[1]
 
Je mag dan je tong zeven keer hebben omgedraaid in je mond, de woorden blijven uit. Je mag dan pikzwarte inkt hebben gekozen, de bladzijde blijft wit. Je mag dan het stilet hebben geslepen, de tekens zijn nog altijd onzichtbaar. Je mag dan met zorg de kleuren en penselen hebben gekozen, het doek ziet er nog even maagdelijk uit. Dan, tegen alle verwachtingen in, komt de spraak los en kun je gaan schrijven. De blaadjes verschijnen aan de uiteinden van de takken, de bloemen openen hun kroon, de vruchten vormen zich en koesteren hun zaden tot ze rijp zijn. De appelaar laat zijn appels vallen en de inktpot voedt naarstig de pen, waaruit nauwkeurige optekeningen vloeien.
 
 
 
[2]
 
Alles heeft zich in beweging gezet toen de zon opkwam. De merrie trekt de kar, de os neemt zijn juk op, de haan vat zijn aanvalslied samen. Op het witte blad stond alleen een punt, terwijl het groene telkens een ander beeld liet zien. Bij het horen van het enige precedent wacht de steen niet meer op de moker en de beitel. Het optekenen van alle dingen is al begonnen. De wiskundige beschouwt de lege verzameling en leidt er de reeks van de gehele getallen uit af. De irrationele en transcendente getallen zullen de niet-telbare structuur komen opvullen. De grammaticus ontdekt de passieve vervoeging. Het kind – het is een meisje – boetseert een fee van zachte, kneedbare was in bonte kleuren.
 
 
 
[3]
 
De idee van het gedicht rust in de wolk. Beneden merkt de dichter die probleemloos meende te ademen dat zijn bronchiën een beetje verstopt zitten. Hij hoest. Wat een hoest! Alles weergalmt van die hoest. Hij bloost van verlegenheid, zijn bloed stroomt wat sneller. De thoracale donder schudt de mistige hemel door elkaar. Op het witte vel staan nu woorden geschreven. Het begin van een bundel? In dat geval zou hij tienduizend dingen moeten bevatten. Het is nog maar een plan.
 
 
 
[18]
 
De meteorologie was niet voorbereid op deze storm, die de specialisten volledig verraste. De Monte Viso werd van zijn voet gerukt en de lucht in geslingerd. Waarom deze berg en niet een andere, daarop moesten zowel de kenners der aërodynamica als de gestrenge geologen het antwoord schuldig blijven. Er was ook geen enkele reden voor die ongewone aanwezigheid van een dermate kolossaal en rotsachtig object tussen de wolken. De landstreken waar het overheen vloog raakten bezaaid met brokstukken, die onder de naam menhirs rechtop bleven staan in de tarwe-, haver-, gerst- en maïsvelden. Door de verbaasde bevolking werden die reuzenstenen ook wel peulvens genoemd: zelfs in de naamgeving der dingen heerste verwarring. Dat kon zo niet lang duren, en algauw vond men een mogelijke verklaring (een van de vele) voor het verschijnsel. De berg nam zijn oude plaats weer in. De pre- en protohistorici gingen aan het werk; dat zijn ze nog steeds.
 
 
 
[19]
 
Vanuit het spietorentje volgt de gek de bewegingen van de voorbijgangers. Hij observeert hun tred, hun tics, hun gebaren. De een krabt zich snel even ergens, de ander hoest en rochelt er gretig op los, een derde hinkt soms, gewoon voor de lol, een vierde, een vijfde, het zijn er zoveel dat de gluurder zijn aandacht niet laat afleiden door ze te tellen. Hij maakt geen onderscheid tussen vrouwen en kinderen of tussen honden en katten. Alles geeft hem evenveel voldoening: als hij maar een kenmerkende beweging van het hele lichaam of van één enkel lichaamsdeel kan isoleren. Op die manier hoopt hij zijn handeling te vervolmaken, die erin bestaat te laten verschijnen wat niet vanzelf verschijnt en te laten verdwijnen wat louter schijn is (zoals bijvoorbeeld het ijle getingel van een belletje).
 
 
 
[62]
 
De giraf heeft zijn poot op het keukentrapje gezet om bij de laagste blaadjes van een boom met een kale stam te kunnen. Terwijl hij zich inspant op de hoogste trede van het meubel werpt de zon kleine vlekjes op zijn meer dan levensgrote nek. Een ladder zou veel handiger zijn, maar waar zou je die moeten vinden in een land vol aardnootplanten en ijsberen. De oude wegwerker wil graag raad geven, maar zijn stem is zo schor dat het geluid van zijn woorden de oren van de klauterende herkauwer nooit zou bereiken. Die stapt weer van zijn voetstuk af, toch behoorlijk tevreden met zijn oogst. Hij weet tot waar hij te ver kan gaan.
 
 
 
[64]
 
Zowel om elf uur negenenvijftig minuten als om drieëntwintig uur negenenvijftig minuten nadert het einde. De wijzer loopt voorzichtig naar de allerlaatste seconden toe; telkens maakt hij dezelfde beweging. Het instrument heeft echter geen slagwerk en alles zal zich in stilte voltrekken. Onverstoorbaar voortglijdend over de bevroren ijsbaan van de tijd bereikt de grootste zijn doel. Hij stopt daar niet maar vervolgt zijn weg, dan en slechts dan als de klokkenmaker het mechaniek goed heeft opgewonden. In dat geval kun je met voldoening terugzien op het afgelegde traject. Om zover te komen zul je hemel en aarde hebben moeten bewegen.