Kijk, daar zit ze. Met de parelmoeren oorbellen en het glas witte wijn. Het vierde. Bij dit gelige kaarslicht werkt het zweetlaagje over haar gezicht, haar armen en schouders schilderachtig. Wat in de supermarkt opvalt als een haakneus, is vanavond een prikkelende bijzonderheid, een exotisch detail. Waarschijnlijk mede dankzij haar goed gekapte, loshangende haren en de slag die daar inzit. Zie je hoe recht ze zit met die pezige rug? Zelfs als ze naar de asbak reikt om haar as af te tippen lees je aan haar houding de kracht van een danseres of turnster af. De blote avondjurk kadreert de rug voorbeeldig. Dezelfde ontspannen kracht spreekt uit haar gestifte mond. Niet rood, maar een koperen herfstoranje dat zo goed gekozen is, dat ze ermee geboren lijkt.

Ze knikt en in de bijbehorende glimlach mengen zich bliksemsnel de glimlach van een zus, van een flirt en van een samenzweerder. Zonder te weten waarop het een reactie is, durf ik te zeggen: dat is een overdosis instemming. Zoals toen ze jaren geleden feestelijk ging samenwonen met Henry, een Franse telecom-jongen. Hij was overdonderd door haar plotselinge romantische ja. Mij viel het al snel op dat als ik een van hun belde, ik haar minder vaak ‘s avonds thuis trof, dan hem. Zij nam al na een paar maanden haar tijdschriften en werkspullen mee naar een stil café. Zat hij thuis plaatjes te draaien bij tennis of voetbalwedstrijden zonder geluid. Toen het over was liet Henry zich in een dronken bui ontvallen dat het hem nooit gelukt was om haar tijdens het vrijen aan te kijken. ‘Ik zat er wel in, en ze zei van ja, en kom maar en lekker en dat geloofde ik ook wel, maar ik voelde me tegelijkertijd zo onwelkom, dat ik er vaak op slag geen zin meer in had.’ Volgens hem hield zij tot het bittere einde vol dat hij zich dit pijnlijke gevoel verbeeldde. Ze vond hem juist een geweldige minnaar. Zij wilde niet van hem af, hij was wanhopig.

Nu praat ze met een voormalig werkgever. Een gebruinde man op leeftijd met grijze krullen en gouden tanden in een eeuwige grijns. Een lange, hammige man, die haar meenam om langs de zonnige kust van Kroatië en Slovenië luxe golf-vakantie-oorden te ontwikkelen. Haar kennis van het Servo-Kroatisch en haar efficiency kwalificeerden haar. Iedereen dacht dat ze een verhouding met hem had. Maar als homo van het oude stempel was hij alleen buiten haar waarneming eenzaam, geil of jaloers. Altijd hoffelijk, vrolijk, gezellig. Na een maand of acht ontsloeg hij haar. Ze huilde en huilde en smeekte hem te geloven dat ze echt graag doorging en heus geen heimwee had, dat ze geloofde in de onderneming. Hij werd door die heftige reactie aan het twijfelen gebracht. Hij dacht juist dat ze het ontslag als een opluchting zou ervaren. Maandenlang had hij sterk de indruk dat ze slordig, afwezig en lusteloos was uit heimwee. Sterker, dat ze de zaken doelbewust saboteerde en traineerde om op een debacle en een thuisreis aan te sturen. Een verklaring voor haar stommiteiten en nalatigheden kon ze niet geven. Ze vond het werk spannend, ze hield van het land en beschouwde hem als een ideale baas. Hij ontsloeg haar toch, met pijn in het hart. Maar zaken zijn zaken, ook als het hart voor raadsels staat. Wat er mis was met haar begreep hij niet.

Nu kun je zien dat hij echt om haar geeft. Het is geen medelijden of schuldgevoel waaruit hij nu aandacht aan haar schenkt. Hij zegt dat hij het betreurt dat het misgelopen is; wat had hij graag met haar het succes gevierd dat zijn zaken daar geworden zijn. Nu moest hij het glas heffen met een humorloze Zeeuwse blondine, altijd vrolijk, maar koud als een vis en bovendien betweterig. Ze zei alleen ja tegen haar werk. Tegen de rest van het leven, zelfs tegen wijn en het plezier van het Mediterrane eten, zei ze nee. Ze weigerde zelfs te zwemmen en te dansen. Maar de Joegoslavische zakenmannen werden radeloos van opwinding als ze verscheen. Dat had de zaken beslist niet tegengewerkt, dat gaf hij toe. Bovendien was het een rustig idee dat zij toch nergens op in ging.

Ze knikt weer en schenkt een vijfde glas in. Als hij haar nu zou vragen om bij hem in dienst te treden zou ze weer ja zeggen. Zoals ze ja heeft gezegd tegen alle dingen die onder haar handen zijn vastgelopen, gebroken, doodgegaan. Toen het tweede konijn overleed, na de mysterieuze dood van een kanarie, zei haar moeder dat het geen toeval kon zijn; er was niets te bewijzen, maar hoe kon een meisje van tien zoveel pech hebben. Niemand, ook haar moeder niet, twijfelde aan de oprechtheid van haar verdriet. Nergens was een aanleiding te vermoeden dat ze iets tegen de dieren gehad zou hebben.

Ze begint wel moe te worden, dat zie je aan de ooghoeken die lichtjes zakken. Haar gebaren worden met het zesde glas wijn stijver, ingehoudener. Haar hele lijf weet hoe ze zich schrap moet zetten tegen de alcohol. Haar zus ziet dat ook. Dat is die magere in de hoek, met het rode overhemd en korte zwarte haar. Moeilijk te geloven dat ze dezelfde vader en moeder hebben. Kijk naar die dunne, spottende lippen en de ogen. Daarin straalt een zelfverzekerde afstand tot de wereld als een vorm van genot. Zo romantisch en gevoelig als haar zuster overkomt, met haar golvende haar, haar uitnodigende geknik en haar ontspannen mond, zo door de wol geverfd en ongrijpbaar is de indruk die deze vrouw maakt. Na het laatste glas zal ze haar zuster naar huis brengen. Om ervoor te zorgen dat ze haar bed veilig bereikt. Wat een heerlijke avond zal de vrouw zeggen, met haar ogen dicht, languit op het matras dat net tussen de vuilnisbak en de balkondeur past. En haar spichtige zuster zal weten dat dit weer een avond is die nergens goed voor was, die nergens toe leidt, en toch zal ze de kleren van haar zuster uittrekken of aannemen en wegbergen. Ze zal kruidenthee maken die de vrouw onaangeroerd zal laten op het nachtkastje. Omdat ze al slaapt voordat haar zuster de her en der achtergelaten borden met etensresten heeft verzameld en op de met plastic beplakte werkbank heeft gezet, die dienstdoet als keukenblad. Haar zus ligt in foetushouding en al hangt haar mond een beetje open, er is een vage glimlach op haar nog altijd voorbeeldig gestifte lippen. De donkere zus doet haar jas aan en draait nog een keer om, op weg naar de deur. Ze gooit de opengeritste slaapzak over het slapende lichaam heen. Het is menselijk om ja te denken en ja te zeggen en nee te doen. De zus dooft de bureaulamp, die aan de muur naast de deur geschroefd zit en stapt de gang op. Ze vindt het akelig stil in deze oude machinefabriek. Het geluid van haar voetstappen ketst terug uit alle richtingen. Als ze op de auto afstapt aan de rand van de gebarsten betonnen vlakte die het binnenterrein van de fabriek is, keert ze zich om. Niets van te zien, denkt ze. Dat mijn oudere zus daarbinnen ligt te slapen als een onnozel kind. Niets van te zien dat ze gestudeerd heeft, vertaalster was, een kind gebaard heeft dat in Engeland woont bij haar vader. Als je haar ziet zitten bij kaarslicht in een Portugees restaurant is er niets te zien, omdat ze knikt en ja zegt, en oprecht lijkt te willen leven.