Carl Einstein werd in 1885 in Neuwied geboren; op z’n negentiende ging hij naar Berlijn waar hij filosofie, geschiedenis, kunstgeschiedenis en klassieke talen studeerde. Naast zijn literaire werk is hij vooral actief geweest als kunsttheoreticus; als zodanig was hij een pleitvoerder voor het kubisme en hij is een van de eersten geweest die het belang van de primitieve kunst onderkende als inspiratiebron voor de moderne kunst.
Einstein is altijd een buitenbeentje gebleven. Noch literair noch politiek is hij onder een noemer te vangen: hoewel hij vele bijdragen leverde aan het expressionistische tijdschrift Die Aktion was hij geen expressionist, met de expressionisten had hij wel bepaalde stijlkenmerken maar niet de pathetiek gemeen; hoewel hij samen met George Grosz het tijdschrift Der blutige Ernst oprichtte en medewerker was van Die Pleite, is hij nooit een volbloed dadaïst geworden, al was het maar vanwege zijn politieke intenties; ook al was hij in 1918 bij de revolutionaire Soldatenraad in Brussel betrokken en vocht hij in 1936 in de Spaanse burgeroorlog onder Durrutti mee in de Internationale Brigaden, heeft hij nooit tot een partij behoord; op en top intellectueel was zijn zwaarste polemische geschut gericht op wouldbe intellectuelen, vooral als deze revolutionair toerisme bedreven. Zijn positie heeft hij zelf omschreven met het begrip revolte: ‘Revolte vooronderstelt de opvatting dat deze indifferente wereld, waarvan niet te overzien valt waartoe ze zal leiden, menselijk van ieder belang ontbloot is, dat alleen de realisatie van een idee belangrijk is.’ Daarmee is tevens de kern van zijn kunsttheorie aangegeven, die impliciet geformuleerd is in de korte roman uit 1912, Bebuquin oder die Dilettanten des Wunders (geschreven tussen 1906-1909, binnenkort in vertaling te verschijnen bij uitgeverij Tabula). Revolte in de kunst houdt een principieel experimentele houding in ten opzichte van waarden en waarheden, een nihilistische houding in die zin dat waarheden niet als algemeen geldende algemeenheden worden gezien maar als bedenksels en constructies. Voor de kunst en de positie van de intellectueel heeft Einstein dit standpunt uitvoerig behandeld in het onvoltooid gebleven Fabrikation der Fiktionen (Rowohlt 1973) waarvan het manuscript in 1963 werd aangetroffen in de zogeheten Parijse nalatenschap die in handen was van Braque en Malraux.
Toen Einstein zich in 1928 voorgoed in Parijs vestigde nam hij intensief deel aan het Parijse kunstleven, waar hij overigens door zijn kunsthistorische werkzaamheden al de nodige contacten had. Met Georges Bataille en Michel Leiris richtte hij het tijdschrift Documents. Doctrines, Archéologie, Beaux Arts op en hij was betrokken bij het avant-garde tijdschrift Transition.

In de kort na Bebuquin geschreven prozatekst G.F.R.G. (opgenomen in de 1918 verschenen bundel Der unentwegte Platoniker) laat hij de tegenhanger van de revolteur optreden, de handelaar of zwendelaar die voor zijn handelingen maar één richtlijn kent: winst.
De literaire productie – proza, poëzie, literaire essays – stagneert al vrij vroeg, wat wellicht te maken heeft met het feit dat Einstein toch in de eerste plaats een man van ideeën was, een theoreticus – in meer dan éen opzicht te vergelijken met Theo van Doelburg alias I.K. Bonset alias Aldo Camini. Voor het dilemma kunst en politiek heeft ook hij geen oplossing gevonden; met een dictie die aan Brecht herinnert verdedigde hij standpunten die soms dicht in de buurt van Adorno’s kunstopvatting komen.
In mei 1940 werd hij, zoals alle in Frankrijk woonachtige Duitsers, geïnterneerd, in een kamp in de buurt van Bordeaux. Als Jood kon hij niet naar Duitsland terug, als voormalig medestrijder van de republikeinen kon hij niet de Pyreneeën over; 15 juli 1940 sneed hij zijn polsen door en sprong in de Gave de Pau, precies zoals hij enige tijd daarvoor aan een vriend, de kunsthandelaar Daniel Kahnweiler, had voorspeld.
In 1962 werden door Ernst Nef bij Limes Verlag de Gesammelte Werke uitgegeven. In hetzelfde jaar werd een deel van zijn nalatenschap gevonden, ongeveer 1000 pagina’s die sinds 1917 in het bezit waren van Einsteins eerste vrouw; en zoals gezegd, kwam daarna een deel van de Parijse nalatenschap vrij, waaruit inmiddels Fabrikation der Fiktionen is gepubliceerd, en waarin zich ook autobiografisch-fictieve romanfragmenten zouden bevinden voor een gepland vervolgdeel van Bebuquin. In 1973 kondigde Rowohlt de uitgave van een verzameld werk aan. Inmiddels zijn bij Medusa twee delen verschenen van een eveneens als verzameld werk aangekondigde uitgave van alle geschriften van Einstein.