Typografen schrijven typisch voor dat je getallen onder de 21 in letters moet schrijven en getallen boven de twintig met behulp van cijfers. Beide regels gelden natuurlijk niet. Jaartallen uit de veertigjarige periode rond de geboorte van Christus, percentages, graden Celsius, voetbaluitslagen, kleine getallen met een decimaal gedeelte achter de komma, rekensommetjes als 2+2=5, het zijn allemaal getallen onder de 21, maar je schrijft ze toch met cijfers. Aan de andere kant schrijf je getallen als 100, 1000, 1000000 meestal op in de letters van de woorden honderd, duizend, miljoen, al was het maar omdat je zo gauw het aantal nullen niet kunt tellen.

Van het blad dat u in handen heeft, verschijnt nu nummer honderd, of nummer 100. De redactie denkt kennelijk dat 100 een bijzonder getal is. Dat denken beurshandelaren, oude mensen en kopers van staatsloten ook. De oude mensen hebben een beetje gelijk: de honderdste verjaardag is een uitzonderlijk feit, even uitzonderlijk als de 99ste verjaardag of de honderdeneerste. Honderd is een kwadraat. De leeftijd van het vorige kwadraat – 81 – is niets bijzonders en die van het volgende kwadraat – 121 – komt te zelden voor.

Maar beurshandelaren, lootjeskopers en tijdschriftredacteuren vergissen zich. Het getal 100 is minder interessant dan, bijvoorbeeld, de getallen 99 en 101. 99 is een Kaprekargetal: als je de linkerhelft van zijn kwadraat optelt bij de rechterhelft (98+01), dan krijg je het oorspronkelijke getal terug. En 101 is het kleinste echt-palindromische priemgetal. Waarom begon ik de vorige zin met het onnozele woordje ‘en’? Omdat je de eerste 1 van 101 niet met een hoofdcijfer kan schrijven – daarmee doemt dan de vraag op: hoe begin ik die zin met een hoofdletter? Moet ik is met een hoofdletter i schrijven?

Dat wij 100 bijzonder vinden komt doordat zoveel mensen ten onrechte hebben gedacht dat 100 bijzonder was. Alle bijzonderheden van 100 zijn van culturele aard en een gevolg van het feit dat veel volken het tientallig stelsel aanhangen. In Irak zijn 60 en 360 bijzonder omdat ze in Babylonië het zestigtallig stelsel aanhingen – nog te zien in uren, minuten, sekonden. In Frankrijk zijn de resten van het 20-tallig stelsel niet alleen in de woorden voor 70, 80 en 90, maar zelfs in de literatuur terug te vinden, waarin de getallen 20 en 400 vaker in boektitels voorkomen dan 10 en 100: Vingt ans après (door Beets gekopiëerd), Les 400 Coups (door Malle verfilmd).

Honderd heeft in veel situaties de betekenis: véél. Bij verstoppertje tel je tot honderd (niet echt, want na tien noem je alleen nog de tientallen) en je eindigt met ‘Honderd. Ik kom!’. Het zou onzin zijn om in de vorige zin twee keer het getal 100 met behulp van drie cijfers op te schrijven. De typografische regel zou moeten zjjn: als het aantal cijfers in een getal, met uitzondering van de nullen achterin, groter dan één is, dan mag je dat getal in cijfers opschrijven. Waarom zou je iemand die 19 jaar is ‘negentien jaar oud’ meegeven, terwijl een 23-jarige gewoon ‘23 jaar’ is?

In de literatuur komen grote getallen weinig voor. Als ze voorkomen hebben ze meestal geen andere betekenis dan: ‘groot getal’ en kan je er dus rustig een paar cijfers in veranderen. Op de cd van het Woordenboek der Nederlandsche taal vond ik onder het miljoen citaten uit zes eeuwen Nederlands alleen grote getallen in wiskundige geschriften, boekhoudingen en laadcijfers van schepen. Stevin berekent dat een hypotenusa 1118033988 groot moet zijn. In 1766 is er sprake van een schip met 119200 (dus vier cijfers) peperranken en 144460 (vijf cijfers) vruchten. Xerxes had in zijn leger 2317620 mannen. In 1618 eindigt een gemeentelijke boekhoudsom op 323655618 gulden. De diameter van de aardkloot is 6543170 Franse roeden.

Ehrenburg, Jef Last en andere communistisch-realistische schrijvers van tachtig jaar geleden gebruiken graag grote getallen voor de productie van automobielen, de storting van basaltblokken en andere opwindende feiten uit het arbeidersleven, maar verder zijn grote getallen uitzondering in de literatuur.

Twee schrijvers hebben mij met een groot getal een vragend uitroepteken in hun boek doen zetten.

André Gide schreef op 9 januari 1930 in zijn Dagboek:

‘De laatste tijd overkomen me de vreemdste toevalligheden: bij de bank ga ik een Amerikaanse cheque wisselen (een betaling van Dinditi in ik weet niet meer welk tijdschrift). De bankbediende die me 1.264 frank 50 centimes uitbetaalt vraagt mijn rekeningnummer – 12.645. Dezelfde cijfers in precies dezelfde volgorde. Zo’n combinatie herhaalt zich niet vaker dan elke duizend jaar, veronderstel ik.’

Het is niet eenvoudig uit te maken om de hoeveel jaar het gebeurt dat iemands rekeningnummer hetzelfde is als een uitbetaald geldbedrag. Merk op dat Gide de nul achter de 5 verwaarloost. Als het geldbedrag 12645 frank of 126 frank 45 centimes of 126450 frank was geweest dan had hij precies dezelfde toevalligheid geconstateerd.

Laten we zeggen dat er 50.000 bankrekeningnumnmers zijn – het lage getal 12645 wijst in die richting. En laten we zeggen dat er in een maand 50.000 banktransacties gebeuren met bedragen tussen de 1 en de 50.000 frank. Dan mag je elke maand een toevalligheid van het type-Gide verwachten. Als je duizend jaar wacht is het onmogelijk dat die toevalligheid zich niet duizenden malen heeft voorgedaan.

Kenners van Gide’s Journal weten dat die kleine bankscène op een andere plek nog eens voorkomt omdat men geroddeld had dat de schrijver bij een bank had voorgedrongen met de woorden ‘Ik ben André Gide’, wat hij, notabene in een dagboek waarvan toen nog niet vaststond dat het gepubliceerd zou worden, uitvoerig gaat tegenspreken. De ijdelheid van schrijvers gaat soms zo ver dat de eigen ijdelheid ontkend wordt. Nog een voorbeeld.

Harry Mulisch vertelt in De Verteller (1970) over het getal 3628799. Ik veroorloofde mij om in een grijs-kolom de auteur op een klein domheidje te wijzen. Hierop schreef Mulisch het boek De Verteller verteld (1971) waarin ik moest lezen:

‘“Maar wie, zoals hier gebeurt”, aldus de opgegeten kritikus Grijs met zuur gespitst mondje, ‘vele pagina’s van een boek met rekensommen vult moet niet zo dom zijn dat grote getal door 159 te delen, want een getal dat niet door 3 deelbaar is kun je evenmin delen door een getal als 159, dat zelf door 3 deelbaar is’.

Mulisch reageert daarop met een royaal mondje: ‘Als ik gewild had dat Joris een geniale teller was geworden, dan had ik daar met hulp van geniale vrienden voor gezorgd, desnoods had ik er Grijs zelf bij gehaald. Maar dat heb ik niet gewild (althans niet hier, wel in een andere passage), want Joris is niet zo zeer iemand die kan tellen, maar iemand die zich kan vertellen, zoals hij uitlegt op blz. 91: hij is miljonair. Grijs niet’.

Wat moest ik daar op antwoorden? Mijn giro-afschrijving opsturen? Mulisch antwoordde zeven jaar later zelf, in een interview met Max Pam in Vrij Nederland :

‘Piet Grijs heeft erop gewezen dat De Verteller een domheid bevat. In een berekening werd eerst door negen gedeeld en dan door drie. Die berekening had Hein Donner gemaakt, maar die voldoening wilde ik Grijs niet geven, nadat hij dat stukje had geschreven, waarin hij laat zien dat Donner altijd fout citeert.’

Sinds de romans en interviews van en met Hermans, Kellendonk, Brouwers en recent Houellebecq weten we dat wat een schrijver in een roman schrijft niet serieus genomen hoeft te worden, maar dat wat een schrijver in een interview zegt, hem wel aangerekend mag worden.

Gide en Mulisch zijn geen domoren. Dat ze van de eerste beginselen van de waarschijnlijkheidsrekening en van de vermenigvuldiging van natuurlijke getallen niet op de hoogte zijn, zal niemand ze kwalijk nemen. Maar waarom doen alsof je die simpele zaken wel kent?

Dit artikel bevat 1264 woorden – is dat even toevallig.