Even te bedenken dat al weer bijna vier eeuwen
geleden de cartograaf zich boog over ditzelfde papier
en zag dat het goed was

hoogmoedig of bescheiden, hij liet zijn werk
zoals hij het zag – en of hij het verschil kende
tussen feit en vermoeden, voorgoed en voorbij,

ik weet het niet, misschien is zo’n ogenblik ook
te vluchtig voor dit soort zwaarwichtige woorden

ik buig mij net als hij over mijn gravure
en zoek, tegen beter weten in, ik kan het niet laten,
de plek waar ik woon op zijn kaart

waar was hij met zijn hoofd toen
zijn burijn dit wereldje, riviertjes, boompjes, ja zelfs
grassprietjes tevoorschijn kraste uit het koper

mijn hoofd zweeft met het zijne door ruimte en tijd
licht en hoog boven het papier in de diepte,
mijn ogen zoeken de huid van de aarde af

tot ik denk het te zien: ach ja, toch, hier

het is zo dichtbij en zo tegelijk ver weg
als de huid van mijn eigen hand die ernaast ligt
zo vreemd en vertrouwd wat ik zie en hij zag

toen hij eeuwen geleden een laatste blik wierp
op zijn gravure – en deze goedkeurde.