Moet je als schrijver per se nee tegen het leven zeggen als je ja wilt zeggen tegen de literatuur? En moet je per se ja tegen de literatuur zeggen om te excelleren in je vak? Nee natuurlijk. Proust zegt nee tegen het leven en ja tegen de literatuur, en is en blijft een proppenschieter. Hij is in elk geval niet in staat de voetjes van de lezer ook maar even van de vloer te krijgen, laat staan dat hij hem onderuithaalt of ontwortelt. Maar laten we het liever over kanonnen hebben. Die schieten tenminste de poten onder hun lezers uit.

 

Arnon Grunberg zegt nee tegen het leven en ja tegen de literatuur. Hij is een kanon in optima forma.

 

Francis Ponge zegt ja tegen het leven en nee tegen de literatuur. Hij is een kanon in optima forma.

 

Gerrit Krol zegt nee tegen het leven en nee tegen de literatuur. Hij is een kanon in optima forma.

 

Guido Gezelle zegt ja tegen het leven en ja tegen de literatuur. Hij is een kanon in optima forma.

 

Het kan dus allemaal. Leve de diversiteit zou ik zeggen. Zoveel kanonnen zijn er niet. Gun ze toch vooral hun eigen deuntje.

 

Ik ga niet uitleggen wat ja zeggen tegen het leven precies inhoudt, dat weet iedereen. Ik ga evenmin uitleggen wat nee zeggen tegen het leven inhoudt, dat weet ook iedereen. Eén avondje met iemand uit en je bent er al achter. Persoonlijk verkeer ik liever met een Lebensbejaher dan met een kankerpit maar dit terzijde. Het gaat nu om de kwaliteiten van het schrijverschap. Daar hebben levensattitudes weinig mee te maken. Een schrijvend kanon wordt men krachtens talent, inzet, techniek en vitaliteit, hier helpt geen moedertje lief aan. Misschien dat nee zeggen tegen het leven wat diepzinniger overkomt maar dat is louter schijn. Een vrolijk klinkend kanon schiet niet minder raak. Een vrolijk klinkend kanon keilt ons even goed de dieperik in. De kogel telt, niet het apparaat.

De begrippen ja zeggen tegen de literatuur en nee zeggen tegen de literatuur behoeven misschien wel enige toelichting. Met een schrijver die ja zegt tegen de literatuur bedoel ik een schrijver die zich al schrijvend almachtig voelt omdat hij onvoorwaardelijk gelooft in zijn medium. Is dat dan niet normaal? Ach, wat is normaal. Gelukzalig is het voor de betreffende ongetwijfeld, maar normaal? Getuige bovenstaand lijstje komt het ook anders voor. Hoe paradoxaal het ook klinkt, het komt voor dat iemand die zich overtuigend dat wil zeggen met hart en ziel op het schrijven werpt, met datzelfde hart en diezelfde ziel nee zegt tegen de literatuur. Omdat hij twijfelt aan de mogelijkheden van het gekozen medium. Omdat hij woorden wantrouwt als de ziekte, zelfs als hij ze aan zijn wil onderwerpt. Is dat niet hetzelfde als een breiende kwezel die argwaan koestert tegen de wol en na gedane arbeid afgeeft op de handgebreide trui? Nee, dat is volstrekt niet hetzelfde. Woorden zijn iets anders dan wollen draadjes. Hoe dan ook geeft een wollen trui altijd warmte af. Maar maken woorden dan niet hoe dan ook muziek? Ja, dat zal wel maar niet elke muziek is een genot voor de oren. En ook al klotsen ze nog zo verrukkelijk om het zachtkens glijdend bootje heen, dat geklots heeft vaak bitter weinig met de kostbare lading uit te staan. Als je dat beseft, dan glijdt dat bootje niet zo zachtkens meer, neem dat van mij aan. Kijk anders maar in het rond en lach je krom om het zogenaamde waarheidsgehalte van woorden als mens, dier, vrijheid of terrorisme. Nee, lach je liever krom om de krankjorume inhoud van het hele woordenboek. Het is dus bepaald zo raar niet als een schrijver een gezonde dosis argwaan en wantrouwen aan de dag legt jegens het gehanteerde medium. Het is uiteraard geen noodzaak maar verdenk hem niet te snel van interessantdoenerij of moordend masochisme. Hij wil schrijven, punt uit. Daar heeft hij voor gekozen. Hij beseft dat hij zichzelf daardoor tot het woord veroordeeld heeft maar dat vormt nu net zijn uitdaging. Vergelijk hem met een leeuwentemmer in een circus die gevaarlijke dieren naar zijn hand wil zetten. Nee, ik heb de pest aan dierenkwellers. Vergelijk hem liever met de bestuurder van het genoemde bootje, die bang voor water is en toch kiest voor storm op zee. Dat lijkt misschien ongerijmd maar je drive is je drive, wat doe je eraan.

 

En dan beland ik nu bij Ilja Pfeijffer. Ilja Pfeijffer, wat een prachtnaam! Ongetwijfeld is hij ook een kanon in optima forma, daar gaat geen biet vanaf. Zelfs een kanon van de geestigste soort en die zijn zeldzaam. Of hij ja tegen het leven zegt, betwijfel ik. Wie ja zegt tegen het leven koestert niet alleen de hoer maar ook de freule, en dat doet hij niet. Ik vermoed dat hij het leven ongeveer zoals Astrid Lampe ziet ‘als ordinaire kermisattractie’.

Ja tegen de literatuur zegt hij in elk geval wel, en hij doet dat met verve. Als op het Nederlandse proza een temperament van dezelfde orde zou worden losgelaten, zou dat echt een zegen wezen. Maar hoe kan het dat hij ten aanzien van Gerrit Krol de plank zo jammerlijk heeft misgeslagen? Ook Krol is een kanon en eveneens een van de geestigste soort. Je zou toch verwachten dat het ene geestige kanon het andere herkent. Nee dus. Dit begrijp ik niet. Heeft Pfeijffer zich niet voldoende in hem willen verdiepen? Zou hij met zijn benijdenswaardige haardos bang zijn voor het gemillimeterde hoofd? Vindt hij soms dat Krol door de verkeerde mensen omhoog wordt gestoken? Of komt het gewoon doordat het kanon Krol het woord wantrouwt (‘Het was tijdens het schrijven van Het gemillimeterde hoofd een hele opluchting te ontdekken dat de structuren die mij voor ogen stonden rechtstreeks, zonder tussenkomst van woorden, op papier konden worden gezet.’) en het leven beschouwt als fileren.

Gerrit Krol dicht:

Daar zetten wij het mes in, dat is wat leven is.

Niet het mes, maar de vork.

Niet het mes, noch de vork, maar het lege bord.

Intrigerende regels, zelfs buiten hun context, maar die herhaalde autocorrectie daar kan Ilja Pfeijffer niet goed tegen. Hij vergelijkt het met vrouwen die eerst zeggen dat ze naar het strand willen en als ze dan eenmaal op het strand zijn aangeland, zeggen dat ze toch liever thuis waren gebleven. Vol ongeduld roept hij: ‘Wat is het nou, een vork of een leeg bord? Make je mind up, jongen! Zo schieten we niet op.’ Geef toe, dit is dolzinnig komisch, om je dood te lachen. Ik kan me de ergernis over die vrouwen ook levendig voorstellen. Maar zelfs de waarachtig geestige heeft niet altijd het gelijk aan zijn kant. Krol gaat weliswaar zeer zorgvuldig te werk maar hij is allesbehalve een weifelkont. Hij wil voortdurend naar het strand en zodra hij zich daar bevindt is hij altijd dik tevreden. Het zou me niet verbazen als hij aan het eind van zijn leven zelfs zonder op of om te kijken de zee in loopt. Daarom wordt het minder komisch als Pfeijffer hem van een trucje verdenkt want daar is het de man niet naar. Wat Krol hier en elders in het klein doet, is wat Ponge constant in het groot doet: reculer pour mieux sauter, steeds opnieuw. Pure nauwkeurigheid. Ook in dat geval is het natuurlijk je goed recht om je geduld te verliezen en te kraaien: ‘Spring dan voor de duivel, ik wacht!’ Maar dat berust dan wel op een gigantisch misverstand. Het betreft hier bepaald geen ostentatief terugkrabbelen en evenmin een afgezaagde opvatting over het ‘onzegbare’. En het betreft hier zeker geen trucje. Het woord trucje kan trouwens beter in de vuilnisbak. Ten eerste is de hele literatuur in zekere zin een trucje. Ten tweede wordt dit woord helaas altijd gebezigd als schrijvers eens iets anders proberen. Zo worden de drie puntjes van Céline ook altijd afgedaan als trucje. Zo werd heel het literaire tijdschrift Raster vroeger afgedaan als trukendoos (ik wou dat het in dezelfde vorm nog bestond!). Terwijl ik in verband met al die recht-op-en-neer-romans nog nooit heb horen reppen van trucjes. Moet ook de literatuur dan maar weer koekoek éénzang zijn? Je zou het haast geloven. Maar ik weet wel zeker dat Ilja Pfeijffer dat juist niét gelooft.

Ilja, volgens mij heb jij Zeep van Francis Ponge nooit gelezen. Dat is nog eens andere koek dan die oude meepse barg waar jij zo idolaat van bent (rare woorden opzoeken in het woordenboek en ze vervolgens op elkaar stapelen tot een gedicht is dát trouwens geen trucje?) en bovendien een stuk frisser. Herlees en herlees hoe Ponge telkens weer nee zegt tegen zijn eigen woorden, wees er getuige van hoe een wonderbaarlijk stuk zeep onder je ogen gestalte krijgt, hoe een tekst geboren wordt, hoe het schuimt, hoe het klotst hoe het leeft! En laat je de oren wassen. Poëzie!