E.L. Doctorow

uit : De wereldtentoonstelling, 1987

 

We woonden op Eastburn Avenue nummer 1650. Wij hadden de benedenverdieping en de Segals, van wie wij huurden, de eerste en tegelijk bovenste verdieping. Om onze vorm van wonen te onderscheiden van die van de gezinnen die in de flats woonden die je het meest zag in de Bronx, noemden we ons huis een ‘vrijstaand huis’. Het was gebouwd van rode baksteen en had een plat dak. Een trapje van acht witte granieten treden leidde van de voordeur met de glazen ruitjes omlaag naar de straat. Aan één kant van die trap was, onder de ramen van onze voorkamer, een klein rechthoekje aarde, dat aan drie kanten werd omsloten door een ligusterhaag. Daar bouwde ik wegen en woningen – eigenlijk een hele stad – voor een gemeenschap van kleine bruine mieren, zonder mij ooit te laten ontmoedigen door hun weigerachtigheid zich er te vestigen.
Ik herinner mij het licht op Eastburne Avenue. Het was een warm en stralend bad, dat de huizen van rode en okergele baksteen, de geruite trottoirs, de stoepranden van blauwe Belgische basalt, opbleekte tot een vredige en verdraagzame compositie.
Ik stelde mij huizen voor als superieure wezens die geluidloos met elkaar spraken.
Om het middaguur schitterde de zon op het dak van mijn favoriete stuk speelgoed, een vrachtwagen van de Railway Express, zoals je ze af en toe goederen zag afleveren bij ons in de buurt. Mijn truck was donkergroen, met dichte wielen in dezelfde kleur groen en banden van harde rubber, en op de zijkanten rode letters in de stijl uit de periode van de verovering van her westen. De dubbele achterdeur kon van het slot en de twee helften zwaaiden dan precies zo open als de echte. Het stuur, dat echt werkte, had de juiste hoek: volmaakt horizontaal op een absoluut verticale as. Het geluid van de motor, een elektrisch gejank, produceerde ik zelf. Ik vond het heerlijk, mijn truck voort te duwen over de barsten in het trottoir en de hindernissen van steentjes en takjes.
De zon verhitte het trottoir, zodat het lekker voelde aan je knieën en handpalmen.

Dit is zeker een beschrijving: beschrijvender kan het haast niet. De treden van het trapje, precies geteld, het licht op huizen, trottoirs en stoepranden – compleet met kleuren – als een warm en stralend bad aanwezig gemaakt, de speelgoedvrachtwagen zó in detail dat iedereen die wel eens speelgoed heeft gehad de hardheid van de rubberbanden kan voelen.
Maar gaat het Doctorow om de beschrijving? Om deze beschrijving? Nee. Het gaat Doctorow om de teloorgang, om wat er niet meer is, wat veranderd is. Het gaat hem om de moraal, de hoop en verwachting in een tijd die beslissend is geweest, niet in de eerste plaats voor zijn persoonlijk leven, maar voor Amerika en de wereld.
In De wereldtentoonstelling gebruikt Doctorow de stad New York, en meer in het bijzonder een stukje ervan, een paar blokken in de Bronx, als model voor de wereld van de jaren dertig. De Wereldtentoonstelling van 1939 gaf vorm aan de hoop van de Amerikaanse middenklasse op de overwinning van de economische crisis. Wetenschap en techniek zouden de vooruitgang brengen waar de wereld naar hunkerde. De tweede generatie van joodse immigranten, waartoe Doctorows ouders behoorden, had voor zover zij het had gered in de Amerikaanse samenleving, een tehuis gevonden in de nieuwe ‘beautiful Bronx’. Vervolging en armoede in de oude wereld waren spoken van het verleden.
De Wereldtentoonstelling werd een fiasco door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, de bezoekers bleven weg, het symbool van de hoop verloederde, de wereld verloor voorgoed haar onschuld. Doctorow probeert de jaren dertig op te roepen om te onderzoeken wat er mis ging, waar de wortels liggen van onze huidige wereld. Zijn minutieuze beschrijvingen van de stad en de dingen zijn geen beschrijvingen, maar een reconstructie. Doctorow zei eens in een interview, dat de geschiedenis niet bestaat, maar voortdurend herschreven moet worden. En dat hij niet geïnteresseerd was in de feiten, maar in de waarheid, de eigen waarheid van de schrijver. Dat is, verrassend, hetzelfde wat Benjamin zegt in zijn stuk over Moskou: Wie ‘aan de hand van de feiten’ wil beslissen, die zullen deze feiten niet de helpende hand bieden.

Walter Benjamin

Moskou

Sneller dan Moskou zelf leer je door Moskou Berlijn kennen. Voor iemand die uit Rusland terugkomt, lijkt het wel alsof de stad pas gewassen is. Er ligt geen vuil, maar er ligt evenmin sneeuw. De straten lijken hem in werkelijkheid net zo troosteloos gepoetst en geboend als op tekeningen van Grosz. En ook de fundamentele waarheid van diens types wordt hem duidelijker. Met dit beeld van de stad en van de mensen is het net als met dat van de geestelijke toestand: het nieuwe inzicht dat je hierin verwerft, is ongetwijfeld de grootste winst van een verblijf in Rusland. Hoe weinig je Rusland ook leert kennen – wat je leert, is Europa te beschouwen en beoordelen met de bewuste kennis van datgene wat zich in Rusland afspeelt. Dat is het eerste dat de oordeelkundige Europeaan in Rusland ten deel valt. Daarom ook is het verblijf voor de buitenlandse bezoeker zo’n feilloze toetssteen. het dwingt iedereen een standpunt in te nemen. Maar eigenlijk is de enige garantie voor het juiste inzicht dat je al positie gekozen hebt voor je komt. Iets zien kun je juist in Rusland pas als je je keuze al bepaald hebt. Op een keerpunt van de geschiedenis, en als dat al niet gevormd wordt door het feitelijke bestaan van ‘Sovjet-Rusland’, dan wordt het er toch wel door aangekondigd, is het helemaal niet de vraag welke bestaande werkelijkheid de beste, noch welke het beste op weg is. Het gaat slechts hierom: welke werkelijkheid kan aanspraak maken op de waarheid? En welke waarheid is het, waaraan deze werkelijkheid zal worden getoetst? Alleen hij die hier duidelijk antwoord op geeft, is ‘objectief’. Niet ten opzichte van zijn tijdgenoten (dat is van geen belang), maar ten opzichte van de actuele gebeurtenissen (dat is beslissend). Slechts hij die bij zijn beslissing dialectisch vrede met de wereld heeft gesloten, kan het concrete begrijpen. Maar diegene die ‘aan de hand van de feiten’ tot een beslissing wil komen, zal van deze feiten geen handreiking krijgen.
Thuiskomend ontdek je vooral dit: Berlijn is een stad zonder mensen. De mensen en groepen op straat dragen de eenzaamheid met zich mee.

Dit is geen beschrijving: dit gaat over standpunten voor een beschrijving. Je gaat naar Moskou en realiseert je daar pas hoe Berlijn er in de nieuw verworven optiek uitziet. In de ervaring van Moskou wordt Berlijn een leeg landschap. Moskou is vol, Benjamin beschrijft in ‘Denkbilder’ de kinderen, het bedelen, de afschaffing van het privéleven door het bolsjewisme, alles wat hij waarneemt bij zijn bezoek, van december 1926 tot februari 1927. Curieus is dat hij in een brief aan Jula Radt schrijft: ‘Ik zal aan wat ik zie en hoor lang moeten werken voordat het op de een of andere manier vorm voor mij krijgt. […] Wat ik […] over mijn verblijf hier eventueel zal schrijven, weet ik nog niet.’
Moskou maakte Benjamin de beschrijving van Berlijn mogelijk, maar ontnam hem het zicht op de feiten.