I Het Mechanische
II Het Elektrische
III De Mantel
IV Het Model
V Het Handelen
VI Het Bewegen
VII Het Kijken
VIII Het Lezen
IX Het Circuit
X Het Produkt

96 Vlak

De hiërarchische interrelatie van de komponenten binnen een apparaat kan volledig in een plat vlak in beeld gebracht worden indien het doel en de funktie van het apparaat voldoende bekend is. Het weglaten van de ruimtelijke derde dimensie hierbij bevordert alleen maar de ‘definitie’ van dit beeld. Het platte vlak biedt dan ook ten opzichte van een perspektivisch beeld het voordeel, dat het met een schrijfvlak overeenkomt en dus ‘gelezen’ kan worden.

97 Diagram

Het BEELD van een betrekkingsstysteem, of dat nu van een organisatie, een bedrijf, een orgel, een automaat, een machine, een voertuig of een schaakstelling is, ziet er in wezen hetzelfde uit: een verzameling gelijksoortige patronen over een plat vlak verspreid en begrensd door een raam. Een dergelijk beeld heet DIAGRAM.

98 Kanalen

Het diagram is opgebouwd uit lijnen die rechthoeken (met letters, cijfers, codes of symbolen erin) met elkaar doorverbinden. Deze lijnen betekenen ‘kontakt maken’. In dit verband dienen twee soorten kontakt van elkaar onderscheiden te worden: een mechanische tussen materiaal en materiaal en een kommunikatieve tussen punt en punt. Het eerste soort kontakt komt voor bij apparaten met een sterk machine-achtig karakter waar de komponenten direkt en lijfelijk tegen elkaar zitten. Lijnen symboliseren in zo’n geval het transport van het ding waar de machine mee bezig is. De tweede soort kontakt wordt aangetroffen bij automaten, PTT-bedrijven, weefinrichtingen, orgels, elektrische circuits e.d. waar dunne doorvoer- en kommunikatiekanalen de verbindingen tussen ver uit elkaar gelegen komponenten onderhouden. Diagrammen van deze laatste kategorie apparaten’ met hun kanaalrijke strukturen worden treffend STROOMDIAGRAMMEN genoemd waarbij stroom staat voor lucht bij orgels, damp en vloeistof bij oude arabische en renaissance automaten, gas bij explosiemotoren, opdrachten en resultaten bij bedrijfsorganisaties en elektriciteit bij elektrische apparaten.

99 Ruimte-beeld

Wanneer machines samengesteld zijn uit meer delen, of seriematige handelingen verrichten, of min of meer gekompliceerde operatieve handelingen, dan verandert hun voorkomen in de ruimte. Het BEELD hiervan zal dan op zijn minst iets moeten zeggen over de taakverdeling van de komponenten binnen de machine en op welke wijze ze dit realiseren.
Met voorbijgaan aan allerlei obskurantistische methoden om dergelijke machines perspektivisch, fotografisch of holografisch in beeld te brengen, moet het BEELD – wil het op een juiste wijze gelezen kunnen worden – aan bepaalde voorwaarden voldoen. Om hieromtrent enkele kriteria te kunnen opstellen vergelijken we een schrijfmachine, een bandrecorder en een piano, en vervolgens een piano en een orgel met elkaar en wegen hun verschillende verschijningsvormen tegen elkaar af.

100 Taal (1)

Een schrijfmachine en een bandrecorder komen in zoverre met elkaar overeen dat ze allebei met ‘taal’ van doen hebben. Zij verschillen echter hierin, dat de eerste schrijft en de tweede leest. Schrijven bij een schrijfmachine betekent, het realiseren van een schrijfplan via een aantal ‘armslagen’ in gedrukt schrift: machineschrijven is dan ook een aktiviteit die zich – net als sport – in de ruimte afspeelt. Lezen zoals een bandrecorder dat doet is daarentegen een eendimensionale aktiviteit, zoals uit de eenparig voortbewegende tape valt op te maken. Het argument dat een recorder toch ook schrijft (immers bij heet niet voor niets ‘recorder’) berust op een waarnemingsfout: hij leest wat aan zijn ingang verschijnt, en leest dit – ogenblikkelijk of later – hardop voor. De konsekwentie van dit alles is dat de bouw van een schrijfmachine ruimtelijk is ( – móet zijn) en van een bandrecorder plat ( – kán zijn).

‘Plume Typographique’, Xavier Progin, 1833. Het willen schrijven met behulp van een machine betekent de derde dimensie in huis halen. Immers een hamerslag vraagt nu eenmaal meer ‘ruimte’ dan een pennestreek.

101 Taal (2)

De platheid van een bandrecorder blijkt pas goed door zijn tape-transport-systeem van boven te bekijken en dit beeld te vergelijken met dat van opzij. Immers door zijn aard komt dit bewegingssysteem – dat voornamelijk uit een stelsel van wielen, rollen, snaren en assen is opgebouwd – overeen met het wijzer-transportsysteem van een klok, waarvan de raderen en tandwielen van opzij bekeken lijken op ‘smalle balken’die dicht op elkaar en tegen elkaar gestapeld zijn, en waarin geen beweging te ontdekken is.
Een klok ‘leest’ men dan ook niet van-opzij doch van-boven. En zo staat het ook met de bandrecorder: van-opzij heeft het aan ons geen boodschap.

Hitachi bandrecorder, 1965, van-boven bekeken

Hitachibandrecorder, 1965, van-opzij bekeken

Net zoals bij het transport van een pen over papier vindt het transport van tape in een plat vlak plaats. Het tape-transportsysteem bezit dan ook van-opzij bekeken geen feitelijke dikte, temeer daar de breedte van tape, evenals de dikte van een lijn, slechts aan kwalitatieve maatstaven hoeft te voldoen. In dit verband ziet ieder tape-transportsysteem er van-boven bekeken hetzelfde uit: een route gemarkeerd door druk- en glijpunten langs schijven en assen.

102 Taal (3)

De piano bevindt zich qua funktie en konstruktie precies tussen een schrijfmachine en een recorder in: hij houdt zich eveneens met ‘taal’ bezig maar daarnaast ook met ‘schrijven’ en ‘lezen’.
Zoals een schrijfmachine met een stelsel van letters is uitgerust, bevat de piano tonen. Bovendien beschikken zowel de schrijfmachine als de piano over een toetsenbord en een verzameling hamers.
Létters – en daarin verschillen ze met tónen – kunnen niet in schaal gebracht worden, maar alleen in rij. Bijvoorbeeld alfabetisch van a tot z of in iedere andere willekeurige volgorde. Tonen daarentegen zijn niet alleen in rijen maar bovendien in schalen en ‘ladders’ onder te brengen: zij hebben zelfs zonder dat geen bestaansrecht. Het toetsenbord van een schrijfmachine laat dan ook zien, vanwege het ontbreken van de noodzaak om in schalen te denken dat de letters niet perse op een rij doch veel beter in een veld gegroepeerd kunnen worden. Dat vraagt minder ruimte, is letterlijk handiger, en voorkomt geharrewar om bepaalde plaatsen van de letters in de rij. Het gevolg is dat het schrijfmachine-schrijven op een veldspel lijkt dat – net als voetballen met de vingertoppen als spelers – voor een belangrijk deel in de ruimte gespeeld wordt, al is het veld nog zo vlak.
De ‘schaal’ van pianotonen is echter recht en abstrakt, en laat zich niet makkelijk tot een veld ombuigen. Vandaar dat alle hamers, net als de tonen die ze vertegenwoordigen, op een rij staan, en een piano van opzij bekeken de indruk wekt uit slechts éen hamer te bestaan en uit éen snaar. Deze vlakheid maakt de piano tot een echte lees-machine, waarbij bovendien de wijze waarop de voorkant van de pianokast doorgaans gebruikt wordt om ‘muziek tegen te lezen’, deze funktie alleen maar beeldend ondersteunt. De piano als Lessenaar.

Besnaringsbord van een spinet, 1635. Alles aan een snarenmuziekinstrument is recht. Het bezit alleen maar ‘schaal’ en geen ‘veld’. Een spinet kan in dit verband, wanneer het vergeleken zou worden met een schaakbord, opgevat worden als een ‘speelbord’ dat uit slechts een rij velden is opgebouwd: met alle beschikbare speelstukken naast elkaar.

Automatische piano met pneumatische aandrijving, Hupfeld, 1920. Iedere piano – ook deze automaat – is te ontbinden in twee haaks op elkaar staande vlakken: het ‘snarenvlak’ en het ‘vlak van de hamerzwaai’. Wanneer een piano van opzij wordt bekeken, vouwt zich dit meersnarige instrument ahw. samen tot een alleen maar klank producerende ‘idiophone’ waarbij slechts éen hamer tegen slechts éen vertikaal opgerichte snaar aanstaat. Daarentegen toont de piano van-voren bezien zijn ware horizontale en abstrakte kwaliteit. namelijk die van de tonenschaal waarvan de maten en waarden door de muziek zelf zijn vastgesteld, en niet door vormgevers en pianobouwers. (The Player-piano, Arthur Ord-Hume, London. 1970)

103 Taal (4)

Het verschil tussen een orgel en een piano is het verschil tussen een veldslag en een schaakpartij: beide spelen zich af op een plat vlak, maar de eerste vraagt meer ruimte.
Een orgel is een machine waarvan de muziekproduktie op twee systemen berust: het toonsysteem en het klanksysteem. Het toonsysteem is abstrakt en eendimensionaal; het neemt geen ruimte in en bezit alleen maar lengte. Het is gebaseerd op een schaalverdeling die in de rechtheid en de indeling van het toetsenbord terug te vinden is. Het klanksysteem daarentegen wordt in een veld uitgedrukt en bestaat uit een ‘register’ van het volledige klank-arsenaal. Omdat klanken net zomin als letters (die uiteindelijk ook klanken voorstellen) in schaal te brengen zijn, toont het orgel een neiging tot ongebreidelde territoriale expansiedrift. Een soort koloniserende trek die ieder orgel min of meer eigen is, en waaraan het zijn eigen onvervreemdbare klankbezit ontleent dat het van een ander orgel doet onderscheiden. De vraag is hoe dit, met alleen maar subjektieve maatstaven te registreren ‘klankenrijk’, in beeld gebracht kan worden.

Het speelmechaniek van een orgel als onderdeel van het zg. ‘regeerwerk’. De afbeelding toont geschematiseerd het zg. ‘walsenwerk’ van een orgel waarmee de verbindingen tussen de toetsen en de pijpen wordt onderhouden. Bijzonder goed komt de expansiedrang tot uiting waarmee het klankenveld het abstrakte tonensysteem tot symbiotische gemeenschap dwingt. (Orgelbouwkunde, Oosterhof en Bouman, Leiden, 1971)

104 Veld (1)

Iedere toon van het toonsysteem wordt bij een orgel door een bepaalde basistoonpijp tot klinken gebracht, en iedere klank door een bepaalde ‘mixtuur’ van pijpen die achter iedere basistoonpijp in een rij staan opgesteld, als bomen in een jonge aanplant. Op deze wijze ontstaat een veld van pijpen dat met vrucht te vergelijken valt met het bord van het schaakspel. Waarbij echter – en dit is tevens het fundamentele verschil – het pijpenveld van links naar rechts wel schaal en hiërarchie bezit maar van voren naar achteren een volslagen subjektieve ordening toont, namelijk die van een vooruitstormend leger van klanken op weg naar gebiedsannexatie.
(Overigens duidt de rij pionnen die op de 2e lijn voor de basisstukken – de grondtonen van het orgel! – opgesteld staan, aanzienlijk minder hiërarchisch in horizontale richting dan de basisstukken zelf: pionnen willen dan ook, net als orgelmixtuurpijpen, het liefst meteen vooruit op zoek naar klankrijke daden en promoties.)

Registerveld van een orgel, 1635. Het carrévormig registerveld – gevuld met orgelpijpen – bezit eenzelfde struktuur als een schaakbord. Overeenkomstig de wijze waarop de basisschaakstukken op de eerste rij van liet schaakbord staan opgesteld. bevinden de basistonen van het toonsysteem zich (in de gedaante van orgelpijpen van aflopende lengte) op de onderste rij van het registerveld. De rest van het veld is het klankterritorium waarom ‘gespeeld’ gaat worden. (Harmonie Universelle, Marin Mersenne. Paris, 1635)

105 Veld (2)

Door het orgel van-voren te bekijken (dus zoals een schaakspeler over zijn bord kijkt) vallen alle mixtuurpijpen achter de basistoonpijpen ahw. weg, en verdwijnt daarmee de klank uit het orgel. Wanneer echter het orgel van-opzij wordt bekeken toont het de volledige opsteliingsstruktuur van het mixtuur-pijpenveld en daarmee het klankenplan van de orgelbouwer. Zo bezien komt een orgel met een machine overeen: van-voren toont het zijn abstrakte strukturele kwaliteit, van-opzij zijn expansiedrift en dadendrang.

106 Spel

Als machine is een orgel amper zichtbaar ‘aan het werk’. Wat beweegt zijn in feite niet meer dan grote aantallen identieke hefboompjes die veilig zijn opgeborgen binnen de alles overkoepelende orgelmantel. Zij leveren geen essentiële bijdrage aan het BEELD van het orgel als muziekmachine. Het enige dat feitelijk aan het orgel beweegt is de zwoegende organist en de navenant konstant luchtverschaffende blaasbalg: voor de rest is een orgel een staande slaper.

107 Tekening

Het in beeld brengen van een orgel betekent het in beeld brengen van muziek als systeem. Vroegislamitisch-arabische tekeningen van orgels tonen, overeenkomstig het wezen van het orgel, een maximum aan hiërarchie en een minimum aan beweging. De werkelijke ruimte die het orgel zowel binnen een gebouw als in overdrachtelijke zin binnen een kultuur inneemt, wordt bij deze tekeningen buiten beschouwing gelaten; ja zelfs geëlimineerd. Ten eerste omdat bekend verondersteld wordt dat het om een orgel gaat, ten tweede omdat aan een orgel iedere vorm van ‘beweging’ vreemd is, en ten derde omdat met het weglaten van decor, ruimte en perspektief de interrelaties binnen het orgel scherper aan het licht kunnen worden gebracht. (Zouden we niet weten dat de tekening het systeem van een orgel uitbeeldt, allicht dat we dan aan een visualisering zouden denken van een slagorde, een bordspel, een paleisbewaking, een leerplan of een stamboom.)
De afbeeldingen van deze orgels zijn kortom diagrammatische leestekeningen die meer zeggen over de funktie van het orgel ten opzichte van de taal van de muziek, dan van de ruimte waarin het in die tijd aan het werk werd gezet: meer over de tonen dan het vertonen ervan. Het orgel optimaal in BEELD.

Pneumatisch Orgel van Muristus (British Museum M.S. Or. 9649). Dit pijporgel wordt beschreven in een 10e-eeuws Arabisch dokument dat nu in het bezit is van het British Museum: ‘Verhandeling door Muristus over de konstruktie van een pijpenorgel dat wonderschone samenklanken kan voortbrengen’. (Muristus is een onbekende – Griekse? – orgelbouwer waaraan vele Arabische ingenieurs refereren. Over Muristus’ orgels zijn diverse Arabische verslagen uit de 9e tot 12e eeuw in verschillende bibliotheken bewaard gebleven.) (The Organ of the Ancients p. 63-70. Hemy G. Farmer. London. 1931)

Hydraulisch Orgel van Muristus (British Museum M.S. 0r. 9649). Dit orgel kan, volgens een Arabisch dokument dat zich in het British Museum bevindt, ‘zijn geluid 60 mijl ver dragen’. De voor deze prestatie benodigde luchtdruk wordt met behulp van waterdruk verkregen. (The Organ of the Ancients p. 128-135, Henry G. Farmei, London, 1931)

108 Automaat (1)

Wanneer een handeling de voorwaarde vormt voor een volgende handeling en deze voor weer een volgende, dan noemen we zo’n sequens een proces. Een proces transformeert een materiaal of een situatie via tal van handelingen van de ene toestand in de andere. De struktuur van de sequens heet programma. Een apparaat dat in staat is, zonder inmenging van buiten af, een proces volgens een ‘eigen’ programma af te wikkelen, heet automaat. Kenmerk van een automaat is dat het als het ware ‘vanzelf’ beweegt zonder hiertoe op opvallende wijze aangedreven te worden.

109 Automaat (2)

Automaten bootsen levensgedrag na. Ze zijn per definitie kleiner dan datgene dat ze nadoen. Zouden ze immers groter zijn, dan kunnen ze net zo goed of nog heter de werkelijkheid vervangen. In die gevallen noemen we ze dan ook liever niet ‘automaten’ maar ‘personeel’ of ‘machines’, waarbij in veel gevallen de grens tussen automaat en personeel of tussen automaat en machine niet scherp te trekken is. Het enige bestaansrecht van de echte automaten is ons door hun kleinheid (zowel van omvang als van geest) te verbazen en vermaken; en dat kan alleen wanneer ze lijken op enge tot twee dimensies in elkaar gedrongen poppenhuizen. Zo zijn gokautomaten, flipperkasten en sigarettenautomaten met hun ‘open’ programma’s niet meer dan modellen van de wereld op presenteerbladschaal: handig opgesteld om deze makkelijk te kunnen beroven resp. te vernietigen.

110 Automaat (3)

Het realiseren van een BEELD van een automaat zal aan twee voorwaarden moeten voldoen. De eerste is dat de onderlinge samenhang van de diverse delen binnen de automaat, om de weergave van de hiërarchie ervan, ‘diagrammatisch’ op een plat vlak wordt vastgelegd. De tweede hangt samen met het feit dat de in-beeld-brenging van een automaat die onstuitbaar zijn programma voltrekt, een ruimtelijk ‘decor’ vergt. Het BEELD van een automaat zal dus zowel om diagrammatische redenen vlak als om theatrale redenen diep moeten zijn. Deze vlakheid en diepheid kan het beste zichtbaar gemaakt worden door de automaat letterlijk te ‘wentelen’ en in twee, of meer haaks op elkaar staande diagrammen af te beelden. Door deze met elkaar te vergelijken ‘leest’ men het systeem van de automaat en ‘ziet’ men zijn plastische verschijningsvorm. Hoe platter overigens de automaat, hoe meer met één diagram volstaan kan worden. De meest ‘inhoudsloze’ automaten verschijnen in dit verband dan ook, betekenisvol, als een ‘silhouet’-tegen-de-wand, waarvan opnieuw de volledig vlakke flipperkast en de gokautomaat – inklusief hun daartegenaan geperste gebruikers – de beste voorbeelden vormen. De vlakste van alle automaten de ondanks zijn vlakheid toch vierdimensionale automaat ‘la mariée à mise nu par ses célibataires, même’ van Marcel Duchamp – is tenslotte transparant. Dit om daarmee het laatste restje ‘decor’ te elimineren ten gunste van een optimale immateriële presentatie van de IDEE. Deze automaat funktioneert dan ook uitsluitend als BEELD, en is in zijn verschijningsvorm niet anders dan dat.

Al-Jazari: diagram van bovenste deel van een klok-konstruktie, 1206 nC. (The book of knowledge of ingenious mechanical devices, Al-Jazari, Boston, 1974)

Apollonius: diagram van automatisch, hyrdraulisch orgel, 10e eeuw nC. (The Organ of the Ancients, H.G. Farmer. London. 1931)

Schoenhut: keerzijde van een automatisch schilderij, Amerikaans, 1890. (Automata and Mechanical Toys. M. Hillier, London, 1976)

Drie voorbeelden van een vlakke in-beeld-brenging van automaten. De beide Arabische diagrammen komen vanwege hun ‘vlakheid’ en het ontbreken van ‘decor’ overeen met de afbeelding van de automaat van Schoenhut. Letters, cijfers en woorden in de tekeningen bieden gelegenheid mbv. een toelichtende tekst de werking van de automaten te doorgronden en ze op een juiste wijze in de ruimte te ‘denken’.

111 Pianola

Een bijzondere vorm van automatie is die van de z.g. automatische piano’s rond de eeuwwisseling, waarbij een automaat, in de piano, het pianospelen nabootst. Het BEELD van de piano als ‘leesmachine’ wordt geweld aangedaan wanneer dit instrument wordt geautomatiseerd tot ‘spreekmachine’. Tussen het vlakke snarensysteem, het denkraam en de strakke kast vult zich de ruimte met een machinerie die tot de meest hybridische en onedele behoort van het apparatenrijk. Als gesmolten boter verspreiden de, voor de automatie benodigde tandraderen, blaasbalgen, elektromotoren, luchttoevoerkanalen, hamer-aandrijfsystemen et cetera zich over het instrument en dringen tot alle hoeken en gaten door, om het ‘meubel’ naar buiten toe vooral niet nodeloos en verontrustend uit te stulpen en te deuken.
De hele kombinatie van een leesinstrument met een machinerie die alleen maar eigen programma’s kan afratelen, mag beschouwd worden als de metafoor voor onaangepast technisch denken zoals dit in latere jaren bij tal van hybridische fusies tussen Art + Technology, Computer + Art, Computer + Music regelmatig de kop zal opsteken, ondanks, of beter, dankzij de lading van kunstenaarsschap waarmee deze fusies worden geritualiseerd tot ‘konfrontaties met de techniek en met de wereld’: door de kúnst wel te verstaan.

Automatische vleugel ‘Ampico’, 1925, van onderen bezien

112 Buigen

Kenmerk van een ‘goed’ apparaat is dat het beschikt over een hechte hiërarchie binnen zijn bewegingssysteem. Wanneer deze hiërarchie zich noodgedwongen moet ‘buigen’ om een specifieke taak die van het apparaat vereist wordt te kunnen realiseren, en deze hiërarchie wordt in essentie geen geweld aangedaan, dan levert het gebruik van zo’n apparaat goede resultaten op.
Voorbeelden van dergelijke met succes ‘omgebogen’ en goed in de hand liggende systemen zijn de elektrische handboormachine en het elektrische scheerapparaat.

Röntgenopname, 1941, man die zich met een Remington-scheerapparaat scheert, Westinghouse Research Lab. (Vision in Motion, Moholy Nagy, Chicago, 1969)

113 Inwonen

De elektrische handboormachine en het elektrische scheerapparaat onderscheiden zich door hun onverwoestbare funktionaliteit van een kategorie apparaten waarvan de komponenten van het ene systeem zich brutaalweg nestelen in de mantel van een ander systeem dat met het eerste systeem als zodanig niets van doen heeft: apparaten die als het ware het koekoeksprincipe in de techniek toepassen. Dit lenen van andermans mantel komt veel voor in een bepaalde beginfase van een techniek. Een klassiek voorbeeld is hoe de automotor in zijn eerste levensjaren zich in het paardenrijtuig hees ongeveer tussen de knieën van de bestuurder in, of hoe de motor aan de fiets werd bevestigd, of in het zweefvliegtuig. Of hoe de daguerreotypen als miniatuur werden ingekleurd en ingekast door portretschilders in schildersateliers.
De reden is dat een nieuwe techniek zich eerst als het ware ‘uit-permuteert’ eer dat de ideale vormen en verhoudingen – vooral ook in maatschappelijk opzicht – zich kunnen gaan aftekenen. In zo’n beginfase worden dan ook bepaalde ideeën over mogelijke toepassingen van een nieuwe techniek dikwijls ad hoc gerealiseerd omdat allerlei opwindende kombinaties voor evenzovele nieuwe toepassingen en ontwikkelingen worden aangezien. Pas na verloop van tijd vallen de meest onlogische en onnutte varianten ongemerkt af: zij laten zich niet modificeren en verbeteren bij gebrek aan samenhang en blijven steken als bedenksel.

Stoom-motorfiets, Michaux Perreaux, 1869

114 Schieten

Een extreem voorbeeld van een ‘onmogelijk’ apparaat is het idee om foto’s te nemen vanuit het interieur van een revolver – foto’s letterlijk schieten – om daarmee een opvatting over handig en bliksemsnel fotograferen te realiseren. Het is duidelijk dat van de autonome struktuur van het oorspronkelijke fotoapparaat weinig overblijft.
Daarentegen is het idee van E.J. Marey om via een soort automatisch repeterend geweer o.a. vogels in de vlucht snel achtereen te kunnen ‘nemen’ een meer voor de hand liggende adaptatie van een reeds bestaand apparaat voor een nieuw doel: in Marey’s geval om daarmee een serie momentopnemen te verkrijgen van iets dat zich snel voortbeweegt.
Overigens herinnert de vorm van onze huidige camera’s nog steeds aan datgene waarvan ze in oorsprong zijn afgeleid en waarvoor ze in feite zijn bedoeld: namelijk wapens om ‘leven’ te doden en ‘beelden’ te schieten.

Photo-revolver, Enjalbert, 1883. Tien glazen clichés van ieder 4×4 cm kan het reservoir van deze Photo-revolver bergen. Na ieder ‘schot’ moet het glazen cliché in een portable miniatuur-donkere-kamer opgevangen worden. De gedachte achter deze ‘uitvinding’ is dat een foto net zo snel genomen moet kunnen worden als een revolver het leven. (L’Art Militaire et la Science, Hennebert, Paris, 1884)

Photo-geweer, Etienne Jules Marey, 1882. Deze ‘camera’ is ontwikkeld naar een model van de Franse astronoom P.J.C. Janssen die daarmee in 1876, op de rand van een stapsgewijs roterende fotogevoelige schijf, 48 tijd-opnamen maakte van de verduistering van de planeet Venus. Marey versnelde de opnametijd dermate dat hij 12 haarscherpe beelden van een bewegend objekt automatisch binnen 1 seconde kon vastleggen. Een dergelijke fotografische schijf komt zowel qua vlakverdeling als ‘afspeelwijze’ vrijwel volledig overeen met de getekende ‘Stroboscope Disc’ van Stampfer en de ‘Phenakistoscope’ van Plateau die beide precies 50 jaar eerder werden ontwikkeld. (The Origins of the Motion Picture, D.B. Thomas, London, 1964)

115 Beeld (3)

De informatie die het BEELD van een apparaat biedt zal iets moeten zeggen over wat het apparaat is én wat het apparaat doet. Koncentreert het beeld zich op de weergave van de dynamiek van een apparaat dan zal het die zijde tonen waar de bewegingsroutes het beste tot uiting komen. (Bij een stoomlokomotief de zijkant.) Door middel van lijnen, pijlen, wielen, zuigers e.d. wordt de processie van de handelingen en hoe de komponenten successievelijk op elkaar ingrijpen als een soort filmisch verhaal in beeld gebracht.
Koncentreert het beeld zich op de weergave van het statische aspekt van een apparaat dan zal het vooral de posities van de komponenten binnen het apparaat tonen, vooral bij die apparaten met een hechte kompakte struktuur (zoals bijvoorbeeld een versnellingsbak). Deze zijde toont het apparaat als draaiboek.

116 Explosie

Wil men de informatiewaarde van het beeld dat met name het betrekkingssysteem van de komponenten als onderwerp heeft, opvoeren, dan wordt de zijde van het apparaat die de geringste informatie hierover biedt verruimd. Het apparaat dijt dan als het ware uiteen, blaast zichzelf op en explodeert.
Wordt bij deze ‘uit-elkaar-neming’ van betrekkingen en bewegingen een bepaalde limiet overschreden, dan lossen de komponenten in afzonderlijke eenheden op. Overschrijdt een eigenaar die een apparaat, machine of motor demonteert een bepaalde slordigheidsgrens, en laat zijn voorstellingsvermogen het oorspronkelijke verband tussen de onderdelen los, dan zit hij op gegeven moment met een hoeveelheid afzonderlijke onderdelen die willekeurig door elkaar om hem heen liggen zonder enig systeem of verband. Het overschrijden van deze limiet gebeurt bovendien niet gradueel maar akuut: het systeem explodeert op een onverwacht moment – en een zekere terugweg blijkt afgesneden. Het apparaat maakt op zo’n ogenblik een geïnverteerde ontwikkelingsgang door en bevindt zich in de gedaante van een zwerm losse onderdelen, kodenummers en bestellijsten op terugreis naar zijn eerste levensfase: namelijk die van magazijnvoorraad.
Het beeld van een exploderend apparaat een ‘exploded model’ toont een apparaat in een surrealistische staat van ontbinding: zo’n apparaat bestaat in werkelijkheid niet, en kan alleen maar worden gedroomd. Het is letterlijk een ‘verbeelding’: een BEELD.

‘Exploded Model’ van een bandrecorder, Sony TC-900, 1965. Bandrecorders zijn COLLAGES van funkties, accessoires en komponenten. De amper met elkaar korresponderende elektrische en mechanische onderdelen worden door de fabrikanten dusdanig op elkaar geperst, dat iedere poging om een bandrecorder c.s. op een later tijdstip uit elkaar te nemen wel moet tenderen naar vandalisme. In ‘décollage’ van de bandrecorder heeft de fabrikant dan ook kennelijk niet voorzien. Het ‘exploded model’ geeft dienovereenkomstig op suggestieve wijze de indruk van een onherroepelijk en onomkeerbaar proces, waarin een eventuele reparerende monteur – voor wie het diagram uiteindelijk bedoeld is de rol vervult van een wanhopige terugduwer.

‘Exploded Model’, van een carburator voor automotoren, W-type Zenith, 1950. De mogelijkheid tot demontage vormt bij carburatoren een basisvoorwaarde om goed te kunnen funktioneren. (Reiniging, instelling en verwisseling van onderdelen.) De gesloten carburator vormt een uiterst organisch funktionerend lichaam met logisch op elkaar betrokken onderdelen, waarvan de samenhang ook in ‘geëxplodeerde’ toestand bewaard blijft. Pas wanneer een bepaalde limiet overschreden wordt en de afstanden van de onderdelen onderling te groot worden, valt het geheel in delen uiteen.

‘Vuursteenslot’ van een geweer en de onderdelen daarvan, 1760. Doordat de onderdelen door de tekenaar letterlijk op-een-rij zijn gezet en konsekwent en-profil zijn weergegeven, is de leesbaarheid van de tekening optimaal, ook al biedt het geen exakte en suggestieve informatie hoe de delen precies in elkaar passen. Deze kennis kan men dan ook alleen maar in de praktijk opdoen. Daarbij komt dat montage en demontage van een geweersysteem een intrinsiek deel uitmaakt van het juiste gebruik van het geweer. Het inzetten van een kogel, het spannen van de haan et cetera zijn in feite niets anders dan montage en demontageandelingen. (Encyclopédie de Diderot, Paris, 1751-65)

Diagram van onderdelen van een ‘Self-rake Reaper’, M Cormick, 1845. Als fabrikant van landbouw-maaimachines was McCormick een van de eersten die onderdelen verhandelde voor vervangingsdoeleinden maar daarnaast ook als komplete bouwkit: handleiding erbij, niet-goed-geld-terug garanties, vaste prijzen etc. Na de Londense Wereldtentoonstelling in 1851 werd zijn systeem wereldbekend. Een goed voorbeeld van 19e eeuwse Amerikaanse standaardisatie, een halve eeuw eerder dan Ford. Opvallend in dit verband is dat de onderdelen op de tekening niet in ‘montage-slagorde’ zijn weergegeven maar als magazijnvoorraad. Ze zijn hiertoe op de tekening naar voren gekanteld, zoals echte onderdelen op stellages in ijzerhandels om goed gezien te kunnen worden. (Mechanization Takes Command, S. Giedion, Oxsford Un. Press. 1948)

 I Het Mechanische
II Het Elektrische
III De Mantel
IV Het Model
V Het Handelen
VI Het Bewegen
VII Het Kijken
VIII Het Lezen
IX Het Circuit
X Het Produkt