Danilo Kiš (1935-1989) zag zichzelf als beroepsschrijver, waaronder hij iemand verstond die niet alleen zijn hart maar zijn hele leven aan de literatuur had verpand; toch schreef hij betrekkelijk weinig, alleen als het per se moest, wanneer zijn obsessies hem teveel werden.

‘Ik ben geobsedeerd door de ervaringen uit mijn kinderjaren,’ zei hij in 1987 tegen Leo Gillet. ‘Geobsedeerd door de holocaust, de verdwijning van mijn vader, de herinnering aan mijn harde jeugd tijdens de oorlogsjaren. Ik moest mijzelf van die obsessie ontdoen. Daar heb ik dus over geschreven. En toen het in de jaren vijftig, zestig ging over de communislische concentratiekampen – de Goelag – die door de Westerse wereld, door de Franse intellectuelen werden genegeerd, toen werd dat onderwerp voor mij een obsessie. Uit die obsessie is Een grafmonument voor Boris Davidovitsj voortgekomen. En met de jaren is de dood, in de Zin van Eros en Thanatos, een obsessie voor mij geworden. Die obsessie is vooral in mijn laatste boek Encyclopedie van de doden aanwezig.’

Zijn onderwerpen waren zijn obsessies en zouden uitmonden in een ware ‘wereldschandkroniek’ van onze eeuw. ‘De verantwoordelijkheid van de schrijver,’ zo haalt zijn vriend Mirko Kovač hem in zijn ‘Necrologie’ aan, ‘zal in de nabije toekomst vooral worden afgemeten aan zijn houding ten aanzien van de realiteit van de kampen, die van Hitler én die van Stalin.’

Het werk van Kiš draait om het verband tussen kleine en grote geschiedenis en tussen persoonlijke en collectieve ervaring, niet alleen als onderwerp maar vooral ook als werkwijze: de combinatie van fictie en documentaire, die tevens een voor Kiš typerende wisseling tussen afstand en nabijheid inhoudt. ‘Je kunt het totalitarisme niet serieus op hetzelfde niveau begrijpen,’ schreef hij. ‘Ik bedoel in dezelfde taal. Daarvoor heb je een Rabelais nodig, een andere taal. ( … ) In Rabelais was er alles: de taal, het spel, de ironie, de erotiek en zelfs het befaamde engagement.’

Kiš grote zorg was, niet tot een van die kanten, de politiek of een minderheidsliteratuur, beperkt te worden – De literatuur is een en ondeelbaar – maar hij was de eerste om voor zichzelf het dilemma politiek en poëzie, spel en engagement, te onderkennen: ‘Alles wat ik schrijf, romans en verhalen, toneelstukken of essays, het slingert allemaal heen en weer tussen deze twee polen’, gepersonifieerd door Orwell en Nabokov.

In dit Rasternummer is vooral Kiš zelf aan het woord, die beter dan wie ook tekst en uitleg kon geven van de historische en biografische achtergronden van zijn werk. De laatste jaren van zijn leven werkte hij aan een autobiografisch project, waarvan hier als voorstudie een gesprek van Kiš met zichzelf, ‘Leven, literatuur’, over literatuur als een vorm van herschepping van het leven. Uit zijn grootse pleidooi pro domo, De anatomische les, twee hoofdstukken die gaan over het nationalisme, judaïsme, zijn literaire invloeden en obsessies; daarnaast enkele programmatische stukken uit de essaybundel Homo poeticus. Het televisiespel (uitgezonden begin jaren ’70; de juiste datum was niet te achterhalen in de omroeparchieven) werd geschreven in de marge van de familiecyclus; de vertellingen, stijloefeningen en fragmenten voor de geplande autobiografie, maken deel uit van het nagelaten werk.

Eindredactie van dit nummer: Lela Zeković en Jacq Vogelaar

Met dank aan Pascale Delpeche, Mirjana Miočinović (die ook de foto’s ter beschikking stelde) en Lies Janssen