Zouden we het omvangrijke en veelzijdige werk van de schrijver-filosoof Günther Anders echt recht willen doen, dan was er een heel boek nodig geweest, en dat had alleen zin gehad als er voldoende van hem vertaald en gekend zou zijn. Wat hier volgt is een portret: een kennismaking met een manier van denken, een houding, een stijl. Dat het grotendeels een zelfportret is geworden is in de geest van Anders, die was wat hij schreef en zichzelf zag als permanent explicateur van de geschiedenis van zijn tijd. Met zijn ongevraagde – en vaak ongewenste en als onmogelijk ervaren – commentaren op de wereld om zich heen was hij de intellectueel in optima forma, je zou ook kunnen zeggen: publicist, als dat woord multifunctioneel genoeg is om zowel de filosoof, de krantenman, de media- en taalcriticus, de fabelverteller, de satiricus, dichter en denker te dekken. Om zijn theoretische positie aan te geven, gebruikte Anders ooit de term ‘Diskrepanzphilosophie’, en dat slaat op het uitgangspunt van al zijn analyses: de discrepantie tussen de verschillende vermogens van een mens, dat we meer kunnen maken dan verbeelden, materieel meer kunnen dan we mentaal aankunnen. De ondertitel van Lieben gestern houdt een heel onderzoeksprogramma in: Notizen zur Geschichte des Fühlens.
In de volgende bijdragen is Anders aan het werk te zien. Als hij een geboren neezegger is, kan hij wellicht zelf het beste zeggen wat het gerichte nee uit zijn pen inhoudt: een vorm van protest.
In Ketzereien, een boek met glossen, dat hij in het voorwoord uiteraard begint met van het woord ketterij dat oorspronkelijk in het Grieks (airesis) keuze, dus zelfstandigheid, betekent, een erenaam te maken, staat een niet uitgezonden deel van een radiogesprek. Het waarschijnlijk fictieve vervolg op het publieke interview gaat over hem zelf, en daarin antwoordt hij op de verbaasde opmerking van de radioman dat hij zich in het gesprek heeft laten kennen als een buitengewoon positieve en weldenkende, milde persoon, terwijl hij toch te boek staat als een fanatieke, sombere, intolerante man die de intolerantie zelfs predikte: ‘Gepredikt heb ik nooit: Misschien in mijn manifesten tegen de atoombewapening. En als ik intolerantie aan de dag gelegd of geëist heb, dan meestal intolerantie tegenover intolerantie. Wat mijn ‘fanatisme’ aangaat, dat is een ongelukkige uitdrukking, want zelotendom vereist geloof en een enge blik – en met beide kan ik niets. – ‘Versomberd’, ja, dat geef ik toe. Maar ik zou analoog aan de beroemde uitspraak van Lessing: ‘wie niet af en toe zijn verstand verliest, heeft er geen dat hij kán verliezen’ zeggen: ‘wie niet af en toe of zelfs voorgoed de hoop verliest, heeft geen hoop die hij had kunnen verliezen’ Mijn ‘versombering’ die met het begin van het nationaal-socialisme begon, ongeveer in 1927, nadat ik Hitlers boek gelezen had, en die inderdaad vele van mijn persoonlijke betrekkingen totaal vergiftigd heeft, ook die met de mensen die mij toen het meest na stonden en voor mij het belangrijkste waren. Deze versombering is niet alleen geen ziekte geweest, maar de passende, om niet te zeggen gezonde reactie op de duidelijke nadering en opkomst van het nationaalsocialisme. Dat ik als iemand die in gelukkige omstandigheden geboren ben op deze ontwikkeling met grotere ontzetting gereageerd heb dan anderen, is geen wonder geweest.’
Daarop volgt een uitleg, waarom zijn eerste boek, Die molussische Katakombe, niet academisch maar Swiftiaans was, een beschrijving van het mechanisme van de leugen. De ondertitel van het boek met politieke parabels was dan ook: Leerboek van de leugen.
 
Günther Anders, geboren als Günther Stern in Breslau 1902, studeerde filosofie en promoveerde in 1923 bij Husserl met een anti-Husserl-dissertatie over logica. Daarna schreef hij journalistiek, literair en filosofisch werk in Parijs en Berlijn. Van i932-’38 werkte hij aan de utopische roman Die molussische Katakombe over het leugenmechanisme van het fascisme. Emigreerde in 1933 naar Parijs, in 1936 naar Amerika. In de vs had hij allerlei baantjes, als arbeider en als leraar (waarover hij in Lieben gestern geschreven heeft). Vanaf 1945 hield hij zich met de atoombom bezig; hij was initiator van de internationale anti-atoombeweging. In 1950 keerde Anders naar Europa terug en ging in Wenen wonen. Bezocht in 1958 Hirosjima en voerde een briefwisseling met de Hirosjima-piloot Claude Eatherly (in 1961 gaf Robert Jungk de briefwisseling uit, die in het Nederlands vertaald is als Toegang voor het geweten). Een dagboek over Hirosjima en Nagasaki werd in 1965 vertaald: De man op de brug, en afgezien van een selectie ‘dagboekaantekeningen uit het atoomtijdperk’, die Lou Brouwers in 1988 maakte onder de titel Vanaf de toren gezien, is er nauwelijks iets van Günther Anders vertaald.
In 1956 verscheen het eerste deel van zijn hoofdwerk Die Antiquiertheit des Menschen, waarvan in 1980 het tweede deel uitkwam. Verder schreef hij over Kafka, George Grosz, Bertolt Brecht, Eichmann, Vietnam, Heidegger, en publiceerde hij boeken als Philosophische Stenogramme (1965), Die Schrift an der Wand (1967, dagboekaantekeningen 1941-1966), Kosmologische Humoreske (1978), Ketzereien (1982), Mensch ohne Welt. Schriften zur Kunst und Literatur (1984), Lieben gestern. Notizen zur Geschichte des Fühlens (1986), dagboekaantekeningen uit de Amerikaanse tijd; en in 1985 Tagebücher und Gedichte.
In 1988 verscheen een studie over Anders van Paul van Dijk: Antropologie in het tijdperk van de techniek.
 
 

Gunther Anders met Hannah Arendt

Gunther Anders met Hannah Arendt