rijd het dorp binnen en ik herken onmiddellijk al een paar mensen, ik glimlach tegen ze.

m. rigo:

Je kende zeker oom Andrej nog wel, de postbode. Ik heb gehoord dat hij daar nog steeds postbode is.

andreas:

Ik vroeg oom Andrej meteen of hij post voor me had. Ik noemde mijn naam. Hij zette zijn bril op en begon tussen oude, nooit bezorgde brieven te graaien. Toen zei hij met een heel andere stem: jij bent diegene die vroeger mijn pijp altijd vol met zand gooide. Maar nu heb ik je toch te pakken gekregen, ventje…

m. rigo:

Had je dat werkelijk gedaan?

andreas:

Nee, oom Andrej, zei ik, dat ben ik niet geweest. Dat was Paultje de Kater, maar ik moet toegeven, het idee was van mij.

m. rigo:

Paultje de Kater… Wie noemden jullie ook al weer Kater, was het niet…

(zucht)

Ik durf niet meer te raden. Voor vandaag heb ik al genoeg aan dat ene mysterie… Dat moet ik eerst oplossen…

(pauze)

Ik weet niet wat er met Emil aan de hand is. Die vergaderingen putten hem volkomen uit. Het is óf de school, óf de partij, óf de schoolraad…

(pauze)

Vertel maar verder, ik ga even kijken hoe het met mijn eten staat. Maar nu serieus, we hoeven niet op Emil te wachten als je honger hebt… Een klein hapje voor het eten, een beetje ham, of een huzarenslaatje… Dat gaat er toch wel in? Een klein vers huzarenslaatje… Vertel jij maar verder. Ik luister wel. Zeg, heb je misschien…

andreas:

Ik heb verschillende families opgezocht, diegene die ik mij als aardige mensen ben blijven herinneren… Luistert u eens, mevrouw Rigo, ik heb helemaal geen honger… Ik zei: diegenen die aardig waren. Ik vertelde ze wie ik was…

m. rigo:

En wisten ze dat meteen? Of deed je net zo geheimzinnig als tegen je oude schooljuffrouw?

andreas:

Natuurlijk, zij wisten het onmiddellijk. De oude meneer Horvat, de schoenmaker, hij had vroeger een dorsmachine, weet u nog wel… Hij is nu genationaliseerd, dat wil zeggen aan een Coöperatie gegeven… Ach, die oude meneer Horvat… Ik kom bij hem binnen, ik klop aan zijn deur en ik hoor hem met zijn hamer slaan net als twintig jaar geleden. Goedemorgen, goedemorgen, neemt u me niet kwalijk, zei ik. Ik doe mijn schoen uit. Zoudt u misschien een ijzertje onder mijn schoen willen zetten? Hij pakt de schoen aan, bekijkt hem aandachtig als een dokter en geeft hem terug. Dat kan, zegt hij, gaat u zitten, u moet een ogenblikje wachten… Ik neem de schoen terug, doe hem weer aan en zeg: Meneer Horvat, zoudt u zich kunnen herinneren wanneer u voor het laatst mijn schoenen hebt gerepareerd? – Ik weet het niet meneer, zei hij, ik kan me niet herinneren dat ik ooit uw schoenen heb gerepareerd. Goed dan, zei ik tegen hem, u heeft het twintig jaar geleden voor het laatst gedaan. Dat kunt u zich natuurlijk niet herinneren, want toen waren het schoenen maat dertig. En nú zijn het schoenen maat vierenveertig, zei hij en begon te lachen. U zat zeker met mijn zoon Bela in de klas, die heeft ook zulke grote voeten.

m. rigo:

Die kleine Horvat, mijn oudleerlingen noem ik steeds kleine, ik zeg vaak: kleine Zilinksky, die kleine Kiš, die kleine Horvat, terwijl ze allemaal volwassen mensen zijn die zelf al kinderen hebben, maar toch… Dus, die kleine Horvat is een zeer goed ingenieur geworden, hij heeft zelfs een staatsprijs gekregen voor een of ander projekt…

andreas:

En toen zei ik tegen hem wie ik was en hij wist het meteen weer, hij gooide de schoen waarmee hij bezig was opzij, nam me mee naar zijn woonkamer en we begonnen te babbelen over van alles en nog wat. Hij zei tegen mij…

m. rigo:

(binnenkomend met eten)

Ik vind het erg vreemd dat Emil er nog niet is… Maar geneer je niet en ga gerust je gang, neem wat van de huzarensla bij je borrel. Als Emil komt, gaan we aan tafel… Kijk, ik heb voor mezelf ook een bordje meegebracht, voor de gezelligheid…

andreas:

Och, dank u wel, u had voor mij niet zoveel moeite hoeven doen… Ik zal op meneer Rigo wachten…

m. rigo:

(schenkt zijn glas weer vol)

Dan nog een borreltje… Het is een heel erg goeie. Die heb ik van de boeren gekregen. Neem zelf maar wanneer je wilt, het is goed voor de eetlust. Vandaag heb ik niets bijzonders te eten…

andreas:

Kijk, ik heb toevallig, zei hij, zei meneer Horvat tegen mij, ik heb iets lekkers onder de kurk… een goeie oude wijn, maar je moet er wel van houden. Hij begon te lachen. Natuurlijk, zei hij, hou je ervan, jij lijkt sprekend op je vader en die lustte hem ook, je moet me niet kwalijk nemen, maar die kon hem behoorlijk raken!

m. rigo:

Jij bent toch niet…? Je oude juffrouw kan zoiets wel vragen… Je bent toch niet…

andreas:

Ach, nee, nee, ik drink net zoveel als mijn vader, zei ik tegen hem, maar als het om een goed wijntje gaat – dan graag…

m. rigo:

Jij bent toch niet de zoon van die… Grote goedheid, wat zeg ik nou weer, zijn zoon is twee keer zo oud als jij… Ik dacht aan die, neem me niet kwalijk, hoe heette hij ook alweer…

andreas:

U denkt zeker aan oom Joško de Veldfles.

m. rigo:

Ja, maar blijkbaar… Neem me alsjeblieft niet kwalijk…

andreas:

Dat is helemaal niet zo erg behalve… – mag ik er nog eentje nemen?

m. rigo:

Natuurlijk, ga je gang… Ik hoop dat je maat weet te houden…

andreas:

Dank u…

m. rigo:

Ik val je voortdurend in de rede. Hoe ging het verder?

andreas:

Waar zijn we gebleven?

m. rigo:

Meneer Horvat de schoenmaker…

andreas:

Juist, ja… Horvat de schoenmaker…

m. rigo:

Hij zei tegen jou: hij, dus jouw vader, kon hem ook goed…

andreas:

Toen kwam zijn vrouw van haar werk thuis. En oom Martin, hun buurman, kwam even langs… Ik weet niet precies hoe hij verder heet… Meneer Horvat zei: zouden jullie kunnen raden wie ons is komen opzoeken. Zij keken me aan… Nee, zeiden ze… Andreas, zei hij, Andreas, de schoolvriend van Bela! Kennen jullie hem niet? Het was me wel duidelijk geworden dat ze niet wisten wie ik was, behalve dan misschien mevrouw Horvat, die zei: Andreas! Andreas! – met een stem die vrij overtuigend klonk. En toen zei Horvat: Andreas die en die, de zoon van…

m. rigo:

Zeg het nou eens helemaal, zeg het nou eens! Mijn geduld is bijna uitgeput. Je weet toch hoe nieuwsgierig vrouwen zijn!

andreas:

U moet me later aan dit gesprek helpen herinneren… Ik zal het later voortzetten. Laat het mysterie zich langzaam onthullen, het mysterie getiteld: Op het spoor van de verloren jongen. Hoofdstuk één: De Herkenning.

m. rigo:

Goed. Ga door… Hoofdstuk twee…

andreas:

Nee, dit is nog steeds hoofdstuk één… En toen ik, tegen het eind van het gesprek, afscheid van ze begon te nemen en nog een paar vragen stelde over hun zoon Bela en onze vriendjes Otto en Popov, toen stelde ik terloops de vraag: hoe gaat het met die kleine – hoe heette ze toch ook weer, wij zaten in dezelfde klas – die kleine Julija… Julija… Ik deed alsof ik haar naam niet meer kende… Julija Sabo, die kleine Hongaarse… Och, zeiden ze tegen me, die heet niet meer Sabo, zij heet nu Popov…

m. rigo:

springt op, rent naar de jongeman en omhelst hem

Andreas Sam… Andreas Sam…

(met tranen in de ogen)

Waarom heb ik het niet eerder kunnen raden! Die kleine Andreas Sam, die op Julija Sabo verliefd was… Andi, Andi, wie had dat kunnen denken… En ik heb zo vaak aan jullie gedacht.

(verlegen)

Aan jou, jouw zuster, aan jullie allemaal. Ik wist het meteen toen je Julija Sabo noemde…

(haar wijsvinger bestraffend opheffend)

Je denkt zeker dat je oude juffrouw helemaal gek geworden was, hè, dat ze zich niets meer herinnert. En een kwajongen dat je was… nèt mijn Otto… Ik weet het, je zat altijd achter die kleine Julija aan, ik wist toen al alles… Wat zal Emil blij zijn, wanneer hij hoort wie ons is komen opzoeken. Alleen weet ik niet waarom hij zo lang wegblijft… Misschien kan ik iemand sturen om te zien wat er met hem aan de hand is… Zij kunnen hem waarschuwen… Alsof ik het me niet herinner! Ik zie je nóg voor me… Wat ben je toch veranderd… Ik herinner me dat je altijd met een hond liep. Je hing vaak bij de oevers van de rivier rond… en je kroop met Julija in de schuren… Ik ken jou goed….

Andi, Andi, ter ere van deze gelegenheid ga ik ook een glaasje drinken. Eigenlijk mag ik van de dokter niet drinken, zelfs een glaasje voor het eten is me streng verboden, maar toch, in heel uitzonderlijke gevallen mag ik wel een paar slokjes nemen. Op je gezondheid…

andreas:

Op uw gezondheid, mevrouw…

m. rigo:

Nee, wacht even…

Zij luistert
(de buitendeur gaat open)

Dat zal Emil zijn. We gaan met ons drieën een glaasje drinken… Emil! Emil! Ben jij het?

emil:

(buiten de kamer)

Wat kunnen mensen lastig zijn op zulke vergaderingen…

m. rigo:

Emil, moet je zien wie ons is komen opzoeken… Een van Otto’s vrienden…

emil:

(komt binnen, geeft de jongeman een hand, kust Maria)

Er is altijd wel iemand die de richtlijnen van de partij niet begrijpt. En daar gaat je kostbare tijd weer, van jou en van de kameraden… Neemt u me niet kwalijk, ik ben een beetje moe… Nou vraag ik je, Marija, waarom heb je de kameraad niets te eten gegeven? Jullie hebben zeker op mij gewacht.

andreas:

Och nee, mevrouw is bijzonder gastvrij geweest. Maar gelooft u me…

m. rigo:

Emil, dit is een schoolvriend van Otto…

andreas:

Eigenlijk, om precies te zijn, de schoolvriend van Anton.

emil:

O, jullie zijn zeker studievrienden, van de universiteit?

m. rigo:

Nee, Emil, hij was míjn leerling, twintig jaar geleden. Hij zat met Anton op dezelfde lagere school.

andreas:

Ja, meneer Rigo, dat was twintig jaar geleden.

m. rigo:

Jij kunt je zeker kleine Andreas niet meer herinneren?

emil:

Natuurlijk wel… Ik heb de indruk dat zijn gezicht me bekend voorkomt… maar, om eerlijk te zijn, de essentiële of om zo te zeggen de biografische gegevens willen me op het ogenblik niet te binnen schieten. Maar dat de kameraad een van Otto’s…

m. rigo:

Van Antons…

emil:

:…een van Antons schoolvrienden is, dat neem ik onmiddellijk aan, dat wil zeggen, ik heb in u een van de… ik herkende u dadelijk… maar om u de waarheid te zeggen…

m. rigo:

Doe liever geen moeite, Emil… Wil je me geloven dat ik hem ook niet herkend had? Je moet je voorstellen, hij hield me in onzekerheid tot vlak voor je komst, het was net als in een spannende film… Hij deed zo geheimzinnig… Maar op een bepaald ogenblik heeft hij zich toch verraden… En weet je hoe?

(ze spreekt verder buiten beeld)

De aardappelen zijn hard geworden, maar het vlees is erg goed… Dat is echt je eigen schuld, Emil… Ik vind het zo jammer dat Andi…

andreas:

Mevrouw Rigo is erg aardig voor me geweest. Ik wil echt geen misbruik van uw gastvrijheid maken…

emil:

Er is geen sprake van misbruik. Integendeel.

Zij komt binnen met het eten. Zet de schalen op tafel, neemt het glaasje op.

m. rigo:

Je moet nog even wachten, Emil. Dit glas drink ik op de gezondheid van de kleine Andreas Sam, mijn oudleerling.

emil:

Hoe zei je?

(tegen Andreas)

Aha!

(hij klopt hem op de schouder)

Andreas, de vriend van Otto…

m. rigo:

Andreas Sam, Emil… Dus, op de gezondheid van mijn leerling Andreas Sam… Andi, Emil…

Zij drinken de glaasjes leeg.

emil:

Hoe zei u? Sam, Andreas Sam?

andreas:

Ja, meneer. Andreas Sam.

m. rigo:

Je kent hem natuurlijk nauwelijks… Je hebt hem maar een paar keer les gegeven, toen je mij moest vervangen.

andreas:

Ja, meneer Rigo, u sloeg ons builen met uw zegelring.

emil:

Dat kan ik eenvoudig niet geloven… Builen?

andreas:

Ja, meneer Rigo, u sloeg ons builen op het hoofd met die zegelring aan uw middenvinger.

m. rigo:

Misschien overdrijf je toch, Andi… Zover als ik weet, heeft Emil zijn leerlingen altijd bijzonder zacht behandeld.

emil:

Weet u, ik wil u niet direct tegenspreken, maar om u eerlijk de waarheid te zeggen, dat wat u net zei, ik bedoel, dat ik ooit in mijn leven de leerlingen builen heb geslagen en dan nog met een zegelring, nee… dat lijkt me fantastisch! Ik weet dat in de kinderziel door de een of andere shock zoiets als een psychische deformatie kan ontstaan, een soort gedeformeerde herinnering, een soort, hoe zal ik het zeggen, een soort infantiel idée fixe…

m. rigo:

Kom, zullen we nou eindelijk aan tafel gaan? Laten we het niet langer uitstellen.

andreas:

Als u het me niet kwalijk neemt, mevrouw, blijf ik hier zitten terwijl u eet…

m. rigo:

Goed Andi, alleen je moet wel weten dat ik het jammer vind dat je niet mee wilt eten… Maar wanneer iemand geen honger heeft…

Emil gaat aan tafel zitten, knoopt het servet om zijn hals en begint te eten. Hij blijft doorpraten, eet langzaam maar systematisch.

emil:

Ik vind het ook jammer, maar men moet iemand niet dwingen. Schenk uzelf maar in. Het is geen slecht borreltje… Weet u waarom ik het zo’n fantastisch verhaal vind? Omdat ik altijd, dat wil zeggen, sinds ik bij het onderwijs werk, dus nog uit de tijd dat ik meester in het dorpsschooltje was, en dat is lang geleden – omdat ik altijd fysiek geweld beschouwd heb als onpedagogisch, als niet-humaan. Wat natuurlijk op hetzelfde neerkomt, want pedagogie berust op humaniteit en omgekeerd…

andreas:

Gelooft u me, ik heb het zo maar terloops gezegd, het is niets anders dan een klein detail uit mijn jeugd, dat mevrouw Rigo en ik…

emil:

Goed goed, ik acht me niet beledigd, verre van dat, ik wil alleen maar uitleggen hoe sommige dingen door het prisma der herinnering verwrongen worden, zeker wanneer het om jeugdherinneringen gaat. Eenvoudig gezegd, mijn ring had voor u op een bepaald ogenblik – laat ons zeggen wanneer u iets op uw geweten had – iets dreigends, iets gevaarlijks. Mijn ring werd als het ware een gevaarlijk middel om ongehoorzame leerlingen mee te bestraffen.

m. rigo:

Nou Emil, hij had alle reden om zich schuldig te voelen. Hij was altijd met de meisjes bezig…

emil:

En zo is de deformatie ontstaan, die kleine psychische deformatie. De bewuste ring kwam zelfs in uw dromen voor, u heeft zich ingebeeld dat de meester, de eeuwige strenge meester, de kinderen met de zegelring tuchtigde. En daarbij mag ook niet vergeten worden – dat is werkelijk erg boeiend – dat hij ze sloeg, want daaraan zat die zegelring volgens u, met de middelvinger.

andreas:

U heeft gelijk, herinneringen, en jeugdherinneringen in het bijzonder, zijn moeilijk te controleren, zeker wanneer de kroongetuige ontbreekt…

emil:

Kijk, een goed voorbeeld hiervan…

andreas:

Toch is de kwestie van die zegelring, of beter van de herinnering aan die zegelring, onuitwisbaar, onuitroeibaar in mij aanwezig.

m. rigo:

Jullie praten werkelijk over zeer onbelangrijke dingen. Hoe dan ook Emil, wij moeten toegeven dat je altijd wat nerveus bent geweest. Daarentegen, Andi, ik weet dat Emil een voorvechter is van pedagogische maatregelen die niets, maar dan ook niets met lichamelijke straf te maken hebben.

emil:

Dat verhaal van die ring van u, dat is bij u opgekomen als een vage impressie of als een foutieve herinnering. Het kan ook bij u opgekomen zijn op het moment dat u me zag, of beter: toen u de ring zag, die ik nu om mijn vinger draag. U ziet, hoe bedrieglijk het herinneringsmechanisme in wezen is.

andreas:

Mevrouw Rigo kan gelukkig bevestigen dat ik…

m. rigo:

Ja, dat is inderdaad waar, Emil. Andi had het over die ring van jou, voordat je binnenkwam. Ik vroeg hem: herinner je je mijn Emil nog? En hij begon meteen over die ring van jou. Hij zei: aan zijn rechterhand, aan de middelvinger, droeg hij een zegelring waarmee hij ons builen sloeg… Hij zei het precies zo: builen…

emil:

Goed, ik beweer niet, noch heb ik beweerd, dat er in dit speciale geval sprake is van een onjuiste herinnering, ik wou alleen maar zeggen dat herinneringen niet altijd betrouwbaar zijn en – dat het mogelijkerwijs gebeurd zou kúnnen zijn. Kijk, ik heb bijvoorbeeld een herinnering uit mijn gevangenschap…

m. rigo:

Ik zei al tegen Andi, dat het voor jou moeilijk zou zijn om hem te herkennen, want het grootste gedeelte van de oorlog heb jij in gevangenschap doorgebracht.

andreas:

Ja, mevrouw Rigo vertelde dat u veel meegemaakt hebt tijdens de oorlog.

emil:

Dat is een waar Golgotha geweest. Laten we daar liever niet over spreken.

andreas:

Ik dacht dat u mijn vader gekend had. Zijn naam zegt u zeker iets…

m. rigo:

Dat is waar ook, ik ben nog zo opgewonden en verward Emil, dat ik je nog steeds niet alles verteld heb. Dankzij jullie mannengesprekken ben ik helemaal op het tweede plan geraakt! Jullie laten me niet aan het woord komen. Emil, herinner je je zijn vader, meneer Eduard Sam?

emil:

(nadenkend)

Ik heb in Rusland tijdens mijn gevangenschap ene…

m. rigo:

Ik geloof niet dat het hier om dezelfde persoon gaat. Niet waar Andi, jouw arme vader…

andreas:

Nee, zeker niet, mijn vader is nooit in Russische krijgsgevangenschap geweest.

emil:

Ziet u wel, hier hebben we dat herinneringsmechanisme weer… dat vreemde, onzekere, nee…

m. rigo:

Misschien kun je je hem echt niet meer herinneren, Emil… Andi, in welk jaar is jouw vader precies gedeporteerd?

andreas:

In vierenveertig…

m. rigo:

En sinds wanneer hebben jullie in het dorp gewoond?

andreas:

Sinds eenenveertig… vanaf het begin van eenenveertig.

m. rigo:

Dat betekent, Emil, dat je je meneer Sam best zou kunnen herinneren… in ieder geval uit de verhalen. Ik weet zeker dat ik je over hem verteld heb. Hij was een lange man, net zoiets als Andi, misschien nog iets langer. Hij had een bril en hij liep altijd met een wandelstok met een ijzeren punt…

emil:

(maakt ontkennend gebaar met zijn hoofd)

Ik weet het niet meer zo goed…

m. rigo:

Ik heb je over hem verteld, Emil. Hij was die meneer die een keer een wilde aubergine voor mij meenam. Hij was een erg geleerde man, echtwaar, Andi, jouw vader was een echte heer en héél, héél geleerd. En zo kwam hij op een goede dag langs met die aubergine. Hij had hem, moet je je voorstellen, in zijn hoed gestopt, hij was – neem me niet kwalijk Andi – een vreemd mens, ondanks zijn geleerdheid. Hij zei tegen mij: mevrouw Rigo, zal ik u in deze moeilijke tijden een specialiteit leren klaarmaken? Stel je voor, Emil, ik had nog nooit in mijn leven een gewone aubergine gezien, laat staan een wilde… Ik weet zeker, dat ik je dat al eerder heb verteld. Ik kan jullie zeggen dat het een curieus recept was, maar de aubergine was zelfs zonder bijzondere kruiden zeer smakelijk. En toen zei wijlen je vader tegen mij: weet u, mevrouw Rigo wat hier nog aan ontbreekt? Ik weet het niet, meneer Eduard, zei ik, waarschijnlijk specerijen, laurier, selderij, peterselie, peper… Nee, zei hij toen ik klaar was, hij benadert zoals hij nu is, zelfs zonder kruiden, de perfectie. Wat hierbij ontbreekt is een liter Traminer.

emil:

Zeg, Marusja, weet je dat wij, ik bedoel Andreas en ik, ook best een glaasje wijn zouden lusten…

m. rigo:

Natuurlijk Emil, alleen vind ik het jammer dat Andi niets gegeten heeft. De drank zal hem nog naar het hoofd stijgen…

andreas:

Gaat uw gang, mevrouw Rigo, ik ben met de borrel best tevreden.

Emil veegt zijn mond en voorhoofd af niet zijn servet.

  1. Rigo is de wijn gaan halen.

emil:

Wat ik zonet wou zeggen…

andreas:

Ik vind het jammer dat u mij niets over mijn vader kunt vertellen. Ziet u, ik ben hier op een soort pelgrimstocht. Ik dacht dat u misschien…

emil:

Het spijt me, ik kan me uw vader niet herinneren… Ik geloof wel dat Marusja die anekdote over die tomaat al eens eerder verteld had.

andreas:

Over die aubergine…

emil:

Ja, goed, tomaat of aubergine, dat is niet zo belangrijk, dat bewijst alleen maar dat ik, tot mijn spijt, ouder begin te worden. Ik lijd soms aan geheugenverlies. Dat brengt ons terug bij ons oude thema: het herinneringsmechanisme… Kijk, dat wou ik u net vertellen, u deed me er eigenlijk aan denken: ik heb twee zware jaren in Siberië doorgebracht, daar had ik een vriend die ook krijgsgevangene was…

(hij staat op, presenteert sigaretten, geeft vuur aan Andreas en gaat in een fauteuil tegenover heen zitten)

Die man kwam ik niet zo lang geleden in Belgrado tegen, volkomen toevallig, gewoon op straat.

Wij gingen naar een snackbar, nee, het was geen snackbar maar een klein restaurant, dat doet er niet zoveel toe, wij zijn daar even gaan zitten om wat bij te praten, wij namen een wijntje… Marusja! Waar blijft de wijn toch?!

m. rigo:

(buiten beeld)

Luister Emil, ik heb je zo vaak gezegd dat dat mannenwerk is, ik heb me bijna bezeerd… Hier dan, alsjeblieft, doe de fles zelf maar open. Eerst heb ik me rot gezocht naar de kurketrekker en nu snijd ik me nog in mijn vinger ook… Andreas, hen je van gedachte veranderd? Wil je toch een beetje wijn?

andreas:

Nee mevrouw, dank u wel, ik blijf bij mijn borrel…

m. rigo:

Schenk je nog eens in… Je moet niet zo verlegen doen, kind. Excuseer me even, ik ga koffie zetten. Zie je wel, Emil, dat valt tegen, ik heb echt mijn best gedaan.

emil:

((bezig met het openen van de fles)

En zo zijn we opeens, al pratend, op een vreemd voorval uit de tijd van onze gevangenschap terechtgekomen…

andreas:

Zal ik het even proberen… het is misschien beter om de kurk erin te drukken.

emil:

Nounee, ik zal het nog eens proberen… Ik beweerde namelijk en ik zal het altijd blíjven beweren, dat wij op die bewuste nacht naast elkaar op wacht stonden. Op dat punt was hij het met me eens. In de vroege ochtend hebben we ons aan een naderende Russische patrouille overgegeven. Ik trok hun aandacht door te zwaaien met een witte zakdoek, die ik aan een stok had gebonden… Nu moet u goed opletten. Volgens hem gebeurde het ‘s avonds, in de schemering – en was hij degene die met die zakdoek zwaaide… Dus twee volkomen verschillende, niet op elkaar lijkende versies. En zo gíng het door… Volgens mij: twee Kirgiezen die met machinegeweren op ons afkwamen. Eén van de linkerkant, de ander van de rechterkant. Volgens hem: twee lange blonde Russen – en dan met de bajonet op het geweer. U ziet het, dit kan een leerzaam verhaal zijn, zeker in het licht van ons recent… hoe zal ik het noemen… verschil van mening in verband met die zegelring.

andreas:

Maar die herinnering aan die ring is nog steeds zeer levendig aanwezig en ik zou dan ook kunnen…

emil:

((valt hem fel in de rede)

Heeft u misschien enige twijfel aan de authenticiteit van het verhaal dat ik u net verteld heb? Wij hebben óók twee herinneringen aan hetzelfde voorval, die volkomen verschillen. Denkt u dat die herinneringen niet meer in ons leven? Dezelfde elementen zijn in beide versies te vinden, tot aan de witte zakdoek toe… Wij moeten natuurlijk dat witte van die zakdoek met een korreltje zout nemen, het is gewoon een smerig vod geweest. En het is de vraag of het überhaupt gebeurd is. Het kon ook een fata morgana zijn, angst, onzekerheid, kou, honger, een hallucinatie, weet ik veel…

(schenkt zijn glas vol)

Kijk, ik heb geen enkel moment aan de betrouwbaarheid van mijn vriend getwijfeld, aan zijn eerlijkheid om zo te zeggen en zeker niet aan zijn verstand. Ik heb hem goed leren kennen, hij is eerlijk als goud, een goed communist, geweldig als kameraad, een reëel mens, nuchter, dus in elk geval iemand die geen enkele neiging tot fantaseren heeft. En toch, wanneer het zo’n belangrijk moment betreft… U moet zich voorstellen… wij waren misschien de enige communisten in onze gelederen, wij hadden besloten om ons aan het Rode Leger over te geven en voor de goede zaak te gaan vechten… Dus op zo’n delikaat moment, wanneer het om je leven gaat, wanneer het menselijk bestaan aan een dun draadje hangt, toen we voor allerlei onzekerheden stonden… Zei u iets?

andreas:

(afwezig)

Nee nee, ik zei niets, ik wou alleen maar…

emil:

Waar was ik gebleven?… Ja. Dus aan de eerlijkheid van mijn vriend Oskar heb ik nooit getwijfeld, hij had ook geen enkele reden, daar ben ik even zeker van, om aan mijn versie van het verhaal te twijfelen… En weet u wat we toen besloten hebben? Wij hebben alle twee de versies als juist aanvaard… Wat denkt u daarvan?

andreas:

(haalt zijn schouders op)

Wat zal ik u zeggen? Voor hetzelfde geld had u ook beide versies als onjuist kunnen verwerpen… Dat komt op hetzelfde neer.

emil:

Juist, dát had ik van u willen horen. Dat hebben we dan ook zo gedaan. Wat vindt u daarvan?

andreas:

Dat begrijp ik volkomen. U hebt tegelijk…

emil:

Natuurlijk, maar als u het beter bekijkt, hebben we hier toch met een dialektische waarheid te maken. Wij hebben eerst twee versies van een verhaal, twee persoonlijke herinneringen als juist en waarachtig aanvaard en tegelijk hebben wij ze als onjuistheden verworpen. Alstublieft! Hier komt geen logika meer aan te pas… En dat zijn dan, mijn beste vriend, herinneringen.

(hij blaast de rook van zijn sigaret ver voor zich uit)

Alles gaat in rook op… Rook, damp, niets.

m. rigo:

(buiten beeld)

Emil! Zet eens een plaat op voor Andi. Ik moet nog even afwassen. Vanmiddag moeten we naar de vergadering en straks is er geen schoon bord meer in huis…

Ze verschijnt in de deur niet een bord en de theedoek in haar handen.

Emil, ik weet niet of je het nog weet, Andi had vroeger een hond, een heel grote St. Bernard,.

andreas:

Dat was, mevrouw Rigo, geen St. Bernard maar een wolfshond… Wij noemden hem Dingo.

emil:

Kijk nou… Ik heb net over Oskar verteld… Hoe ze ons gevangen namen, weet je wel… En nou kom jij met een St. Bernardshond aan. Goed. Dan zullen we eens proberen vast te stellen wát voor een hond dat was. Meneer zegt dat het een wolfshond was, jij beweert… jij beweert…

m. rigo:

Toe nou Andi, ik ben er zeker van dat het een St. Bernard was… Mijn lieve kind, kun jij dan geen wolfshond van een St. Bernard onderscheiden? Ik moet toegeven dat dat mijn schuld is. Jij had, eenvoudigweg, een slechte onderwijzeres. Een onderwijzeres die jou niet heeft geleerd onderscheid te maken tussen een wolfshond en een St. Bernard…

andreas:

Maar mevrouw Rigo…

m. rigo:

Nee, wat waar is is waar… Ik deugde gewoon niet, want dat had ik je echt moeten leren…

andreas:

Maar…

emil:

Alsjeblieft, dat is nou een heel goed voorbeeld. Klassiek, om zo te zeggen… Wie moeten we nou geloven? Mevrouw Rigo, de onderwijzeres, die er geen enkel belang bij heeft, of haar leerling, de eigenaar van het dier, die beweert dat het een wolfshond was? Tenminste, als het hier niet om een gewone lapsus gaat.

m. rigo:

Andi, zou je eigenlijk in staat zijn om die hond van je te beschrijven? Wacht even, je bent toch van hetzelfde jaar als Otto, nee, als Anton… Dus, je was toen zeven, acht… nietwaar? Goed, hoe zag die hond van jou eruit?

andreas:

Zijn oren waren spits en iets naar voren gebogen…

m. rigo:

Kom nou Andi, wat sta je me daar nu te vertellen?! Hij had zonder enige twijfel, twee donkerbruine flaporen… Een echte St. Bernardshond dus.

Andreas bedekt zijn gezicht met zijn handen.

m. rigo:

Goed, goed, ik zal je niet langer lastig vallen. Wij hebben het zeker over twee verschillende honden. De ene was een St. Bernard…

andreas:

Nee mevrouw Rigo, ik had maar één hond, en dat was Dingo.

m. rigo:

Maar dan…

emil:

Dan moeten jullie tot een akkoord komen: die hond was een wólfshond, als ik me niet vergis, goed… Dat betekent: hij was een wolfshond en tegelijkertijd een St. Bernardshond… Dus, aan de ene kant had hij donkere flaporen, en aan de andere kant spitse iets naar voren gebogen wolfshondoren. En dat is nou de zogenaamde dialektische paradox: dat beest was nóch wolfshond, nóch St. Bernardshond!… Het één sluit het ander volkomen uit! Plus en minus sluiten elkaar uit! Zo gaat het, mijn beste vriend, met herinneringen. Rook, damp, niets!

m. rigo:

Maar nu iets anders, Emil, wij hebben het over zo veel dingen gehad en toch is Andi nauwelijks aan het woord geweest. Vertel eens iets over jezelf Andi, over je familie. Wat doe je? Hoe leef je? Ik wil alles van je weten. Of je dat nou leuk vindt of niet, je juf was een soort moeder voor jullie… Tenminste ik voelde me zo tegenover mijn leerlingen…

andreas:

Ik zou het niet weten, mevrouw Rigo, waar ik beginnen moest. Ik kan niets bijzonders over mijzelf vertellen. Ik ben hier naar toe gekomen om u te zien, mijn oude vrienden, meneer Rigo…

m. rigo:

Je was net iets aan het vertellen toen Emil binnenkwam… Wacht, het water voor de koffie kookt al, nog een ogenblikje en dan zal ik je niet meer in de rede vallen… Ik ben zo terug…

(buiten beeld)

Emil, vraag Andi of hij van klassieke muziek houdt, of zet iets anders op, hij houdt misschien van iets moderns… Daar achter staan de platen van Otto.

emil:

(zoekt de bedoelde platen)

Waar heb je ze gelaten, Marusja?

andreas:

Doet u vooral geen moeite, ik vind alles goed.

emil:

Tjongetjonge, het is me wel een troep hier.

(schreeuwt)

Marusja! Waar zijn die platen van Otto toch? Zijn dat misschien deze, die in dat blauwe papier gewikkeld zijn?

m. rigo:

(buiten beeld)

Zij moeten daar ergens tussen liggen, ik heb ze vanochtend nog gezien toen ik aan het opruimen was. Je moet goed kijken.

emil:

(vertrouwelijk tegen de jongeman)

Als ze vanochtend aan het opruimen is geweest, dan vinden we ze nooit… Maar ik zal u iets anders laten horen. U zult het zeker interessant vinden… Oorlogsherinneringen.

(zet Russische liederen op)

Dat doet me, weet u, aan de moeilijke oorlogsdagen denken… Rusland… de Wolga… Stalingrad… Kunt u zich indenken wat voor een gruwelijk bestaan het daar was? De ellende van de oorlog… Wij moesten doorzetten, zonder eten, zonder kleren, bij veertig graden vorst… Het was zo ontzettend koud, beste jongen, dat wateren gelijk stond aan zelfmoord… En kijk nu eens, terwijl ik naar deze muziek luister… al die afschuwelijke jaren roepen bij mij alleen maar nobele gedachten op. Alles is een veelkleurige leugen geworden.

 

m. rigo:

(binnenkomend met de koffie)

Andi, wil je Emil even excuseren, hij moet zich nog scheren. Ik heb je al verteld dat we straks naar een vergadering moeten…

(zij werpt een blik op haar horloge)
Andreas maakt aanstalten om weg te gaan.

m. rigo:

Ach nee, geen sprake van…

(ze loopt naar hem toe en dwingt hem weer te gaan zitten)

Wij gaan gewoon rustig koffie drinken. Je gaat toch niet zomaar weg, we hebben nog zoveel aan elkaar te vertellen…

emil:

Ik ben direkt klaar, het gaat snel met zo’n elektrisch apparaat… Drink maar rustig je koffie op. Zorg jij verder voor de muziek, Marusja?

andreas:

Werkelijk, mevrouw Rigo, ik heb al te veel van uw tijd in beslag genomen… Ik kom misschien bij een andere gelegenheid nog eens langs…

m. rigo:

Hoezo ‘misschien’… Jij komt morgenochtend, of vanavond nog terug. Emil… Tot hoe laat duurt onze vergadering?

Uit de keuken is het gezoem van het apparaat hoorbaar.

emil:

(buiten beeld)

Zei je iets?

m. rigo:

Hoe laat zijn we thuis vanavond?

emil:

Wie zal het weten? Het kan wel twaalf uur worden.

m. rigo:

Dan kom je in ieder geval morgenochtend langs… een lekker kopje koffie drinken…

andreas:

Ik moet vanavond vertrekken…

m. rigo:

Nou ja, Andi, waarom zo’n haast?

andreas:

Ik kan er niets aan doen, mevrouw, het was maar een heel kort bezoekje.

m. rigo:

Goed dan, Andi, vertel me wat voor indrukken heb je opgedaan? Heb je tenminste iets gevonden waar je naar zocht? Twintig jaar… dat is niet weinig… Wanneer ik daar aan denk… Ik zie je nog voor me, hoe je met je hond langs de rivier wandelt…

andreas:

Ik heb u al verteld, ik heb een paar mensen teruggevonden. Maar weet u, mevrouw Rigo, wat ik niet heb kunnen terugvinden? Het landschap, dat heb ik niet teruggevonden. Ik zei tegen mezelf: wat is twintig jaar nu, voor een rivier, voor een bos, wat betekent twintig jaar in het leven van een eikenboom? Ik kom op een plaats waar ik elke boom kende, elke struik, elke bloem – en ik vind niets van dat alles terug… De bomen zijn omgekapt, de rivierbedding heeft zich verplaatst.

De oevers zijn veranderd. Er is niets, totaal niets meer over van wat ik hoopte terug te vinden.

m. rigo:

Andi toch, dat is nou precies waar Emil het zonet over had: valse herinneringen. Hoe kan dat nou?

andreas:

Nee, mevrouw Rigo, ik weet heel zeker dat er twee enorme beuken vlak bij de dam stonden…

m. rigo:

Kom nou, Andi… Ik kan me niet herinneren dat er ooit bomen bij de rivier stonden, wat voor bomen dan ook. Voor zover ik het weet was er tot aan de grafelijke bossen geen enkele boom te bekennen, het was allemaal één kale vlakte…

andreas:

Ik heb mijn naam nog in de schors van een van de beuken gesneden… Vlak voor mijn vertrek heb ik met mijn zakmes diep in die boom mijn naam gesneden, om hem in het geval dat ik ooit zou terugkomen te kunnen vinden… Maar het is allemaal voor niets geweest.

m. rigo:

Je begon zonet over Julijaatje te vertellen. Hoe vond je haar?… Emil! Emil! Weet je dat Andi indertijd tot over zijn oren verliefd was op Julija Sabo?… Hoor je me Emil?

emil:

(buiten beeld)

Wat zeg je?

m. rigo:

Ik zei dat Andi verliefd was op Julija Sabo. Haar vader was politieagent in de oorlog, weet je nog?

emil:

Jaja…

andreas:

Ja, daar was ik gebleven. Meneer Horvat zei tegen mij: Kijk eens aan, een oude liefde wordt niet zo gauw vergeten… En zeker niet een eerste liefde. Goed, zei hij, jij vind je Julija terug op dezelfde plaats waar je haar hebt achtergelaten. Zij woont nog steeds in hetzelfde huis. Haar vader heeft het wel laten verbouwen.

m. rigo:

Ja, dat heb ik gehoord…

andreas:

En ik, een beetje nerveus, loop naar het huis toe en zie een boerin voor de deur staan. Neemt u me niet kwalijk, zeg ik, woont hier misschien Julija Popov, haar meisjesnaam is Sabo. Ja, zegt ze. Mag ik haar even spreken? vraag ik. Wat wilt u van haar? vraagt ze. Zomaar, zeg ik. Nou, dat ben ik, zegt ze…

m. rigo:

Emil, hoor je wat mooi Andi kan vertellen?

emil:

(buiten beeld; het gezoem van het apparaat houdt op)

Ik hoor totaal niets…

(verschijnt in deuropening)

Wees zo vriendelijk en zeg het nu, als je iets te zeggen hebt. Ik heb voortdurend het gevoel dat je tegen mij praat…

m. rigo:

Ik zei: moet je horen hoe Andi aan het vertellen is over zijn ontmoeting met Julija Sabo.

emil:

(weer buiten beeld pratend door het gezoem van het apparaat)

Gaan jullie maar door, ik ben zo klaar…

andreas:

Ik moet toegeven, ik verbleekte toen ik dat hoorde. Zij is zo lelijk geworden.

m. rigo:

O ja? Is ze lelijk geworden? Kreeg je ook die indruk?

andreas:

Zij gaf me haar grote, grove, bijna mannelijke hand. Dag, Andi, zei ze. Hoe gaat het met jou? Goed, zei ik. Hoe herkende je me? Zomaar, zei ze. En heb je mij herkend? Natuurlijk, loog ik, ik was er eerst niet helemaal zeker van, maar toch… En ik dacht, kunt u zich voorstellen hoe dom ik was, ik dacht dat ik datzelfde groenogige meisje met dat wipneusje en die blonde haren zou terugvinden.

m. rigo:

Ben je nou niet aan het overdrijven, Andi? Je had altijd al een neiging tot fantaseren, net als wijlen je vader. Neem me niet kwalijk dat ik het zo zeg, maar je overdrijft echt… Julija Sabo had geen groene ogen en ze was niet blond, en ze had ook geen wipneus…

andreas:

U wilt zeggen…

m. rigo:

Emil! Emil! Dat had je moeten horen, nou wordt het werkelijk interessant… Emil…

Men hoort alleen het gezoem van het scheerapparaat.

m. rigo:

Toe nou toch, Emil wat duurt het lang!

(geïrriteerd)

Je gaat je oren toch niet van binnen scheren?

Het gezoem houdt op; Emil verschijnt met een handdoek in zijn handen; veegt zijn gezicht af.

emil:

Wat zeg je?

m. rigo:

Emil, herinner je je nog Julija Sabo?

emil:

Nou en of… dat was dat kleine donkere meisje met die grote ogen…

m. rigo:

(geeft Andreas een teken om te zwijgen)

Ja, maar wij weten niet meer precies wat voor een neus ze had.

emil:

De neus… wacht even…

(doet de ogen dicht)

Nú heb ik het! Ik moest eerst aan haar vader denken… Nou, een grote wat gebogen neus had ze… Ik zie haar duidelijk voor me. Ik heb haar een paar jaar les gegeven.

m. rigo:

Ach, Andi. Andi, je hebt werkelijk de fantasie van een romantisch dichter… Of bèn je soms toevallig dichter geworden? Moet je horen, Emil, hij zei tegen mij: die kleine blonde, stel je voor: blonde… En hoe zei je het verder, Andi?

andreas:

Groenogige…

m. rigo:

Hoor je hem? Groenogige, met een wipneus… Hij heeft blijkbaar alles door elkaar gehaald… Hij dacht zeker aan iemand anders…

Andreas staat op en loopt naar het raam; hij doet het gordijn opzij en kijkt naar buiten.

andreas:

Nee, mevrouw Rigo, u heeft niet gelijk: Julija wàs blond, gròenogig en zij hàd een wipneus… De hond wàs een wolfshond… Aan de oever van de rivier vlak bij de dam stonden twee beuken. En ik hèb 20 jaar geleden, met mijn zakmes, mijn naam in de schors van een van die beuken gesneden. Meneer Rigo had een zwart kortgeknipt snorretje en aan zijn rechterhand droeg hij een zegelring. U wilt toch niet beweren, mevrouw, dat ook mijn vader nooit heeft bestaan… De oude, altijd aangeschoten Eduard Sam… Dezelfde Sam, die indertijd een wilde aubergine uit zijn vettige hoed te voorschijn haalde om die aan u te geven.

m. rigo:

Andi toch! We zijn geen kinderen meer, je gaat je toch niet kwaad maken over het feit dat wij, wij allemaal, vooral wij ouderen, het allemaal zo goed niet meer weten. Of, om precies te zijn, dat onze gemeenschappelijke herinneringen niet tot in de details kloppen. Heb ik dan zelf niet verteld – Emil is getuige – hoe je vader in de oorlog op een goede dag met die aubergine langskwam en zei: weet u mevrouw Rigo, wat hier nog bij ontbreekt?

emil:

Een goede traminer…

andreas:

Dus u kunt zich mijn vader toch herinneren, meneer Rigo?

emil:

(schenkt zijn glas vol)

Ik weet trouwens dat Marusja al eerder over meneer had verteld… Hoe was zijn voornaam ook precies?

andreas:

Eduard…

emil:

Dat verhaal, meneer Sam, over uw vader en zijn fameuze aubergine… Weet u, ik heb aan Marusja verteld hoe we tijdens het eerste jaar van onze gevangenschap af en toe een rauwe aardappel kregen. Dat was een beroerde tijd. En zo kreeg ik op een goede dag in plaats van een aardappel… weet u wat? U raadt het nooit! Ik kreeg door een wonderlijk toeval – een suikerbiet. Kunt u zich dat indenken, beste man, wat een suikerbiet voor een hongerige, door de dwangarbeid uitgeputte gevangene betekende? En weet u wat ik met die suikerbiet deed? Ik heb hem gedeeld met kameraden uit de cel…

andreas:

En wat zou u nou doen, wanneer er een getuige kwam opdagen, die zou beweren, ten eerste: dat het geen suikerbiet was maar een bloemkool; ten tweede: u hèbt hem niet met uw kameraden uit de partijcel gedeeld, want partijcellen bestonden er toen nog niet… wacht even, het is alleen maar een veronderstelling van mij, een dergelijke cel bestond daar indertijd niet… en wat die bloemkool betreft, die heeft u alleen, en dan nog stiekum opgegeten…

emil:

In dit geval zou ik…

andreas:

Ik ben nog niet klaar… En die suikerbiet, respectievelijk bloemkool, was niet zo maar door een wonder bij u terechtgekomen, maar het was een beloning – wilt u nu alstublieft niet boos worden – een onbeduidend beloninkje voor een kleine dienst die u aan uw bewakers had bewezen…

emil:

(met koele beheerste stem)

Op grond van deze veronderstelling zou het betekenen dat die meneer X mij van verraad wil beschuldigen. En als u het interesseert: ik zou gewoon zijn smoel in elkaar slaan! Want nu hebben wij het niet meer over herinneringsmechanismen. Dit is geen kleine deformatie meer, maar een grove brutale, tendentieuze, vernederende leugen!…

(fel en opgewonden komt moeilijk uit zijn woorden)

Wie zou het bestaan om een dergelijke onbeschaamde…

m. rigo:

Emil, alsjeblieft! Kunnen jullie geen fatsoenlijk onderwerp van gesprek vinden, het is ook altijd het zelfde – …mannen! Altijd maar ruzie maken over politiek… Altijd hetzelfde… Oorlog, gevangenschap, Russen, Duitsers, Amerikanen… En jij, Andi, jij gooit alleen maar olie op het vuur… Lieve mensen, praat toch liever over prettiger dingen, over muziek, over de kunst…

andreas:

(tegen Emil)

Ik zou u met klem willen vragen om aan mevrouw Rigo uit te leggen dat het hier eigenlijk om dat soort verhitte mannengesprekken gaat, waarvan vrouwen denken, neemt u me niet kwalijk mevrouw Rigo, dat ze op ruzie moeten uitlopen, ofschoon het meestal alleen maar gaat om een naar voren brengen van meningen, denkbeelden, opvattingen. Ik denk dat kameraad Rigo het hier mee eens is…

emil:

Natuurlijk, natuurlijk…

(staat op en loopt op de jongeman toe; reikt hem sigarettendoos aan)

Misschien wilt u deze toch eens proberen…

andreas:

Nee, dank u… Ik blijf bij mijn eigen merk… Maar kunnen we nog even verder praten? Hebt u nog tijd?

emil:

(kijkt op zijn horloge)

O jawel, jawel… Gaat uw gang… Ik wou namelijk nog iets toevoegen…

andreas:

U zei dat u die suikerbiet…

 

emil:

Ja, de suikerbiet.

andreas:

Goed, dat maakt toch niets uit… dat u dus die suikerbiet met uw kameraden hebt gedeeld…

emil:

Ja, daar blijf ik bij.

andreas:

Blijft u er ook bij dat het een suikerbiet was en geen bloemkool of zelfs een doodgewone aardappel?

m. rigo:

Jullie gesprek verandert langzamerhand in een rechtszaak. Kunnen jullie geen intelligenter onderwerp voor jullie discussie vinden, als jullie per se willen discussiëren? Emil, vertel aan Andi hoe ze jou op de proef hebben gesteld toen je uit gevangenschap thuiskwam. Dat was even perfide als doorzichtig… Emil keerde uit gevangenschap terug…

emil:

En ze legden twee kostuums voor me neer, voor de broodmagere gevangene die ik toen was, dus twee jasjes, twee broeken, twee overhemden… U moet even geduld hebben, nu komt het: die twee pakken waren van het Rode Kruis, ze waren bijna identiek, het enige verschil lag in de dassen: bij het ene pak hoorde een blauwe das en bij het andere pak een rode…

andreas:

U heeft natuurlijk dat pak met rode das gekozen.

emil:

Natuurlijk, want het was duidelijk dat het een soort provocatie was, of om precies te zijn…

andreas:

En waarom hebben ze, kameraad Rigo, juist ù op de proef gesteld, hoe verklaart u dat?

m. rigo:

Je weet, Andi, dat Emil altijd…

emil:

Geen sprake van! Geen sprake van dat ik de enige was die ze zo testten… Met iedereen die van het front of uit krijgsgevangenschap terugkeerde haalden ze datzelfde geintje uit.

m. rigo:

(probeert zich in het gesprek te mengen)

Dat waren vreemde tijden… Weet je nog Emil…

andreas:

En u knoopte toen die rode das om uw hals.

emil:

Nee beste man, het was me toen in het begin al duidelijk dat het communisme de énige levenswijze is… Bij die test heb ik toen die rode das gekozen als symbool…

m. rigo:

Arme Emil, hij kwam in allerlei vreemde vodden terug…

andreas:

Ik wil natuurlijk niet beweren dat er in zo’n gevangenkamp veel keuze was, verre van dat… Maar zoudt u zich kunnen herinneren wat voor dassen u vóór de oorlog droeg, kameraad Rigo?

emil:

U stelt inderdaad vreemde vragen. Hoe moet ik ze opvatten?

m. rigo:

Andi, laat die gesprekken toch, neem liever nog een borrel en vertel iets over jezelf… Werkelijk waar, je hebt nog niets over jezelf verteld… Je blijft raadselachtig… Dat is allemaal jouw schuld, Emil… Weet je nog, Andi, hoe de kinderen een keer brood voor jou mee naar school hadden meegenomen? Weet je nog wel? Lieve help, wat waren dat nare tijden…

andreas:

Ja, ik weet het nog, mevrouw Rigo… U zei ons dat iedereen na school in het lokaal moest blijven en u vroeg mij om naar voren te komen… Ik ging naast de lessenaar staan en mijn schoolvriendjes kwamen één voor één langs, allemaal gaven ze me een stukje brood… Ik hield mijn handen uitgestrekt – Kijk zo – en ik verzamelde het brood… Daarna rende ik huilend naar huis… Dat was in de tijd dat mijn vader voor het eerst opgepakt was…

(plotseling tot Emil)

Beweert u nog steeds, meneer Rigo, dat herinneringsmechanismen bedrieglijk zijn?

emil:

Dat beweer ik nog steeds en dat blijf ik beweren, want er zijn talloze voorbeelden…

andreas:

Waarom weet ik het dan nog zo goed? Bijvoorbeeld, meneer Rigo: lang, donker haar, kort geknipt snorretje, zegelring aan zijn rechterhand…

m. rigo:

Dat is tenminste erg duidelijk, Andi… Kinderen onthouden altijd hun schoolmeesters en zeker strenge meesters, zoals Emil dat zei…

emil:

Je denkt toch niet Marusja, jij die ik altijd als een goede kameraad heb beschouwd, dat ik de kinderen sloeg – hoe zei u het daarnet ook al weer?

m. rigo:

Builen sloeg…

emil:

Met een zegelring builen sloeg…

m. rigo:

Ach wat, Emil, Emil, misschien heb je dat een paar keer gedaan… want jouw nervositeit…

emil:

Maar dat is nauwelijks denkbaar, dat is onbegrijpelijk…

andreas:

U droeg een donkere das, misschien was het zelfs een zwarte das.

m. rigo:

Andi, neem me niet kwalijk dat ik je in de rede val, weet je nog hoe ik je op een keer schoenen van Anton heb gegeven? Je moest de hielen opensnijden, want ze waren je te klein… Je had toen al zulke grote voeten… Ach, ach, net mijn Otto… Je was helemaal weg van Julijaatje…

andreas:

Ik herinner me alles, mevrouw Rigo, alles. Julija had lange blonde vlechten…

m. rigo:

Hoor je hem Emil, voor hem wàs ze blond en blíjft ze blond…

Emil draait ongeduldig en geïrriteerd met zijn hoofd; heft zijn handen ten hemel.

andreas:

Zij had kleine sproetjes en ik ben gek op haar geweest… U gaf me die oude schoenen van Anton en u zei tegen me: mochten ze te klein zijn, snijd ze dan maar aan de achterkant open, beter dat dan dat je op je blote voeten door de sneeuw loopt. Verder weet ik nog dat u tegen uw leerlingen zei – dat heb ik pas later gehoord – dat u zei: iedereen moet een stuk brood meenemen, anders verhongert dat arme gezin van Sam nog… En u zei verder – dat heb ik niet gehoord, maar u heeft het echt gezegd…

m. rigo:

Als je maar niet weer gaat overdrijven, Andi…

andreas:

Dat hebt u waarachtig wel gezegd: anders verhongert dat ongelukkige gezin van Sam nog. En u voegde eraan toe: wat die oude dronkelap Sam betreft, daar zou toch niks aan verloren gaan…

m. rigo:

Nu overdrijf je, Andi, je overdrijft… Ik heb jouw vader gewaardeerd als een geleerde man. Na die geschiedenis met die aubergine vond ik hem erg sympathiek, hoewel ik, om het je eerlijk te zeggen, altijd medelijden met jullie had, vooral met je moeder…

andreas:

Ik heb u al te lang opgehouden, ik wil u echt mijn verontschuldigingen aanbieden, mevrouw Rigo… Maar ik heb er zo ontzettend naar verlangd om iedereen weer eens te ontmoeten, om te weten te komen hoe het met mijn oude vrienden gaat, ook met u, meneer Rigo…

m. rigo:

Emil, je moet aan je tijd denken… jullie kunnen nog wat babbelen, als je meer aangekleed bent… Laat alleen die ellendige politiek met rust…

Emil staat op.

emil:

(koel)

Excuseer me even, ik moet me inderdaad gaan aankleden, dan kunnen we meteen weg… Zo gaat het, jonge vriend, met herinneringen… Ik zei het al: damp…

(loopt de kamer uit)

rook, mist, een droom, niets…

m. rigo:

Ik vind het zo jammer, Andi, dat je morgen al weg moet… Over jezelf heb je niets verteld. Al sla je me dood, dan weet ik nog niet wat je doet en waar je woont. Je hebt niets losgelaten… Ik herinner me alles, hoe zou ik het me niet herinneren! In mij leeft ook nog dat overklaarbare heimwee naar het dorp, naar ons dorpje, waar wij allemaal die moeilijke jaren hebben doorgebracht. En wie zou zeggen dat er sindsdien twintig jaar voorbij zijn gegaan… Wij zijn inderdaad oud geworden.

(eerlijk ontroerd)

Jij weet niet, Andi, wat wij hebben doorgemaakt. Emil niet alleen, maar ook jouw vrienden, Anton en Otto, wij allemaal… Jij verwijt Emil zo het een en ander, maar wij hebben ervoor moeten boeten. Kijk naar Otto, hij is officier geworden – en jij weet hoeveel hij van muziek hield. Je weet dat hij van kinds af piano speelde… En Anton? Anton is… eh… naar het buitenland vertrokken… Kijk, dàt heb ik je niet verteld, daar hebben we het niet over gehad, wij zeiden: Onze Anton studeert aan de universiteit… Hij is een volwassen mens, wij hoeven ons geen zorgen meer over hem te maken… Arme Emil, dat was een harde klap voor hem…

(zij hoort Emil terugkomen; doet het raam open en kijkt even naar buiten; zij vervolgt op een andere toon)

Emil, doe je pullover aan en neem je paraplu mee, het zal wel fris worden vanavond… Ik denk zelfs dat het gaat regenen…

andreas:

(opstaand)

En ik dacht nog mevrouw Rigo, dat u tegen mij zou zeggen: O! Jij bent die kleine lieve Andreas Sam. Maar vreemd genoeg, had u het over die deugniet met zijn hond…

m. rigo:

Met zijn St. Bernardshond…

andreas:

Ja, precies zoals u het zegt – die kleine deugniet met zijn St. Bernardshond. En gelooft u me, mevrouw Rigo, ik bezweer u dat het een wolfshond was, maar het doet er nu weinig toe… die deugniet, die met Julijaatje in schuren kroop…

m. rigo:

Wat doe jij verwend… Kijk…

(vriendelijk)

je gaat toch niet zeggen dat je géén kwajongen was… In het dorp stond je als een kwajongen bekend… Emil, als je eens wist wat een boef het was! En nu neemt hij het zijn oude schooljuffrouw zelfs kwalijk… Emil, wij komen nog te laat, wat voer je daar uit? Emil…

(vertrouwelijk tegen Andreas)

Hij staat zeker in de keuken er nog eentje achterover te slaan…

(kijkt om; fluistert)

Hij is aan de drank geraakt sinds de oudste, je schoolvriend Anton, naar het buitenland is gegaan… Maar, zie je, uit eerbied voor mij dan alleen maar in gezelschap, als er anderen bij zijn. Emil! Wij komen te laat…

andreas:

Mevrouw Rigo, tot ziens dan, tot ziens. En neemt u me niet kwalijk dat ik zo lang ben gebleven…

m. rigo:

Andi, je hebt niets over jezelf verteld. Vertel me tenminste…

 

andreas:

Kijk, toen ik deze kleine pelgrimstocht ondernam, zei ik tegen mezelf: kom, we gaan eens kijken wat er van je vrienden is geworden, Bela Horvat, Julija en de anderen… Ik dacht: de mensen veranderen, maar de omgeving blijft hetzelfde… En ziet u, mevrouw Rigo, ik heb niets van dat alles teruggevonden… Zelfs de bomen niet…

emil:

(een beetje aangeschoten binnenkomend; moe en oud; vermoeid en verslagen pratend)

Ik zei tegen je, jongen: zo gaat het nou met herinneringen: mist, damp, rook, een droom – niets.

(zij gaan tegelijk de deur uit)