DE AANTREKKINGSKRACHT VAN DE SYMMETRIE

Nog aantrekkelijker dan kennis zelf is het gevoel iets te weten. En het is geen verrassing dat het menselijke voorstellingsvermogen voor de aarde de eenvoudigste symmetrische vormen heeft bedacht.
Een van de aantrekkelijkste vormen voor de aarde was het ei. De oude Egyptenaren zagen de hele aarde als een ei dat ‘s nachts werd bewaakt door de maan, ‘een grote witte vogel … als een gans die op haar eieren zit te broeden.’ De Gnostici, christelijke mystici uit de eerste en tweede eeuw, zagen hemel en aarde ook als een Wereld-ei in de baarmoeder van het heelal. Om het ei lag een slang gerold die het warm hield, bewaakte en uitbroedde en zich er soms mee voedde. ‘De aarde is een element dat in het midden van de wereld is geplaatst,’ schreef Baeda de Eerbiedwaardige in de zevende eeuw, ‘als de dooier in het midden van een ei, daaromheen bevindt zich het water, zoals het eiwit de dooier omringt; daarbuiten is de lucht, als het vlies van het ei; en om dat alles heen is het vuur, dat de wereld afsluit als een eierschaal.’
Duizend jaar later combineerde de Engelse godgeleerde Thomas Burnet (1635?-1715) platonische theologie, wetenschap en eigen reiservaringen in de Alpen tot zijn eigen beroemde Sacred Theory of the Earth (1684). Maar hij moest toegeven ‘dat deze idee van het Wereld-ei of dat de Wereld Eivormig was de hele Oudheid door geformuleerd is door Latijnen, Grieken, Perzen, Egyptenaren en anderen.’ Burnets ‘heilige theorie’ beschrijft de schepping en herschepping van de aarde in vier fasen: Schepping, Zondvloed, Wereldbrand en Voleinding. In de huidige fase, na de Zondvloed en ter voorbereiding van de Wereldbrand, heeft de zon de planeet uitgedroogd en hebben veranderingen in haar binnenste de hele aarde gereedgemaakt om te branden. Na de wereldbrand komt er een nieuw millennium met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en na dat millennium, als de aarde in een heldere ster zal veranderen, zullen alle profetieën uit de Schrift vervuld worden.
Er zijn geen oude Griekse kaarten bewaard gebleven, maar de Griekse literatuur beschrijft het zoeken naar symmetrie. Lang voordat de Grieken begonnen te geloven dat de aarde een bol was, discussieerden ze erover welke andere eenvoudige vorm de aarde kon hebben aangenomen. Herodotos stak de gek met de homerische gedachte dat de aarde een ronde schijf was, omspoeld door de rivier Okeanos. Het leek hem voor de hand liggen dat de aarde omgeven moest zijn door een grote woestijn. Het geloof in een soort ‘equator’ – de verdeling van de aarde in twee gelijke delen – kwam zelfs vóór het algemene geloof dat de aarde een bol was. De Nijl en de Donau lagen, volgens Herodotos, symmetrisch om een middenlijn die op alle Griekse kaarten voorkwam. Een keurig parallellogram was het beeld van de bekende wereld dat werd geaccepteerd door Aischulos, de geschiedschrijver Eforos en andere Griekse schrijvers. Deze ‘equator’, die op Ionische kaarten de lengte-as van de Middellandse Zee volgde, leek veel dingen te verklaren. Hij liet zien dat Asia Minor, dat langs die as lag en dus midden tussen de uiterste punten waar ‘s zomers en ‘s winters de zon opkwam en onderging, wel het ideale klimaat moest hebben.

Ook een rechthoekige wereld sprak tot veler verbeelding. De oude Peruvianen stelden zich een doosvormige wereld voor met een puntdak waar de grote God woonde. De Azteken verdeelden hun wereld in vijf vierkanten – één in het midden en één tegen elk van de vier zijden. Ze bevatten elk een van de vier hoofdpunten die hun oorsprong hadden in de Middelste Plaats, de woonplaats van de vuurgod Xiuhtecutli, de moeder en vader van de goden, die in de navel van de aarde woonde. Andere volkeren zagen het universum als een wiel, of zelfs als een driezijdige pyramide.
Indrukwekkende mythen en metaforen hebben er overal toe bijgedragen dat het universum als begrijpelijk, mooi en rationeel werd ervaren. De figuren die de hoofdrol toebedeeld kregen als Dragers van de Wereld vertonen een wonderbaarlijke variatie. De Europeanen kennen de Atlas van de Griekse mythen, die de aarde op zijn schouders draagt. In Mexico bestonden ten minste vier goden die de hemel droegen, van wie Quetzalcoatl de voornaamste was. Een oude Hindoe-voorstelling liet zien hoe de halfronde aarde rustte op de ruggen van vier olifanten, staand op het halfronde schild van een reusachtige schildpad dat op de wereldwateren dreef.
Een van de meest aansprekende en meest universele van deze protokaarten van de wereld was de Wereldboom. De dichter van de Veda’s zette uiteen dat als een kleine boom al groeiend een rots kon optillen, er toch zeker een boom bestond die groot genoeg was om de hemelen te dragen. Zo ontstonden er voorstellingen van de Boom des Levens of de Boom der Kennis, zoals die in de Hof van Eden, en veel volkeren hadden hun heilige boom. De Noorse Edda’s bezongen de kosmische Es Yggdrasil, hun Wereld-Boom.

 

Boom des levens

Midden op het Eiland van het Geluk, dat zelf weer in het middelpunt van het heelal ligt, groeit de Boom des levens. De illustratie komt uit een vroeg zestiende-eeuws Frans handschrift.

 

Al heel vroeg, omtrent de vijfde eeuw voor Christus, kwamen Griekse geleerden tot het inzicht dat de aarde een bol was. De eerste echte bewijsplaats is te vinden in Plato’s Faidon. In die tijd zagen serieuze Griekse denkers de aarde niet meer als een platte schijf die op de wateren dreef. De volgelingen van Pythagoras en Plato baseerden hun geloof op esthetische overwegingen. Omdat een bol de meest volmaakte mathematische vorm is, moest de aarde natuurlijk die vorm hebben. Een andere gedachte zou de orde in de schepping ontkennen. Aristoteles (384-322 vC) was het om louter mathematische redenen met hen eens, en hij droeg enig natuurkundig bewijs bij. In het centrum van het universum moest de aarde natuurlijk wel een bol worden en blijven. Omdat alle vallende lichamen naar het centrum streven, vormden de aarde-deeltjes vanzelf een bol als ze uit alle richtingen bij elkaar kwamen. ‘Bovendien wordt de bolvorm van de aarde aangetoond door onze waarnemingen, want anders zouden maansverduisteringen niet zulke vormen aannemen, want terwijl in de maandelijkse fasen van de maan de segmenten allerlei vormen hebben – recht, bollend en sikkelvormig – bij maansverduisteringen is de scheidslijn altijd gebogen. Het is logisch dat, als de maansverduistering wordt veroorzaakt doordat de aarde tussen zon en maan staat, de gebogen lijnen worden veroorzaakt door haar bolvorm.’
Tijdens Aristoteles’ leven maakten de Grieken opmerkelijke vorderingen in de wiskundige geografie. Ze beschikten nog steeds niet over genoeg waargenomen details van het aardoppervlak om een bruikbare kaart te kunnen tekenen, maar door het gebruik van zuivere wiskunde en astronomie kwamen ze tot verrassend precieze schattingen. Klassieke auteurs na Aristoteles, niet alleen de grote filosofen en wetenschappers als Plinius de Oudere (23-79) en Ptolemaios (90-168) maar zelfs de populaire encyclopedisten gingen in hun uiteenzettingen uit van de bolvorm van de aarde. Deze ontdekking zou een van de belangrijkste erfenissen worden die geleerden uit de oudheid de moderne wereld nalieten.
Een bolvormige aarde bood onweerstaanbare kansen aan de esthetische verbeelding. Een bol kon immers heel mooi symmetrisch op vele manieren worden onderverdeeld. De oude filosofen/geografen vonden die manieren snel genoeg.
De eerste verleiding was, de bol keurig te omcirkelen met evenwijdige lijnen. Als die op een regelmatige manier werden aangebracht, zouden de ruimten ertussen dan niet een speciale betekenis hebben? Dus de Grieken tekenden deze lijnen om de hele bol en verdeelden zo de aarde in evenwijdige zones die zij climata noemden. Deze zones hadden, anders dan de moderne ‘klimaten’, geen meteorologische betekenis, maar een geografische of astronomische. De lengte van de langste dag was voor alle landen binnen een zone ruwweg gelijk. Climata was afgeleid van het Griekse woord clima, wat ‘inclinatie’ betekent, want de lengte van de dag werd altijd vastgesteld aan de hand van de inclinatie van de zon. In de zone bij de pool duurde de langste dag van het jaar meer dan 20 uur, terwijl dicht bij de evenaar het daglicht nooit langer dan 12 uur duurde. Daartussen lagen zones met variërende lengtes van de langste dag.
Er bestond verschil van mening onder de klassieke auteurs over hoeveel van zulke zones men moest onderscheiden. Sommigen meenden dat er niet meer dan drie waren, anderen zagen er tien of meer. De symmetrie van zulke indelingen werd verstoord door het feit dat de zone waar de langste dag 14 tot 15 uur duurde bijvoorbeeld 632 mijlen breed was, en de zone waar de langste dag 19 tot 20 uur duurde maar 173 mijl. Het populairste systeem was Plinius’ verdeling van het deel dat Grieken en Romeinen goed kenden (dat wil zeggen tot 46 graden noorderbreedte) in zeven parallelle segmenten, allemaal ten noorden van de evenaar. Hij gaf drie zones aan voor de ‘wildernis’ ten noorden daarvan. Ptolemaios verhoogde het aantal tot 21 parallelle segmenten voor het hele noordelijk halfrond.
Dergelijke willekeurige lijnen zouden op de lange duur grote betekenis krijgen voor de greep van de mens op het aardoppervlak. De invloedrijke schrijver Strabo (64 vC?-25 nC?) bijvoorbeeld was ervan overtuigd dat de verschroeiende climata aan weerszijden van de evenaar, waar de zon elk jaar een halve maand loodrecht boven stond, een geheel eigen flora en fauna had. Daar, zei Strabo, brengt de uitgedroogde zandige bodem ‘niets anders voort dan silphium [de kleine terebint, waar terpentijn uit wordt gewonnen] en wat kwalijk riekende vruchten die door de hitte verschrompelen; want in die gebieden komen geen bergen voor waar de wolken op breken om regen te produceren, noch stromen er rivieren doorheen; en daarom brengen zij mensen voort met wollig haar, gekrulde nagels, vooruitstekende lippen en een platte neus (want hun extremiteiten zijn vervormd door de hitte).’ Men meende dat de donkere huidskleur van de Ethiopiërs werd veroorzaakt door de blakerende zon van de tropische climata en het blonde en woeste karakter van de bewoners van het hoge noorden door de kilte van de arctische climata.
Uit de pogingen climata vast te stellen en het streven naar symmetrie ontstond een Ptolemeïsch Systeem van de aarde. Hoewel het veel minder bekend is dat het Ptolemeïsch Systeem van het uitspansel, waarvan elke schooljongen weet dat het niet klopt, bepaalt het Ptolemeïsche model nog steeds onze oriëntatie op deze planeet. Herodotos en andere vroege Grieken trokken in hun hang naar symmetrie een lijn van oost naar west door de Middellandse Zee en deelden zo de hun bekende wereld in tweeën. Deze simpele kunstgreep, die ze zo bewerkten dat hij paste in de nieuwe bolvorm die zij voor de aarde hadden ontdekt, was een cruciaal begin.
Eratosthenes (276?-195 vC?), die misschien wel de grootste geograaf van de Oudheid was, kennen we hoofdzakelijk van horen zeggen en door de aanvallen op hem van degenen die het meeste aan hem te danken hadden. Julius Caesar schijnt gebruik te hebben gemaakt van zijn Geografie. In Alexandrië schijnt hij de tweede bibliothecaris te zijn geweest van de grootste bibliotheek in de westerse wereld. ‘Als wiskundige onder de geografen’ ontwikkelde hij een techniek om de aardomtrek te meten die nog steeds wordt gebruikt.
Van reizigers had Eratosthenes gehoord dat de zon op 21 juni om 12 uur ‘s middags geen schaduw wierp in een put in Syene (het moderne Aswan) en er dus loodrecht boven stond. Hij wist dat de zon in Alexandrië altijd een schaduw wierp. Uit de kennis waarover hij beschikte maakte hij op dat Syene precies ten zuiden van Alexandrië lag. Hij kwam op het idee dat hij, als hij de lengte van de schaduw in Alexandrië kon meten op het tijdstip dat er geen schaduw was in Aswan, de omtrek van de aarde kon berekenen. Op 21 juni mat hij de lengte van de schaduw van een obelisk in Alexandrië en berekende met een simpele wiskundige methode dat de zon 7° 14′ uit het lood stond. Dat is een vijftigste deel van de 360° van een complete cirkel. Die meting is verbluffend precies, want het werkelijke verschil in breedte tussen Aswan en Alexandrië is, volgens de beste moderne rekenmethode, 7° 14′. Dus de omtrek van de aarde was vijftig keer de afstand tussen Syene en Alexandrië. Maar hoe groot was die afstand? Van reizigers hoorde hij dat de reis met kamelen 50 dagen duurde en dat een kameel 100 stadiën per dag kon afleggen. Hij berekende de afstand van Syene naar Alexandrië dus op 5.000 stadiën (50 x 100). Vervolgens berekende hij dat de omtrek van de aarde 250.000 stadiën was (50 x 5.000). We zijn er niet helemaal zeker van hoe we stadiën (oorspronkelijk 600 Griekse voeten) moeten omrekenen in moderne maateenheden, maar volgens de meest betrouwbare schattingen was een stadium (Gr. stadion) ongeveer 607 Engelse voeten. Het Griekse ‘Stadion’ waar wij ons moderne woord stadion aan ontlenen was een athletiekbaan van precies die lengte. Zijn rekenmethode leverde Eratosthenes een aardomtrek van zo’n 46.000 kilometer op, wat ongeveer 15 procent te hoog is.
Het is geen wonder dat zijn hoekmetingen accurater waren dan zijn metingen van afstanden. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de landmeetkunde zijn hoeken met veel grotere precisie gemeten dan afstanden. De accuratesse van Eratosthenes’ getal voor de aardomtrek zou tot aan de moderne tijd niet worden geëvenaard. Zijn vruchtbare combinatie van de astronomische en geometrische theorie met de gegevens van de alledaagse ervaring leverde een model op dat na zijn tijd te lang in vergetelheid is geraakt.
Nog belangrijker dan Eratosthenes’ uiteindelijke berekeningen was zijn techniek om het aardoppervlak in kaart te brengen. We weten dit uit de aanvallen op hem van Hipparchos van Nicaea (ong. 165-ong. 127 vC), die waarschijnlijk wel de grootste Griekse astronoom was. Hipparchos ontdekte de precessie van de equinox (dag- en nachtevening), catalogiseerde 1.000 sterren en wordt algemeen beschouwd als de uitvinder van de driehoeksmeting. Maar hij werd verteerd door een vreemde persoonlijke afkeer van Eratosthenes, die dertig jaar voor zijn geboorte was gestorven. Eratosthenes had de aarde onderverdeeld door middel van parallelle oost-westlijnen en van noord-zuidlijnen of meridianen. Hij verdeelde de bewoonbare wereld in een Noordelijk Deel en een Zuidelijk Deel, door middel van een oost-westlijn die evenwijdig liep aan de evenaar, het eiland Rhodos doorsneed en de Middellandse Zee in tweeën deelde. Daar voegde hij onder een rechte hoek een noordzuidlijn aan toe die door Alexandrië liep. Op de kaart van Eratosthenes waren de andere lijnen – oost-west en noord-zuid – niet op regelmatige afstanden getekend. Hij trok zijn lijnen over oude, bekende en prominente plaatsen – Alexandrië, Rhodes, Meroë (de hoofdstad van de oude Ethiopische koningen), de Zuilen van Hercules, Sicilië, de Eufraat, de monding van de Perzische Golf, de monding van de Indus, de punt van het Indiase schiereiland. Het resultaat was een onregelmatig lijnenpatroon, dat het gemak van de mens diende door een keurig coördinatenstelsel op het bolvormige aardoppervlak te leggen.
Hipparchos zette de volgende stap. Waarom niet alle lijnen van de climata aangeven op het hele aardoppervlak, allemaal parallel aan de evennachtslijn en op gelijke afstanden, van de evenaar tot de polen? En vervolgens ook andere lijnen aangeven, onder een rechte hoek met de vorige, op gelijke afstanden langs de evenaar. Het resultaat zou een regelmatig grid zijn dat de hele planeet omspande. De lijnen van de climata konden meer dan alleen aardse regionen die het zonlicht onder dezelfde hoek ontvingen beschrijven. Als je ze van een nummering voorzag, leverden ze een eenvoudig coördinatenstelsel om van elke plaats op aarde de ligging vast te stellen. Wat zou het dan gemakkelijk worden iemand te vertellen waar hij elke willekeurige stad, rivier of berg op de planeet kon vinden!
Eratosthenes had de mogelijkheid van zo’n systeem vaag onderkend. Maar in zijn tijd werden de meeste plaatsen die mensen graag op hun

 

Uit Pantometria

Een kanonnier gebruikt een instrument om de hoek te meten tussen twee lijnen die naar de voet en de top van een toren lopen. Het instrument is alleen bruikbaar als de kanonnier de afstand naar het doel (de top van de toren) weet of kan schatten. Uit Thomas Digges, Pantometria, 1591.

 

kaarten wilden vinden alleen gelokaliseerd aan de hand van de verhalen van reizigers en de traditie. Hij wist wel dat dit niet goed genoeg was, maar hij had te weinig accurate referentiepunten voor zijn coördinatenstelsel. Hipparchos eiste later dat elk punt bepaald werd door exacte astronomische observaties op grond van een wereldomspannend stelsel van lengte- en breedte-aanduidingen. Hij had niet alleen het juiste idee, maar hij wist ook hoe je het in een precies, praktisch systeem kon toepassen. Door voor de plaatsbepaling op aarde gebruik te maken van verschijnselen aan de sterrenhemel die overal op aarde gelijk waren, legde hij de basis voor een systeem van cartografische beheersing van de planeet door de mens.
Overigens bedacht Hipparchos het wiskundige vocabulaire dat in de moderne tijd nog steeds wordt gebruikt. Eratosthenes had de aardbol verdeeld in zestig delen. Maar Hipparchos verdeelde het aardoppervlak in 360 delen die de ‘graden’ van de moderne geograaf werden. Hij zette zijn meridanen – of lengtelijnen – steeds op afstanden van ongeveer honderd kilometer langs de evenaar, nog steeds ruwweg de afstand van één graad. Door de traditionele climata te combineren met deze lijnen, ontwierp hij een wereldkaart die gebaseerd was op astronomische waarnemingen van lengte en breedte.
Lengte en breedte betekenden voor de meting in de ruimte wat de mechanische klok betekende voor de tijdmeting. Ze waren een teken van de menselijke beheersing van de natuur, van de ontdekking en beschrijving van de dimensies van de ervaring. Ze vervingen de toevallige vormen van de Schepping door precieze eenheden ten dienste van de mens.

Het is jammer dat de naam van Ptolemaios – de onbetwistbare vader van de moderne geografie – zo onlosmakelijk verbonden is geraakt met een verouderde astronomie. Een van de redenen waarom Ptolemaios als geograaf zo’n onopvallende rol speelt in de geschiedenis is dat we weinig weten van zijn leven. Als Griekse Egyptenaar of Egyptische Griek droeg hij een naam die vrij algemeen was in het Alexandrijnse Egypte, en toevallig ook nog die van een van de meest vertrouwde metgezellen van Alexander de Grote. Een andere Ptolemaios werd na Alexanders dood gouverneur van Egypte, riep zichzelf tot koning uit en stichtte de Ptolemeïsche dynastie die drie eeuwen lang heerste over Egypte, van 304 tot 30 voor Christus. Maar die Ptolemeeërs waren slechts koningen, terwijl deze Ptolemaios een man van de wetenschap was.
Ptolemaios schijnt een groot talent te hebben gehad voor het verbeteren van het werk van anderen, voor het samenvoegen van ontelbare beetjes kennis tot bruikbare generalisaties. In zijn Almagest over de astronomie, zijn Geografie, zijn Tetrabiblos over de Astrologie is het beste denken van zijn tijd verzameld, net als in zijn geschriften over muziek en de leer van het licht en zijn chronologische tabel van de koningen van de hele bekende wereld. Voor zijn geschriften over de geografie baseerde hij zich op Eratosthenes en Hipparchos. Ptolemaios verklaarde regelmatig hoeveel hij verschuldigd was aan Strabo, de Griekse historicus en geograaf die traditie, mythe en zijn veelvuldige eigen reizen gebruikte om de bekende wereld in kaart te brengen.
Het meest opvallend is hoe sterk de invloed van Ptolemaios zich twee millennia na zijn dood nog doet gelden. Het kader en het vocabulaire van onze wereldkaarten zijn nog altijd gebaseerd op de vormgeving van Ptolemaios. Het coördinatensysteem dat hij overnam en verbeterde is nog steeds de basis van alle moderne cartografie. Hij was de eerste die de aanduidingen voor lengte en breedte populair maakte, en misschien wel degene die ze bedacht. Maar voor Ptolemaios lijken deze woorden bijbetekenissen te hebben gehad, die nu verloren zijn gegaan, omtrent de ‘breedte’ en ‘lengte’ van de toen bekende wereld. In zijn Geografie gaf hij lengte en breedte van achtduizend plaatsen. Hij vestigde een gebruik dat voor ons tot een tweede natuur geworden is: de oriëntatie op kaarten met het noorden bovenaan en het oosten rechts. Misschien kwam dit doordat in zijn wereld de meest bekende plaatsen op het noordelijk halfrond lagen, en deze op een platte kaart het gemakkelijkst bestudeerd konden worden als ze zich in de rechter bovenhoek bevonden. Hij verdeelde zijn wereldkaart in zesentwintig gebieden, waarbij hij de schaal aanpaste om dichtbevolkte gebieden gedetailleerder weer te geven. Hij gebruikte als eerste het moderne wetenschappelijke onderscheid tussen geografie (het in kaart brengen van de aarde als geheel) en chorografie (bepaalde plaatsen in detail in kaart brengen). In navolging van Hipparchos verdeelde hij de cirkel en de bol in 360 graden, die hij onderverdeelde in partes minutiae primae (‘minuten’), die weer werden verdeeld in partes minutiae secundae (‘seconden’).
Ptolemaios had de moed de cartografische gevolgen van de bolvorm van de aarde onder ogen te zien. En hij ontwierp een op de driehoeksmeting van Hipparchos gebaseerde koordentabel om de afstanden tussen verschillende plaatsen vast te stellen. Hij ontwikkelde een methode om de bolvormige aarde te projekteren in het platte vlak, een aangepaste bolvormige projektie van het bewoonbare kwadrant v:an de aarde waar nog steeds veel vóór pleit. Ptolemaios’ fouten kwamen niet voort uit enig gebrek aan kritische geest. De beste hypothese, zei hij, was de eenvoudigste die met alle feiten rekening hield. Hij waarschuwde ons alleen feiten te accepteren die aan de kritiek van verscheidene getuigen onderworpen waren geweest.
Ptolemaios’ essentiële zwakte was zijn wanhopig gebrek aan feiten. Op de lange duur moest het ruwe materiaal voor een bevredigende wereldatlas van betrouwbare getuigen over de hele wereld komen. Het is geen wonder dat hij met zijn beperkt feitenmateriaal een aantal cruciale fouten maakte.
Een van de fouten was waarschijnlijk de meest invloedrijke misrekening in de geschiedenis. Voor zijn berekening van de aardomtrek had Ptolemaios de verrassend precieze schatting van Eratosthenes afgewezen. Ptolemaios berekende de afstand van één graad op slechts 80 kilometer in plaats van op 110, en daarna verklaarde hij in navolging van de encyclopedische Griekse geleerde Posidonios (ong. 135-ong. 51 vC) en Strabo dat de aardomtrek zo’n 29.000 kilometer was. Deze te lage schatting combineerde hij met de fout dat hij Azië ver buiten zijn werkelijke afmetingen naar het oosten projekteerde, 180 graden in plaats van de werkelijke 130. Op de kaarten van Ptolemaios had dit het effect dat het oppervlak van de onbekende delen van de wereld tussen de oostpunt van Azië en de westpunt van Europa veel te klein stond aangegeven. Hoe lang zou de ontmoeting van Europa met de Nieuwe Wereld niet zijn uitgebleven als Ptolemaios zich niet op Strabo maar op Eratosthenes had gebaseerd? Als Columbus had geweten hoe groot de wereld werkelijk was? Maar Columbus volgde Ptolemaios, de hoogste aardrijkskundige autoriteit die er was. En hij stelde verder zijn vooruitzichten gunstiger voor dan ze waren, door uit te gaan van een graad die 10 procent kleiner was dan de berekening van Ptolemaios aangaf.
Toch verdient Ptolemaios niet alleen vanwege zijn fouten enig krediet voor de prestaties van Columbus. Door het gebruik van alle beschikbare feiten om de bolvorm van de aarde te bevestigen, en door vervolgens het rooster van lengte- en breedtegraden te ontwerpen om de steeds groeiende kennis aan op te hangen, had Ptolemaios Europa voorbereid op ontdekkingsreizen over de hele wereld. Ptolemaios verwierp het op Homeros gebaseerde beeld van een bekende wereld omspoeld door een onbewoonbare oceaan. In plaats daarvan stelde hij het beeld van uitgestrekte en nog onbekende landstreken die nog ontdekt moesten worden, en opende zo de geesten voor kennis. Het was veel moeilijker zich een voorstelling te maken van het onbekende dan de omtrekken in kaart te brengen van wat mensen al meenden te kennen.
Niet alleen voor Columbus, maar ook voor de Arabieren en anderen die voortbouwden op kennis uit de Oudheid, bleef Ptolemaios de bron, de norm en de vorst van de geografie. Als in het millennium na Ptolemaios de zeevaarders en hun koninklijke beschermers onbevangen en avontuurlijk waren voortgegaan waar Ptolemaios was gestopt, zou de geschiedenis van de Oude én van de Nieuwe Wereld misschien heel anders zijn verlopen.

 

DE GEVANGENIS VAN DE CHRISTELIJKE DOGMATIEK

Het christelijke Europa zette het werk van Ptolemaios niet voort. Integendeel: de leiders van het orthodoxe christendom trokken een hoge barricade op tegen de vooruitgang van de kennis over de aarde. In de Middeleeuwen besteedden christelijke geografen hun energie aan het vervolmaken van een keurig, theologisch aantrekkelijk beeld van het reeds bekende of bekend veronderstelde.
Geografie had geen plaats in de middeleeuwse catalogus van de ‘zeven vrije kunsten’. Om de een of andere reden paste zij noch in het quadrivium van de wiskundige disciplines (rekenkunst, muziek, geometrie en astronomie), noch in het trivium van de logische en taalkundige disciplines (grammatica, dialectica en retorica). In de duizend jaar van de Middeleeuwen bestond er geen algemeen gebruikt synoniem voor ‘geografie’, en het woord drong pas halverwege de zestiende eeuw door in de Engelse taal. Zonder de waardigheid van een echte discipline bleef de geografie een weeskind in de geleerde wereld. Ze werd een lorrenkraam vol lapjes en draadjes kennis en pseudo-kennis, bijbels dogma, verhalen van reizigers, speculaties van filosofen en mythische voorstellingen.

 

'T.O.'-kaart, Isidorus van Sevilla

De eerste kaart die in Europa is gedrukt: de zevende-eeuwse ‘T.O.’-kaart van Isidorus van Sevilla, in hout gesneden door Günther Zainer, Augsburg 1472.

 

Het is gemakkelijker weer te geven wat er gebeurde dan te verklaren hoe of waarom het gebeurde. Na de dood van Ptolemaios veroverde het christendom het Romeinse rijk en het grootste deel van Europa. Daarna zien we een zich over heel Europa uitstrekkend fenomeen van geheugenverlies op wetenschappelijk gebied, waar het continent van 300 tot ten minste 1300 aan leed. Gedurende die eeuwen werd het bruikbare beeld van de wereld dat zo langzaam, ten koste van zoveel inspanning en zo gewetensvol was getekend door de oude geografen onderdrukt door christelijk geloof en christelijke dogmatiek. Niet langer vinden we Ptolemaios’ zorgvuldige aanduidingen van kusten, rivieren en bergen, met daaroverheen een handzaam grid geconstrueerd op basis van de bekendste astronomische gegevens. Ze hebben plaatsgemaakt voor simpele diagrammen die op hoge toon verklaren de ware vorm van de wereld te zijn, al zijn ze niet meer dan vrome karikaturen.
Het ontbreekt ons niet aan bewijsmateriaal voor de voorstellingswereld van de middeleeuwse geograaf. Meer dan zeshonderd mappae mundi, kaarten van de wereld, zijn ons uit de Middeleeuwen overgebleven. Ze hebben allerlei formaten – sommige zo groot als die in kopieën van de zevende-eeuwse encyclopedie van Isidorus van Sevilla, met een doorsnede van vijf centimeter; andere zo groot als de kaart in de kathedraal van Hereford (1275), met een diameter van anderhalve meter. In de dagen van voor de drukpers is elk van die kaarten, en dat geldt ook voor de duizenden andere die verloren zijn gegaan, een bewijs voor de bereidheid van individuele ambachtslieden en opdrachtgevers om tijd en geld te investeren in hun speciale versie van de wereld. Buitengewoon opvallend is daarbij dat er zo weinig variatie bestaat in die afbeeldingen van de wereld, terwijl al die kaarten toch maar imaginair zijn.
De hele bewoonbare aarde werd op die kaarten voorgesteld als een rond bord, een ‘O’, verdeeld door een T-vormige waterstroom. Het oosten lag bovenaan, daarom sprak men van het ‘oriënteren’ van een kaart. Boven de T lag het vasteland van Azië, onderaan links van de verticale scheiding lag het vasteland van Europa, rechts lag Afrika. De balk die Europa van Afrika scheidt is de Middellandse Zee; de horizontale balk die Europa en Afrika van Azië scheidt is de Donau en de Nijl, die verondersteld worden één lijn te vormen. Het geheel is omgeven door de ‘Oceaan-zee’.
Dit waren ‘oecumenische’ kaarten, want ze waren bedoeld om de ‘Oecumene’ te laten zien, de hele bewoonde wereld. Ze dienden uit te drukken wat orthodoxe christenen werden geacht te geloven, het waren dus niet zozeer op kennis gebaseerde kaarten als wel in kaart gebrachte dogma’s. De simpelheid die zo beledigend is voor de geograaf getuigt juist van de simpele helderheid van het christelijk geloof. Volgens de Schrift, legde Isidorus van Sevilla uit, was de bewoonde wereld verdeeld tussen de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet. Azië was vernoemd naar een zekere koningin Asia ‘van het nageslacht van Sem, en wordt bewoond door 27 volkeren … Afrika is afgeleid van Afer, een afstammeling van Abraham (Cham) en heeft 30 rassen in 360 steden,’ terwijl Europa, genoemd naar de Europa uit de mythologie, ‘bewoond wordt door de 15 stammen van de zonen van Jafet en 120 steden heeft.’ In het centrum van elke kaart lag Jeruzalem. ‘Alzóo zegt de Heere HEERE: Dit is Jeruzalem, hetwelk Ik in het midden der heidenen gezet heb, en landen er rondom henen. (Ezechiël 5:5). Deze woorden van de profeet Ezechiël hadden meer gezag dan enige aardse behoefte aan lengte of breedte. ‘Navel van de wereld’ (umbilicus terrae) waren de woorden van de Vulgaat, de Latijnse versie van de Bijbel. En de middeleeuwse christelijke geografen hielden koppig de Heilige Stad precies op die plek. Nieuwe conflicten tussen geloof en wetenschap zouden ontstaan toen de ontdekkingsreizigers de kaart naar het oosten, en later naar het westen, uitbreidden. Konden christenen het wagen hun Jeruzalem te verplaatsen? Of konden ze de ontdekkingen negeren?
De heiligste plaats in het centrum zetten was niets nieuws. De hindoes deden het met hun berg Meru, ‘het middelpunt van de aarde’. Het geloof in een heilige berg, een heuvel van de schepping, met varianten in Egypte, Baylonië en elders, was niet meer dan een andere manier van zeggen dat de meest prominente plek op aarde de navel van de wereld was geweest. Steden in het oosten plaatsten meestal zichzelf in het middelpunt. Babylon (Bab-ilani, ‘de deur van de goden’) was de plek waar de goden neerkwamen op aarde. In de islamitische traditie was de Ka’bah het hoogste punt op aarde en de Poolster liet zien dat Mekka recht tegenover het middelpunt van de hemel lag. De hoofdstad voor een volmaakte Chinese heerser was de plek waar de zonnewijzer op het middaguur van de dag van de zomerzonnewende geen schaduw gaf. Het was dus helemaal geen verrassing dat de christelijke geografen hun Heilige Stad in het middelpunt plaatsten en haar tot bedevaartsoord en bestemming van de kruistochten maakten.
Maar verrassend is wel de enorme breuk die zij tot stand brachten. Alle volkeren hebben willen geloven dat zij het middelpunt waren. Maar na de imposante hoeveelheid kennis die de klassieke geografen hadden verzameld was er een gericht streven naar geheugenverlies nodig om die groeiende massa kennis te negeren en zich terug te trekken in een wereld van geloof en karikaturale voorstellingen. Want de vooruitgang van de geografische kennis was in het Westen wijd verbreid geweest en had haar invloed doen gelden tot in alle uithoeken van het cultureel zeer gevarieerde continent.
Christelijk dogma en bijbelse overlevering belastten de kaart ook nog met andere theologische verdichtsels. De kaarten zelf werden gidsen tot de artikelen des geloofs. Elke periode en elke plek die in de Schrift werd genoemd moest een lokatie krijgen en werd een verleidelijke uitdaging voor de christelijke geografen. Een van de meest prikkelende was de Hof van Eden. In het oostelijk deel van de wereld, dat toen aan de bovenkant van de kaart lag, lokaliseerden de middeleeuwse christenen meestal een Aards Paradijs met de figuren van Adam en Eva en de slang, dit alles omgeven door een hoge muur of een bergketen. ‘De eerste plaats in het Oosten is het Paradijs,’ legde Isidorus van Sevilla uit. ‘Een hof die beroemd is om zijn verrukkingen, waar de mens nooit binnen kan gaan, want er staat een brandende muur omheen die tot in de hemel reikt. Hier staat de Boom des Levens die onsterfelijkheid schenkt, hier is de bron die zich verdeelt in vier stromen die de wereld bevloeien.’ In de onbegaanbare woestenij die de mens scheidde van het Paradijs wemelde het van de wilde beesten en giftige slangen. Dit orthodoxe beeld liet desalniettemin voldoende ruimte voor geleerd theologisch debat.
Om de hele wereld te vullen met dit rudimentaire beeld uit de Schrift, was het zowel noodzakelijk het Woord Gods wat op te sieren als de werkelijke vorm van de wereld te negeren. We vergeten gemakkelijk waar deze middeleeuwse christelijke gelovigen van konden genieten in ruil voor de door hen veroordeelde wetenschappelijke vooruitgang. Een hoorn des overvloeds vol denkbeeldige verrukkingen en verschrikkingen!
Geloof in de Hof van Eden werd zowel plezier als plicht. In het Hebreeuws, legden godsvruchtige auteurs uit, betekende ‘Eden’ een plaats van verrukking. God had de Hof van Eden op een hoogte geplaatst waar hij reikte aan de baan van de maan, zodat het Paradijs veilig en droog boven de wateren van de Zondvloed bleef. Tot de populairste vormen van middeleeuwse reisliteratuur behoorden de Reizen naar het Paradijs. Volgens de Iter ad Paradisum kwam Alexander de Grote nadat hij India had veroverd bij een brede rivier, de Ganges, waarop hij met vijfhonderd mannen scheep ging. Een maand later bereikten ze een enorme ommuurde stad waar de zielen van de rechtvaardigen woonden tot het Laatste Oordeel aanbrak. Dat was uiteraard het Aardse Paradijs.
Dappere monniken op zoek naar het Paradijs werden volkshelden, zoals astronauten in later tijden. Paradijsverhalen werden een genre in de geestelijke literatuur zoals verhalen over ruimtereizen een vorm van science fiction zouden worden. Adams zoon Seth nam, volgens een populair verhaal, zaden van de Boom der Kennis van Goed en Kwaad mee om die na Adams dood in diens mond te planten. Een boom die uit dat zaad ontsproot leverde het hout voor het kruis waaraan Christus gekruisigd zou worden. Een ander verhaal vertelde hoe drie monniken uit hun klooster tussen Eufraat en Tigris vertrokken om de plaats te zoeken ‘waar de aarde de hemel raakt’. Uiteindelijk bereikten ze de duistere wildernissen van India, waar ze mensen met hondekoppen aantroffen, pygmeeën en serpenten, en de altaren zagen die Alexander de Grote had opgericht om de uiterste grenzen van zijn eigen reizen aan te geven. Door fantastische landschappen, bevolkt met reuzen en sprekende vogels, zwoegden de monniken voort tot ze, een kilometer of dertig van het Aards Paradijs, stuitten op de hoogbejaarde Sint Macarius die met twee vriendelijke leeuwen in een grot woonde. Hij bracht hen tot verrukking met zijn verhalen over de wonderen van het Paradijs, maar stuurde ze vervolgens terug met de waarschuwing dat levende mensen nooit de Hof van Eden konden binnengaan.
Maar zelfs over zulke fundamentele kwesties als de precieze locatie van de Hof van Eden waren de christelijke geografen het niet eens. Een van de beroemdste sterfelijke reizigers naar het Paradijs was de dappere Ierse monnik Sint Brandaan (484-578). In de overtuiging dat het Paradijs ergens in de Atlantische Oceaan lag, zeilde hij westwaarts tot hij na angstaanjagende avonturen een mooi en ongekend vruchtbaar eiland bereikte. Sint Brandaan stelde vol overtuiging vast dat dit het Paradijs was, ‘het beloofde land van de heiligen’. En zelfs degenen die hun Paradijs liever elders lokaliseerden, handhaafden ‘Sint Brandaans Eiland’ op hun kaarten en routebeschrijvingen. Het verhaal van de heldhaftige monnik werd verteld en naverteld in het Latijn, Frans, Engels, Saksisch, Nederlands, Iers, Welsh, Bretons en Gaelic. Zijn heilig eiland bleef meer dan duizend jaar pontificaal op de kaarten staan, ten minste tot 1759. En de pioniers van de moderne cartografie en zeevaart probeerden het vlijtig te vinden. De klassieke globe-maker Martin Behaim situeerde Sint Brandaans Eiland in 1492 dicht bij de evenaar, ten westen van de Canarische Eilanden, terwijl anderen het dichter bij Ierland aantroffen en weer anderen in West-Indië. Pas na twee eeuwen (1526-1721) van Portugese zoektochten naar Sint Brandaans aards Paradijs gaven de gelovige christenen eindelijk hun queeste op. Ze hadden elders een betere plek voor hun paradijs gevonden.
Nauwelijks minder hevig dan deze verrukkingen van de Hof van Eden waren de bedreigingen van Gog en Magog. Ezechiël had zijn profetieën uitgesproken ‘tegen Gog, het land van Magog’. ‘En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn,’ had de Openbaring van Johannes aangekondigd, ‘zal de satan uit zijne gevangenis ontbonden worden, en hij zal uitgaan om de volken te verleiden die in de vier hoeken der aarde zijn, Gog en Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee.’ Zoals de Hof van Eden zo ver mogelijk in het oosten was gesitueerd, waren Gog en Magog in het uiterste noorden gedacht. Terwijl het bestaan van Gog en Magog een geloofsartikel werd, bleef hun precieze lokatie lang omstreden, wat deze mogelijke bron van barbaarse invasies des te vager en bedreigender maakte.
Een veelgelezen geschiedschrijver, Aethicus van Istria, verhaalde hoe Alexander de Grote Gog en Magog ‘en tweeëntwintig andere naties van slechte mensen’ ver naar het noorden had gedreven, naar de kusten van de Noordelijke Oceaan. Daar werden zij op een schiereiland voorbij de Kaspische Poort vastgehouden achter een ijzeren muur, die Alexander met Gods hulp had gebouwd – misschien een vage verwijzing naar de Grote Chinese Muur. Sommigen zeiden dat het cement voor deze muur afkomstig was uit een meer van pek bij de opening van de hel. Wanneer zou de angstaanjagende invasie komen? En waarvandaan? Vaak geciteerd werden de brieven van de legendarische Johannes de Priester, waarin deze waarschuwde tegen Gog en Magog en andere kannibalen-volkeren die in de dagen van de Antichrist de hele christelijke wereld zouden vernietigen, zelfs de stad Rome. Roger Bacon, een pionier van de middeleeuwse wetenschap, drong aan op diepgaand geografisch onderzoek zodat men als de ligging van Gog en Magog bekend was zich beter kon voorbereiden op de komende invasie.
Omdat Gog en Magog in de Koran werden genoemd, schonken moslimgeleerden speciale aandacht aan dit probleem. De grote Arabische geograaf Al-Idrisi (1099-1166) vermeldde een expeditie die was uitgestuurd om de muur te vinden die deze heidense krachten van de Apocalyps tegenhield. Andere mohammedaanse auteurs stellen Gog en Magog gelijk aan de moordende en brandschattende Noormannen. De volkeren en de ligging van Gog en Magog achterhalen werd een geliefkoosd tijdverdrijf van christelijke geografen. Waren ze te vinden tussen de geheimzinnige stammen van Centraal-Azië? Waren het misschien de verdwenen stammen van Israël? Of waren het de ‘Gothen en Magothen’? Ondanks deze knagende twijfels stond het land van Gog en Magog, meestal omgeven door een grote muur, duidelijk op de een of andere plek aangegeven op middeleeuwse christelijke kaarten.
(…)

 

PTOLEMAIOS – HERBOREN EN HERZIEN

De afsluiting van de landroutes naar het verre Oosten bleek een godsgeschenk. [In het voorgaande hoofdstuk heeft Boorstin beschreven hoe het uiteenvallen van het grote Mongoolse Rijk in de vroege vijftiende eeuw de verbindingen van Europa met het Verste Oosten over land praktisch onmogelijk had gemaakt, Vert.] Door deze nieuwe prikkels om zee te kiezen, ontdekten de Europeanen waterwegen naar alle delen van de wereld. De wetenschap van de cartografie kwam op zee voor het eerst tot bloei. Daar dwongen de behoeften van zeevaarders in de praktijk de geografen en kaartenmakers hun aandacht te verleggen van de grote naar de kleine schaal. De christelijke geografie was een kosmische onderneming geworden, meer geïnteresseerd in de gemeenplaats dan de specifieke plek, meer geïnteresseerd in geloof dan in feiten. De kosmosmakers bevestigden de Schrift met hun kaarten, maar deze waren onbruikbaar voor de zeekapitein die een vracht olijfolie van Napels naar Alexandrië moest brengen.
De zeevaarder, die niet veel steun had aan Cosmas Indicopleustes’ keurige doosvorm van het universum, moest weten waar precies de rotsen en zandbanken lagen buiten de havens die Athene of Rome van goederen voorzagen, of hoe hij de open vaargeul kon vinden tussen de kleine eilanden in de Adriatische Zee. Tijdens de Grote Breuk in de Europese geografische kennis verzamelden zeevaarders die gewoon hun werk deden bij stukjes en beetjes kennis over de Middellandse Zee die hun reizen vergemakkelijkte en veiliger, sneller en betrouwbaarder maakte. Door informatie te verzamelen op een schaal en in een vorm die ze konden gebruiken, vergaarden ze een voorraad kennis die niets te maken had met de speculaties van filosofen, theologen en kosmosknutselaars. Zonder zich ook maar iets aan te trekken van de grote vorm van de Oecumene, de preciese ligging van de Hof van Eden of uit welke richting de invasies van Gog en Magog het einde van de wereld zouden brengen, legden ze talloze details van de kusten vast om zich zelf en degenen die na hen kwamen de weg te wijzen. Al in de vijfde eeuw voor Christus noteerden sommige zeevaarders in de Middellandse Zee hun waarnemingen van herkenningspunten, typische kustvormen en allerlei andere nuttige feiten. Zo’n verslag heette een periplus (om mee ‘rond te varen’); wij zouden het een kustbeschrijving noemen.
De oudst overgeblevene van deze antieke peripli werd gemaakt door Scylax, in dienst van Darius de Grote, keizer van Perzië in de zesde eeuw voor Christus. Zijn gedetailleerde vaarvoorschriften beschrijven de gevaren en passages van de Middellandse Zee – de beste manier om van het uiterste oosten, de monding van de Nijl in Egypte naar de Zuilen van Hercules (Gibraltar) te komen, en een groot aantal kortere reizen, waarbij steeds wordt aangegeven hoeveel dagen varen er voor elke reis staat bij gunstige wind en goed weer. ‘Deze hele reis langs de kust van de Zuilen van Hercules naar het eiland Cerne vraagt twaalf dagen. De delen voorbij Cerne zijn niet meer bevaarbaar door zandbanken, modder en zeewier. Dit zeewier is zo breed als een handpalm en is aan de punten zo scherp dat scherp dat je je eraan kunt prikken.’ Scylax’ kritische vermogens verlaten hem als hij zich van de zee verwijdert. Maar daar kunnen foute waarnemingen en overdrijvingen gelukkig niet leiden tot schipbreuk of vertraging van de aankomst in een haven. ‘Deze Ethiopiërs zijn de grootste mensen die we kennen, groter dan vier el; sommigen halen zelfs vijf el [tweeëneenhalve tot drie meter]; en ze hebben een baard en lang haar en zijn buitengewoon mooie mensen. En degene die de langste is, is hun heerser.’ Natuurlijk waren geschreven verslagen – of ze nu de feiten of fantasie boden – alleen bruikbaar voor zeevaarders die konden lezen. Het zou nog eeuwen duren voordat zeelieden zo ontwikkeld waren. Tot die tijd was er geen grote markt voor geschreven teksten. Maar het was moeilijk een bruikbare afbeelding van een zeekust te maken, omdat de kunst van de cartografie nog zo primitief was. De kortste en veiligste vaart van de ene haven naar de andere was, behalve het beroepsgeheim van de zeevaarder, een waardevol staatsgeheim, want het commerciële voordeel dat een stad rijk kon maken of een keizerrijk versterken hing ervan af.
Het is dus niet verwonderlijk dat er weinig van zulke kustbeschrijvingen waren. Uit de hele periode van de Grote Breuk, de vierde tot de veertiende eeuw, zijn geen zeekaarten overgebleven. In dat millennium van algemeen verbreid analfabetisme gaven zeevaarders hun ervaringskennis mondeling door. Maar van 1300 af vinden we wel zeekaarten van de Middellandse Zee met het soort nuttige details dat ook de oude peripli te bieden hadden. Waren de oude gidsen geschreven teksten die mededelingen deden over havens en waterwegen, de nieuwe waren kaarten. Deze kustkaarten van de Middellandse Zee zijn volgens histo-

 

Gentile da Fabriano, Nicolaas van Bari

De Middellandse Zee was voor zeevarenden zeer gevaarlijk. Hier behoedt de heilige Nicolaas van Bari de bemanning van een schip dat door een storm is overvallen voor schipbreuk. Het schilderij van Gentile da Fabriano (±1425) is het prototype van een groot aantal votief-beelden dat werd gemaakt in opdracht van dankbare zeelieden die aan de dood ontsnapt waren.

 

rici van de cartografie ‘de eerste echte kaarten’ omdat ze ‘voor het eerst een aanzienlijk deel van het aardoppervlak in kaart brachten aan de hand van gedetailleerde, continue en zelfs wetenschappelijk te noemen eigen waarneming.’ Deze ‘portolani’ of ‘portolaankaarten’ ontleenden hun naam aan het Italiaanse portolano, gids voor de haven. Je zou ze ‘praktijkgidsen’ kunnen noemen, want dat waren het. Omdat ze draagbaar waren konden ze ter plekke aan de hand van de actuele ervaringen worden gecontroleerd en verbeterd.
Ondanks – of misschien wel dankzij – hun nederige, praktische herkomst waren de portolaankaarten vaak de bron van de meest betrouwbare informatie die tot het midden van de zestiende eeuw te vinden was in de grote gedrukte atlassen. De vroegste meesters van de moderne cartografie, Mercator en Ortelius, die aan de wieg stonden van een nieuw tijdperk in het in kaart brengen van de planeet, vonden weinig bruikbaars in al de speculaties van de christelijke theologische cosmografen. Maar ze maakten dankbaar gebruik van de bij stukjes en beetjes verzamelde praktische informatie van zeevaarders. Zelfs in 1595 lieten ‘s werelds leidende commerciële zeevaarders, de Nederlandse schippers, zich leiden door kustlijnen en adviezen en waarschuwingen van zeelui die twee eeuwen eerder zeekaarten hadden gemaakt.
Net als Scylax verloren deze latere beroepswaarnemers hun kritisch vermogen als ze landinwaarts trokken. Kustkaarten toonden een leeg binnenland, of één dat ingevuld was met elementen uit mythe en reizigersverhaal. Het was aan de grens van land en zee, waar de ervaring van elke dag de kustlijn onderzocht, dat de levende werkelijkheid van de moderne cartografie werd geboren.
Maar ook om andere redenen was de zee de kraamkamer van wetenschappelijke, exacte en bruikbare kaarten van de aarde. Christelijke theologen, wier taak het was kennis te vergaren omtrent het universum en het lot van de mens, plaatsten natuurlijk de Hof van Eden bovenaan hun kaarten. De Schrift verklaarde, in het apocriefe boek II Ezra 6:42: ‘zes van uw delen zijn drooggevallen.’ De aarde moest derhalve voor zes-zevende deel met land bedekt zijn en voor slechts een-zevende met water, en in hun wereldbeeld kon de zee dus maar een onbelangrijk, marginaal element zijn. ‘Feiten’ over het land werden meestal ontleend aan zulke literaire, en meestal heilige, bronnen. In de Middeleeuwen, en in al de lange eeuwen voor de uitvinding van de boekdrukkunst, herhaalden en becommentarieerden zulke handgeschreven bronnen elkaars informatie.
Veranderingen drongen uiterst traag in deze heilige geschreven bronnen door; hun geloofwaardigheid was gebaseerd op herhaling. De zeekaarten echter werden niet getoetst door andere literatuur, maar door de ervaring. Er was geen theologische argumentatie denkbaar die een zeeman ervan kon overtuigen dat de rotsen waar zijn schip op was gestrand niet echt waren. De kustlijnen, vastgelegd op grond van de harde praktijk, lieten zich niet wijzigen of negeren door schrifturen als die van Isidorus van Sevilla of zelfs de heilige Augustinus. Hoe verder de mens zich op zee waagde, des te geringer de kans of de verleiding dat hij door literaire bronnen uit zijn koers werd gelokt. Want de zee had geen geheugen. Terwijl de topografie van het vasteland dienstig bleef aan het geschreven woord, aan geruchten, mythen en tradities, bleef de zee een domein van vrijheid, vrijheid om van ervaringen te leren, om zich te laten leiden door de feiten en om kennis te vermeerderen.
Over het water uit de landen om de Middellandse Zee naar Azië reizen betekende natuurlijk de besloten zee verlaten voor de open zee. Reizen in de Middellandse Zee zelf betekenden meestal dat er langs de kust werd gezeild, wat wilde zeggen dat men afging op persoonlijke ervaringen met bepaalde plekken – lokale winden en stromingen, vertrouwde oriëntatiepunten, welbekende eilanden voor de kust en het karakteristieke silhouet van een berg. Voorbij de Zuilen van Hercules wachtten nieuwe problemen. Toen Portugese zeevaarders zich zuidwaarts waagden langs de Afrikaanse kust, lieten ze alle vertrouwde herkenningspunten achter zich. Hoe verder ze naar beneden voeren, hoe verder ze zich verwijderden van al de bemoedigende details van de portolaankaarten. Er was geen arsenaal aan ervaringen en er bestonden geen handzame gidsen.
In de Middellandse Zee was de afstand tussen de zuidelijke en de dichtstbijzijnde noordelijke kust nergens groter dan achthonderd kilometer, wat een verschil betekent van ongeveer zeven breedtegraden. Zeevaarders op de Middellandse Zee maakten zich zelden zorgen over de breedte waarop ze zich bevonden, vooral omdat de methoden om de breedte te bepalen nog zo primitief waren. Maar het Afrikaanse continent strekte zich uit van 38 graden noorderbreedte tot 38 graden zuiderbreedte, eenvijfde deel van de omtrek van de aardbol. Als de kust zo weinig bekend was, als de inboorlingen zo vijandig waren en de gevaren van de kustwateren zo slecht in kaart gebracht, was breedtemeting de beste en soms de enige methode om de positie van een schip vast te stellen. Zeelieden met verantwoordelijkheidsgevoel moesten dus wel leren hoe ze de breedte moesten meten. Om te beginnen konden ze de breedte schatten aan de hand van de hoogte van de Poolster. Maar naarmate ze verder naar het zuiden kwamen stond de Poolster lager en moesten ze declinatietabellen gebruiken met een astrolabium, of een kwadrant of kruisstaf als ze de middaghoogte van de zon wilden meten. Deze technieken, die onmisbaar waren voor de navigatie over lange afstanden en in onbekend water, werden in de late vijftiende eeuw ontwikkeld toen de Portugezen zich zuidwaarts waagden langs de Afrikaanse kust. In de vroege zestiende eeuw begon men op zeekaarten breedtegraden aan te geven, en langzaam maar zeker werd van een groot aantal plaatsen aan de Afrikaanse kust de breedte bepaald.
Dergelijke navigatie-hulpmiddelen waren een stimulans voor tochten naar het zuiden en noorden. Maar zoals we hebben gezien zou het vaststellen van de lengte, het van oost naar west meten van afstanden, veel ingewikkelder zijn. Zeevaarders bleven vertrouwen op ‘gegist bestek’; dat betekende een positie schatten zonder astronomische observatie, door uitgaand van een eerdere, wel bepaalde positie de richting en de afgelegde afstand te berekenen of te schatten. Het duurde tot de achttiende eeuw voordat een maritieme klok het zeelui mogelijk maakte met zoveel precisie hun lengte vast te stellen dat ze lengtemetingen konden gebruiken als gids voor hun reis terug en voor degenen die hen wilden nareizen. Behalve al deze problemen bracht het verlaten van de Middellandse Zee natuurlijk ook nog het risico mee van uit de koers raken en afdrijven op de open oceaan.
De schematische christelijke T.O.-kaart had weinig nut voor Europeanen die een oostelijke zeeweg naar Indië zochten. Europese vorsten en andere geldschieters die lange zeereizen financierden moesten de visie van de theologen inruilen voor die van de zeevaarders. Jeruzalem was niet langer het middelpunt, de Hof van Eden moest naar een andere wereld worden verwezen, en in hun plaats maakten de wiskundige berekeningen van lengte en breedte hun opwachting.

Hier verscheen – of beter gezegd herverscheen – de grote Ptolemaios op het toneel. Ongeveer tegelijk met het neerdalen van het gordijn over de landverbindingen van Europa met het oosten, vond de herontdekking plaats van de geografische opvattingen van Ptolemaios, die het denken van de christelijke Europeanen zou opfrissen en hervormen. Als er een relatie bestaat tussen die twee gebeurtenissen kennen wij die niet, maar het feit dat ze samenvielen was bepalend voor de toekomst van de wereld.
Zelfs vóór de herontdekking van Ptolemaios, toen Marco Polo in Venetië was teruggekeerd met de resultaten van de portolaankaarten, werden de waarnemingen van zorgvuldige zeevaarders al voor het nageslacht vastgelegd in grotere kaarten en atlassen. Het meest indrukwekkende van de nog bestaande exemplaren hiervan is de zogenaamde Catalaanse Atlas uit 1375, voor de koning van Aragon vervaardigd door Cresques Ie Juif – Abraham Cresques, een jood uit Palma op het eiland Majorca, kaartenmaker en instrumentmaker des konings. Zijn diensten, en die van andere vakbekwame en geleerde joden, waren een beloning die de koningen van Aragon ontvingen voor hun politiek van tolerantie, die een complete joodse school van cartografie deed ontstaan op Majorca. Toen koning Charles V van Frankrijk de koning van Aragon verzocht om een kopie van zijn beste wereldkaart, kreeg hij deze, die gelukkig bewaard is gebleven in de Bibliothèque Nationale in Parijs.
Toen de jodenvervolgingen in Aragon in de late veertiende eeuw herbegonnen, werd Abrahams zoon Jehuda, die het werk van zijn vader voortzette, gedwongen te emigreren. Op uitnodiging van Hendrik de Zeevaarder vestigde hij zich in Portugal, waar hij de Portugezen hielp bij het vervaardigen van de kaarten voor hun grote avonturen overzee. Het was geen toeval dat joden een leidende rol speelden bij de bevrijding van de Europeanen uit hun onderworpenheid aan de christelijke geografie. Van de ene plaats naar de andere verjaagd droegen ze ertoe bij dat de cartografie, nog steeds het speciale domein van vorsten en hoge ambtenaren, een internationale wetenschap werd, die zich bezighield met feiten die in landen van elke soort geloof even geldig waren. Omdat ze zowel in de christelijke als in de islamitische wereld in de marge leefden, werden de joden leermeesters en boodschappers die Arabische wetenschap naar de christelijke wereld overbrachten.
De Catalaanse Atlas wilde een ‘mappamundi’ zijn, ‘dat wil zeggen een afbeelding van de wereld en van de verschillende gebieden op de wereld en van de verschillende volkeren die haar bewonen’. Ze was een uitdrukking van de dominante belangen van de Europese zeevaarders van de Eeuw van het Land die zijn einde naderde. Het zich van oost naar west uitstrekkende gebied dat het centrum van de wereld vormde, was afgebeeld op twaalf bladen, op borden bevestigd die konden worden samengevouwen als een kamerscherm. Noord-Europa was er niet op afgebeeld, noch Azië of zuidelijk Afrika; wel de Oriënt en het weinige dat bekend was van de westelijke oceaan. In tegenstelling tot de christelijke kaarten was dit een triomf van de empirie. De atlas liet zien wat men kon leren door de ervaringen van ontelbare individuen samen te brengen, inclusief die van Arabische zeevaarders en de allerlaatste Europese wereldreizigers. Natuurlijk moesten de kaartenmakers ergens mee beginnen, en was het onvermijdelijk dat ze begonnen met de vertrouwde cirkelvormige T.O.-kaarten. Jeruzalem ligt nog in de buurt van het middelpunt, en ook de stammen van Gog en Magog zijn er nog, in toom gehouden door de ‘Kaspische’ bergen, en andere relicten van het orthodoxe landschap. Maar dit is in wezen een portolaan-atlas, wat wil zeggen dat de kusten van de Zwarte Zee, de Middellandse Zee en West-Europa getekend zijn aan de hand van de ‘normale’ portolani, van de eindeloze schetsen van deze kusten die zeevaarders in de praktijk maakten en samenbrachten in hun kustkaarten. Abraham Cresques baseerde zich ook op de verslagen die werden meegebracht door reizigers die recentelijk naar Azië waren gereisd.
We weten dat de opdrachtgevers van Cresques, koning Peter IV van Aragon en zijn zoon, zich bijzondere moeite getroostten om de hand te leggen op manuscripten van Marco Polo’s ‘Beschrijving van de wereld’, van de reisverslagen van Broeder Odoric van Pordenone en van de reizen van de apocriefe ‘Sir John Mandeville’, om het werk van de cartograaf te vergemakkelijken. De atlas van Cresques bevatte als gevolg hiervan dan ook eindelijk een herkenbare versie van het Aziatisch continent. Het minst accurate deel ervan is de route door het hart van het continent die de Polo’s aflegden en waarbij Marco Polo’s boek een nuttig glossarium had geleverd. Het zuidoostelijk schiereiland van Azië is geheel weggelaten, maar voor het eerst is in het Westen India zelf behoorlijk, als een groot schiereiland, weergegeven.
Deze Catalaanse Atlas, hoe primitief hij ook mag lijken voor het moderne oog, was een meesterstuk van een ontluikende empirische geest. Veel van de legendarische gegevens waar kaarten alle christelijke eeuwen lang vol van hadden gestaan, waren weggelaten. Het grootste blijk van zelfbeheersing van de cartograaf was dat hij delen van de aarde blanco had gelaten, en in de geest van de portolaankaarten laat de Catalaanse Atlas grote gebieden in het noorden en zuiden onbeschreven. Zuidelijk Afrika, lange tijd een geliefkoosd woongebied voor menseneters en mythische monsters, is opengelaten in afwachting van feiten die een achterdochtige schipper kunnen overtuigen.
Gedurende het grootste deel van de geschiedenis heeft de menselijke geest een afschuw gehad van de leegte, en mythen en bedenksels geprefereerd boven de aanduiding ‘Terra Incognita’. Hoe konden mensen, en vooral de ‘ontwikkelden’, hun geest zó openstellen dat ze bereid waren toe te geven dat ze iets niet wisten? De portolaan-atlassen waren een begin.
Maar het ontdekken en in kaart brengen van de aarde kon toch niet worden verwerkelijkt door de empirische geest alleen. Hierbij waren de grote a priori esthetische concepten van Ptolemaios essentieel. Net als de makers van de portolaankaarten had Ptolemaios het homerische idee van een primordiale, de aarde en alle zeeën omspoelende Oceaan achter zich gelaten. Hij gaf toe dat er onbekende landen konden bestaan buiten de grenzen van de hem bekende en in kaart gebrachte wereld. Maar hij leverde nog een andere bijdrage. De portolaankaarten waren niet gebaseerd op projektie. Hoewel ze lijken te berusten op metingen en zorgvuldige berekeningen, maakten degenen die ze met de hand kopieerden er geen twee precies gelijk. Want ze beschikten niet over een aan regels gebonden, algemeen gebruikt coördinatensysteem – niet zoiets als een stelsel van lengte – en breedtegraden. Het kenmerkende geometrische patroon van de portolaankaarten was een systeem van ‘windrozen’, die elk het middelpunt waren van een stralenstelsel. Het aantal van die systemen per kaart was afhankelijk van het formaat van het papier waarop hij was getekend. Meestal was er een centraal middelpunt waaromheen in een cirkel acht of zestien andere middelpunten gegroepeerd waren. De decoratieve ‘windrozen’ gaven de windrichtingen aan en konden de zeevaarder ook helpen bij de keuze van één van de stralen die correspondeerde met de koers voor een bepaalde reis. Op de portolaankaarten lag het noorden bovenaan, maar ze hadden geen netwerk van parallelcirkels of meridianen. Pas in de zestiende eeuw vertoonden de zeekaarten breedtegraden; er was ook helemaal geen behoefte aan breedtegraden als men op gegist bestek op binnenzeeën voer.
De grote betekenis van Ptolemaios lag in zijn wetenschappelijke, kwantitatieve benadering. Zijn stelsel van lengte- en breedtegraden was, anders dan de decoratieve windrozen, uniform en universeel. Twee kaarten die zorgvuldig volgens zijn voorschriften waren gemaakt moesten precies gelijk zijn. De coördinaten die hij gebruikte waren niet afhankelijk van het papierformaat of van het speciale gebied dat in kaart werd gebracht. In het eerste boek van zijn Geografie, dat zijn voorschriften voor het maken van kaarten bevat, behandelt hij het probleem van het overbrengen van een bolvormig oppervlak, de aarde, naar het platte vlak van een vel perkament. Daar legt hij de noodzaak uit van parallelcirkels voor de breedtebepaling en meridianen voor de lengtebepaling. Hij beschrijft het moeilijke proces dat nodig is om een aangepaste bolvormige projektie te maken van het bewoonbare kwadrant van de aarde, en vertelt ook hoe je een wiskundig juiste, eenvoudige conische projektie kunt maken ‘ten behoeve van degenen die uit luiheid de voorkeur geven aan die oudere methode’. In tegenstelling tot de christelijke kosmos-makers die uitgingen van, en nooit verder kwamen dan hun dogmatische simplificaties, is Ptolemaios een voorstander van een zowel holistische als wiskundige benadering van het aardoppervlak. Dat legt hij uit in de definitie van geografie waarmee hij zijn werk begint:

Geografie is een getekende weergave van de hele bekende wereld samen met de fenomenen die erin voorkomen.
Ze verschilt van de chorografie doordat de chorografie … meer gericht is op de details van de kleinst voorstelbare lokaties zoals havens, boerderijen, dorpen, rivierlopen en dergelijke.
Geografie kijkt meer naar de positie dan naar de kwaliteit; ze legt overal de verhoudingen tussen afstanden vast en tracht alleen in sommige van haar belangrijkste beschrijvingen de schilderkunst te evenaren. De chorografie vraagt om een kunstenaar, niemand kan haar recht doen als hij geen kunstenaar is. De geografie stelt niet dezelfde eisen, omdat iedereen door middel van lijnen en eenvoudige noteringen plaatsbepalingen kan verrichten en algemene contouren tekenen. Bovendien is voor chorografie geen wiskunde nodig, terwijl die een belangrijk onderdeel van de geografie is. In de geografie moet men de aarde in haar hele uitgestrektheid beschouwen en eveneens in haar vorm en haar positie onder de hemelen, om correct te kunnen formuleren wat de eigenaardigheden en de afmetingen zijn van het gedeelte dat men onderzoekt en om te kunnen vaststellen onder welke parallel van de hemelboog het is gesitueerd … de lengte van zijn dagen en nachten, de vaste sterren erboven, de sterren die boven de horizon bewegen en de sterren die helemaal nooit boven de horizon verschijnen …
Het is de grootse en zeer bijzondere prestatie van de wiskunde dat ze de menselijke intelligentie al deze dingen kan tonen …

De herontdekking van Ptolemaios betekent derhalve het ontwaken, of herontwaken, van de empirische geest. Nu konden mensen hun ervaring gebruiken om de hele aarde te meten, het bekende af te bakenen van het onbekende en nieuwgevonden plekken op de kaart te zetten om ernaar te kunnen terugkeren. De herontdekking van Ptolemaios was een mijlpaal in de heropleving van de wetenschap die kenmerkend was voor de renaissance, een proloog tot de moderne wereld.
Er zijn uit het begin van de dertiende eeuw manuscripten van Ptolemaios’ Geografie bewaard gebleven. Maar omdat zelfs onder de geleerden in Europa maar weinigen Grieks konden lezen, kon de kennis van het werk van Ptolemaios niet wijd verbreid worden tot het in het Latijn was vertaald. In 1400 werd een Griekse kopie van de werken van Ptolemaios uit Constantinopel meegenomen naar Florence door Palla Strozzi (1373-1462), lid van een familie die haar door de handel verkregen fortuin gebruikte om de wetenschap te steunen. In Florence werd de Geografie in het Latijn vertaald door de beroemde Manuel Chrysoloras (1355-1415) en zijn leerlingen. Aan het begin van de vijftiende eeuw was een groot aantal exemplaren van Ptolemaios’ Geografie in omloop in West-Europa. Meer dan veertig exemplaren zijn bewaard gebleven uit deze periode. Enkele van deze manuscripten gaan vergezeld van aan Ptolemaios toegeschreven kaarten, meestal zevenentwintig in getal. De vroegste gedrukte versie van deze Latijnse vertaling (Vicenza 1475) omvatte alleen de teksten. Moderne geleerden vragen zich af wat er van het werk van Ptolemaios was geworden tijdens de Grote Breuk. Waar waren zijn tekst en zijn kaarten tijdens het millennium tussen zijn dood en de herontdekking van zijn werk? Het lijkt nu waarschijnlijk dat alleen het eerste theoretische boek van de Geografie grotendeels bewaard is gebleven zoals Ptolemaios het heeft geschreven. De overige boeken, inclusief de lijst van steden met hun door middel van zijn systeem bepaalde ligging en de kaarten, lijken in de loop der eeuwen onder zijn eminente naam te zijn samengesteld door Byzantijnse en Arabische geleerden.
De herontdekking van Ptolemaios had tot gevolg dat steeds meer kopieën in manuscript werden gemaakt van de ‘tekst van Ptolemaios’ en van de kaarten, en het werk als geheel verwierf een reputatie die met niets anders te vergelijken was. Niet alleen de techniek van kaarten maken die in het Eerste Boek wordt beschreven, maar de hele tekst en alle begeleidende kaarten werden als onfeilbaar aanvaard in hun dubbele authenticiteit van recent herontdekt klassiek erfgoed. En hoewel er niets verkeerd was aan Ptolemaios’ theorie omtrent het maken van kaarten, bevatten de kaarten die bij zijn Geografie waren gaan horen een aantal fundamentele fouten die de richting zouden bepalen van toekomstige ontdekkingsreizen. Dat Ptolemaios bijvoorbeeld de aardomtrek sterk onderschatte en tegelijk sterk overschatte hoever Azië zich naar het oosten uitstrekte, maakte dat de zeeweg over de westelijke Oceaan tussen Europa en Azië veel korter leek dan hij in werkelijkheid was. Deze aan Ptolemaios ontleende ‘feiten’ lokten later Columbus westwaarts. Intussen zouden andere fouten op Ptolemaios’ klassieke wereldkaart aantonen dat het onmogelijk was India en China te bereiken door om Afrika heen oostwaarts te varen. Het onder de evenaar gelegen deel van Afrika, aangeduid als ‘Terra Incognita’, was afgebeeld als een enorm zuidelijk continent dat zich om de aardbol heen uitstrekte tot het aansloot bij het noordoosten van het Aziatische continent. Het resultaat was dat de hele Indische Oceaan en de Chinese Zee een uitgestrekt binnenmeer werden, wat uiteraard elke zeereis naar Azië via het zuiden en oosten ondenkbaar maakte.
Voordat Europese zeevaarders konden ingaan op de uitdaging die het afsluiten van de landverbindingen met Azië betekende, moest eerst dit Zuidafrikaanse deel van Ptolemaios wereldkaart worden herzien. In feite moest de hele betekenis van het begrip ‘Oceaan’ worden veranderd. Tot die tijd maakten de Europeanen een scherp onderscheid tussen de Oceaan en een zee (mare). Er bestond in wezen maar één Oceaan. In de Griekse mythologie was dat Okeanos, de grote cirkelvormige stroom die geacht werd de schijf van de aarde geheel te omgeven. Tot ongeveer 1650 bleef de aanduiding Oceaan Zee, van mare oceanum, bestaan als tegenstelling tot de Middellandse binnenzee en andere binnenzeeën.
Christelijke kaartenmakers volgden in de Middeleeuwen over het algemeen de oude Griekse legenden en beeldden de bewoonbare delen van de wereld af als omspoeld door de Oceaan Zee. ‘Dat de wateren van onder den hemel in ééne plaats vergaderd worden,’ verklaarde God in Genesis 1:9, ‘en dat het droge gezien worde; en het was alzoo.’ En hoewel de christenen het onderling niet eens waren over de kenmerken van deze allesomgevende Oceaan, waren ze het er over eens dat de Oceaan, zelfs als zou blijken dat het mogelijk was, niet bevaren diende te worden. Ergens erachter of erbuiten lag het Paradijs, dat geen levende mens mocht of kon bereiken.
In die dagen leidde de Oceaan nergens heen; in de eeuwen erna zouden de mensen ontdekken dat hij overal heen leidde. Maar deze revolutionaire moderne betekenis kreeg ‘Oceaan’ slechts langzaam in de loop van de vijftiende eeuw. Tot die tijd werd de Atlantische Oceaan meestal niet opgenomen in de lijst van ‘zeeën’ op aarde. De zeeweg naar Indië moest eerst in de geest van de mensen en op hun kaarten worden geopend, voordat schepen hem zouden kunnen afleggen. En zo gebeurde het. De grotere toegankelijkheid van de geesten ging vooraf aan de strijd om toegankelijkheid van de zee, en maakte deze mogelijk. Wat dit betreft was het vinden van de zeeweg naar Indië iets heel anders dan de ontdekking van Amerika, die op de aarde plaatsvond voordat zij in de menselijke geest was gebeurd.
Tegen het midden van de vijftiende eeuw beeldden sommige in Europa gemaakte wereldkaarten Afrika af als een vrijliggend schiereiland en de Indische Oceaan als een open zee die je, op de weg naar Indië en China, via de waterweg om het Afrikaanse continent kon binnenvaren. Dit openen van wijdere perspectieven in de geest en op de kaart vond voor zover wij weten tientallen jaren eerder plaats dan dat enige Europeaan om de Kaap voer en de nieuw-ontdekte Indische Oceaan in – bijvoorbeeld op de mooie en beroemde ‘planisfeer’ van Fra Mauro. Deze projektie van de hele aardbol op een platte cirkel was de laatste grote middeleeuwse kaart. Maar in zekere zin is Fra Mauro’s kaart ook de eerste moderne kaart. Want hij beeldt de Oceaan nu niet langer af als de verboden weg naar nergens, maar als een grote zeeweg naar Indië. Hij getuigt van zijn eerbied voor Ptolemaios, maar zet uiteen dat hij om het stelsel van lengte- en breedtegraden van de meester te volgen een aantal van Ptolemaios’ kaarten moet wijzigen om plaatsen te kunnen toevoegen die in Ptolemaios’ tijd nog niet bekend waren. Zo rechtvaardigt hij het feit dat hij een paar gebieden invult die Ptolemaios had aangeduid als ‘Terra Incognita’.
Dit openleggen van de oceaan – waarin de kaart van Fra Mauro niet de eerste was – was nog niet bevestigd door de ervaringen van zeelieden. Het was nog grotendeels speculatie, gebaseerd op geruchten en verslagen van reizigers over land. De belangrijkste bron voor deze fundamentele modernisatie van de kaarten van Ptolemaios was waarschijnlijk een eenzame Venetiaanse koopman-avonturier. Zelfs na het uiteenvallen van het Mongoolse keizerrijk, toen de rechtstreekse weg naar het Oosten van Syrië dwars door Azië voor Europeanen niet meer beschermd was, wensten de Venetiaanse kooplieden hun handel met het oosten niet op te geven. Ze trachtten een winstgevende handel in Aziatische goederen in stand te houden door de handelswegen naar het zuidoosten te beheersen, over land door Egypte, dan door de Rode Zee en de Golf van Aden en over de Arabische Zee. Een van deze latere Venetiaanse kooplieden was Nicolò de’ Conti, die Venetië in 1419 verliet voor een reis van vijfentwintig jaar. Zijn verre reizen voerden hem dwars door de Arabische woestijn, op zoek naar kostbare stenen langs de westkust van India tot de punt van het schiereiland en naar de plaats waar de heilige Thomas begraven lag, bij Madras, naar de kaneelwouden van Ceylon en naar het eiland Sumatra dat zijn belangstelling had vanwege zijn goud, zijn kamfer, zijn peper en zijn kannibalisme, daarvandaan naar Birma om de getatouëerde mensen te zien en de olifanten, neushoorns en pythons, naar Pegu met zijn vele koepels en zelfs helemaal naar Java. Op deze reizen trouwde hij met een Indische vrouw die hem vier kinderen schonk. Op zijn terugreis naar Venetië verbleef Conti in het Heilige Land, waar hij een Spaanse reiziger ontmoette die Conti’s sterke verhalen over zijn denkbeeldige avonturen aan het hof van Johannes de Priester plechtig opschreef.
Als het anders was gelopen, hadden we niet meer van Conti’s reizen geweten dan zulke verhalen. Maar gedurende al zijn jaren in het Oosten had Conti het christendom afgezworen. Daarom gaf paus Eugenius IV hem bij zijn terugkeer in Venetië in 1444 de opdracht als boetedoening zijn hele verhaal te dicteren aan de pauselijke secretaris Poggio Bracciolini. Het resultaat was een van de beste Europese verslagen over zuidelijk Azië in deze jaren nadat de stroom van reizigers/kooplieden over land was gestopt en voordat de zeevaarders op het toneel verschenen. Conti’s andere waarnemingen waren mogelijk schilderachtiger, maar niet één ervan heeft meer invloed gehad dan zijn speculaties over de mogelijkheid de oosterse specerijen-eilanden te bereiken via de zeeweg om Afrika. Midden-vijftiende-eeuwse makers van mappae mundi klampten zich optimistisch vast aan Conti’s reisverslag. Gebruikmakend van deze nieuwste informatie corrigeerden ze stoutmoedig Ptolemaios om de Oceaan te openen naar Indië.
Zelfs toen een aantal van de mooiste en betrouwbaarste wereldkaarten al een zeeweg naar Azië om Afrika lieten zien, bleven de oudere Ptolemeïsche afbeeldingen van Afrika in omloop. Gedurende het grote tijdperk van de ontdekkingsreizen dat op aanbreken stond, bleven Ptolemaios’ oude kaarten nog algemeen in gebruik. De nieuwste atlassen beweerden op hun titelpagina dat ze getekend waren ‘naar de originale kaarten van Ptolemaios’. Uitgevers gebruikten de faam van Ptolemaios om hun produkt een schijn van authenticiteit te geven.
De opkomst van de boekdrukkunst zou niet alleen de inhoud maar ook het bereik en het gebruik van de geografische kennis veranderen. De effecten waren overigens niet steeds bevorderlijk voor de vooruitgang. Met de opkomst van het gedrukte beeld, van hout- en metaalgravure, was het geen toeval dat het de metaalbewerkers, goudsmeden en schilders in Midden-Duitsland en het Rijnland waren die zich gingen wijden aan het drukken van kopergravures. De grote investeringen van de atlassen-uitgevers in hun gravures zorgden er, samen met de overweldigende reputatie van ‘Ptolemaios’, voor dat de oudere kaarten in omloop bleven, en niet altijd als historische facsimiles. Zelfs toen deze platen verouderd waren door de recente geografische ontdekkingen, bleven ze in gebruik, soms naast nieuwe kaarten waar ze mee in tegenspraak waren. Mensen die maar moeilijk aan het idee konden wennen dat het mogelijk was om Afrika heen een open Indische Oceaan in te varen, konden zich blijven troosten met het vertrouwde beeld van Ptolemaios. Want de voorstellingen van een Afrikaans schiereiland en een open Indische Oceaan door Fra Mauro en enkele anderen in het midden van de vijftiende eeuw waren nog heel schetsmatig en leken fantastisch. Lang nadat de Portugezen om de Kaap waren gevaren en over de zeeweg Indië hadden bereikt, zelfs tot 1570, bevatten de ‘beste’ atlassen nog heruitgaven van Ptolemaios’ verouderde kaarten. Voor het einde van de vijftiende eeuw, toen het kaartenmaken al een zeer winstgevend bedrijf was geworden, waren er al veel gedrukte atlassen in omloop, maar pas in 1508 was er een gedrukte kaart die een redelijke betrouwbaar beeld gaf van het zuidelijke deel van Afrika.
Het vinden van de open Indische Oceaan was de eerste wereldschokkende, wereldhervormende herziening van Ptolemaios door de Europeanen. Gedurende de eeuwen nadat de handelsroutes naar de Oost over land gesloten waren, zou Ptolemaios nog op ontelbare andere manieren worden herzien. De wereld van Ptolemaios, die niet verder had gereikt dan ongeveer 63 graden noorderbreedte, ongeveer halverwege het Skandinavisch Schiereiland, moest zowel naar het noorden als naar het noordwesten worden uitgebreid. En natuurlijk zou er te zijner tijd een hele nieuwe wereld tussen Europa en Azië moeten worden ingevoegd. Maar het was de wetenschappelijke geest van Ptolemaios, het waren zijn openhartigheid over de dingen die hij niet wist, zijn pleidooien voor een net van lengte- en breedtegraden, die cartografen en zeevaarders de moed gaven verder te gaan.

Uit: Daniel J. Boorstin, The Discoverers (New York 1991)