Voorbij het plein met zijn af en aan rijdende, bontbeschilderde trams, puffende autobussen en opdringerige taxi’s, met de brugleuningen en lantaarnpalen waaraan vastgeklonken de halve en hele fietsen, de uitgebrande vuilnisbakken, de in morsig wit gestoken ijsventers, de ranzige lucht van hotdogs of gebakken schol, de halfnaakte vuurspuwers en jongleurs met hun fel-oranje en gifgroene haren, de zichtbaar onzichtbare zakkenrollers en toeristenrippers, de rampetampende drums van de straatmuzikanten, het gejank van hun met accu’s versterkte gitaren gemengd met het gejengel van een straatorgel, de do-you-have-a-guilder-bedelaars, de flemende fluweelogige hustlers, de Jan-en-alleman aankatsende Jezusfreaks, de Marokkaanse schoenpoetsers met hun uit kashbahs afkomstige, rijkbeschilderde poetskisten met glimmend-koperen voetsteunen, de vele-vierkante-meters-beslaande straattekeningen, in kleur concurrerend met de uitbundige bloemenstallen, de schreeuwende – geen cent te makke – krantejongens bij de ingangen.
Voorbij het geratel van de panelen op het vertrekbord hoog in de hal – als dolgedraaide luxaflex –, de nooit opschietende rijen voor de kaartjesloketten en koffie-automaten, de elkaar bij de buffetten en kiosken verdringende, kriskras door elkaar rennende, slenterende, met koffers, tassen, rugzakken en kartonnen dozen slepende, zwetende reizigers. De zenuwachtig-opgewonden reisgezelschappen, de geroutineerde forenzen, de onbegrijpelijke dienstmededelingen – wil baanvakleider 3A zich vervoegen bij … – onverstaanbaar, evenals de omgeroepen treinvertragingen en perronwijzigingen, het gedrang op de trappen, het wegspringen voor de bagagelorries – pass-derop! De traag uitstappende passagiers en de altijd ongeduldig wachtende instappenden, tuk op een zitplaats.
 
De zitplaats aan het raam. Als die veroverd is kan in alle rust het opwindende, fascinerende avontuur beginnen dat zich voor de ogen afspeelt.
Altijd vóóruit rijden, de lokomotief achterna. Achteruit rijden, dus -kijken, is niets. Niet omdat men daar misselijk van wordt, wat sommige mensen schijnen te denken (en daarom mooi als smoes gebruiken om met de tegenoverzittende passagier van plaats te wisselen), maar omdat je nu eenmaal beter de dingen kunt zien aankomen; er is dan altijd de gelegenheid het zicht te verlengen door het hoofd mee te draaien; komt er iets aan dat langer bekeken moet worden – soms is dat slechts een fractie van een seconde – dan draai je eenvoudig je kop om.
Als het geluid, de cadans van kaboem-kaboem-kaboem, wordt weggedacht, is het alsof niet de reiziger beweegt of wordt voortbewogen maar het beeld beweegt, aan hèm voorbijschuift. Het omgekeerde ervaar je het sterkst wanneer de trein waar je inzit op het perron stilstaat en je naar een belendende trein kijkt; op het moment dat die in beweging komt ben je ervan overtuigd dat de trein waar jij inzit vertrekt, dat je zèlf in beweging bent. Bij de film wordt van dit fenomeen gebruik gemaakt door voor een scène in een voortbewegende trein een film van het bewegende uitzicht te projecteren op een achtergrond die vanuit het coupéraam in het decor te zien is. De onnozele bioscoopbezoeker zou zweren dat de trein rijdt.
Prachtig is ook dat het tempo, waarin het beeld aan de reiziger voorbijtrekt, bepaald wordt door de afstand van de kijker tot het bekekene. De palen waaraan het bovennet is bevestigd flitsen voorbij, het dorp aan de horizon beweegt nauwelijks.
Ga op de terugreis aan de andere kant zitten, hetzelfde uitzicht maar nu bijna 180 graden gedraaid; je ziet als het ware de achterkant van de dingen. Met de heenreis nog in het geheugen wordt het uitzicht nu pas echt driedimensionaal.
Verveelt het uitzicht even, gebruik dan het glas van het coupéraam als spiegel om de medepassagiers heimelijk te bespieden. Op je gemak bezie je zo een elegante heer, een vreemd hoofddeksel, een morsige snor, een mooie vrouw, een nog mooiere vrouw. Bij oogcontact, zó ontstaan, voelt de echte voyeur zich betrapt en verstoord. Hij wil bekijken, niet bekeken worden.
Bij donker een stad binnenrijden. Eén seconde een verlichte kamer inkijken. Een kaalhoofdige man die aan een tafel gezeten de krant leest. Een ogenblik later een andere kamer met een man in hemdsmouwen die verschrikt (?) uit zijn stoel opspringt en twee stappen maakt terwijl tegelijkertijd voor het raam daaronder een blond meisje een wit/zwart hondje voert, en direkt daarna een lege kamer met een lamp boven een tafel met een tapijtkleed, vier stoelen eromheen waarvan één weggeschoven en – maar de trein zapt alweer door naar een kamer waar de deur opengaat, een vrouw stapt binnen met een dienblad vol glazen, gevaarlijk scheef overhangend…