Eugenio Montale (1896 -1981)
Montales ontwikkeling als dichter verliep in tegengestelde richting. In zijn vroege gedichten is sprake van een transcendentaal karakter maar zonder dat Montale verwijst naar het Niets of het Grote Onbekende. Hij is een levenslustiger dichter dan Ungaretti; voor hem is de hem omringende werkelijkheid, en dan wel speciaal de Ligurische kust, de plek waar het goddelijke zich in concreto manifesteert. Zijn denken gaat meer in de richting van het Amerikaanse transcendentalisme van Emerson en anderen. Goddelijkheid die zich manifesteert in de waarneembare werkelijkheid. In zijn eerste bundel, Ossi di seppia uit 1925, staat het gedicht
DE CITROENEN
Luister naar mij, gelauwerde poëten
bewegen zich alleen maar tussen planten
met vreemde namen: buxussen ligusters of acanthen.
Maar ik, ik hou van wegen uitkomend bij dichtbegroeide
waterlopen waar in halfopgedroogde
modderpoelen soms kleine jongetjes
een schrale paling vangen;
van paadjes die de oeverranden volgen
en door gepluimde rietbosschages af dalen
naar groentetuinen tussen bomen vol citroenen.
Wanneer ‘t gekwetter van de rappe vogels
verstomt en opgaat in het diepe luchtblauw
beluister je beter het zacht gefluister
van de bevriende takken, daar waar bijna niets beweegt,
en deze zinnelijke geur
die niet van de aarde los kan komen
en in het hart een zoete onrust wekt.
Daar zwijgen als bij toverslag de passies
ver van de strijd die hen beheerste,
dan valt ook ons, armzaligen, ons deel van rijkdom toe,
de milde geur van de citroenen.
In deze stilten, waarin alle dingen
zich overgeven en bereid lijken
hun uiterste geheim te openbaren,
verwacht je soms wel eens
een fout van de Natuur op ’t spoor te komen,
het dode punt der wereld, de schakel die niet houdt,
de te ontwarren knoop die ons uiteindelijk
in ’t hart zal voeren van een waarheid.
De blik speurt om zich heen,
de geest gaat na verbindt en scheidt
in het parfum dat zich verspreidt
wanneer de dag haast wegdoezelt.
Dit zijn de stilten waarin je iedre
menselijke schim die zich verwijdert
als een verstrooide Godheid ziet.
Maar als de illusie wijkt, brengt ons de tijd
weer terug in steden vol lawaai waar ’t hemels blauw
zich maar met mondjesmaat laat zien tussen de daken.
Regen maakt dan de aarde moe, en vol verveling
druppelt de dichte winter op de huizen,
het licht wordt schriel – bitter de ziel
Maar op een dag zien we eensklaps door een poort
tussen de bomen van een binnenplaats
de gelen der citroenen oplichten;
dan smelt de kilte in ons binnenste
en heel ons hart wordt overstelpt
door ’t feestgeschetter
van de gouden trompetten van het zonnelicht.
Vertaling: Frans van Dooren
Montale was een bloemrijk en virtuoos dichter. De omslag naar een steeds verder voortschrijdende versobering vindt plaats vanaf de bundel Satura die in 1971, na de dood van zijn vrouw, verschijnt. Die publicatie moet tot grote verbazing en voor sommigen tot grote verslagenheid hebben geleid. Net als Franz Liszt in zijn late pianowerken zette Montale alle virtuositeit aan de kant en keerde terug naar een stamelende alledaagse taal.
Uit die latere poëzie heeft Eva Gerlach een keuze gemaakt die onder de titel Eindig is gepubliceerd. De gedichten zijn kort en vaak autobiografisch, een van de bundels heet dan ook Dagboek 1971-’72. De dood van zijn vrouw en toenemende eenzaamheid doortrekt alle gedichten.
PIRLA
Voorje je ogen sloot, zei je nog pirla,
zo’n onvertaalbaar woord uit je bargoens.
Sindsdien draag ik het met me mee, een teken,
Niet weg te schrobben. Natuurlijk lopen er meer
pirla rond op de wereld, hoe kom ik ze tegen?
Je houdt nooit op pirla te zijn. Als ze niet zo
goed op de hoogte waren, had ik dat stigma
wel met mijn nagels uit me losgekrabd.
Hoogtepunt in dat latere werk vind ik de cycli Xenia I en II, uit de bundel Satura, geheel gewijd aan herinneringen aan zijn overleden vrouw. Het is niet mijn bedoeling elke vertaling die in deze kronieken besproken wordt te bekritiseren ( een vertaling kan altijd anders), maar het feit dat ik die cycli zelf heb vertaald en dat er nog een versie bestaat, van Frans Denissen, in de bundel De roos in de kermistent uit 1984, maakt de verleiding te groot om hier niet een van de gedichten in de drie versies voorafgegaan door het origineel weer te geven.
Al Saint James di Parigi dovrö chiedere
una camera ‘singola (Non amano
i clienti spaiati). E cosipure
nella falsa Bisanzio del tuo albergo
veneziano; per poi cercare subito
Lo sgabuzzino delle telefoniste,
le tue amiche di sempre; e ripartire,
esaurita la carica meccanica,
il desiderio di riaverti,fosse
pure in un solo gesto o un ’abitudine.
*
In de Saint James in Parijs zal ik
een ‘eenpersoons’ moeten vragen. (Ze houden
niet van alleenstaande klanten). En zo ook
in het valse Byzantium van jouw Venetiaans
hotel; om dadelijk op zoek te gaan
naar het hokje van de telefonistes,
jouw aloude vriendinnen; en weer te
vertrekken, als het mechaniekje stilvalt,
het verlangen je terug te krijgen, al was het maar
in één gewoonte of gebaar.
(Frans Denissen)
*
In de Saint James in Parijs zal ik
om een ‘eenpersoons ’ moeten vragen. (Ze
houden daar niet van alleenstaande gasten.)
En zo ook in het namaak- Byzantium
van jouw Venetiaans hotel; meteen op zoek
naar het hokje van de telefonistes,
je aloude vriendinnen; en weer te
vertrekken, de verbinding verbroken,
het verlangen je terug te hebben,
al was het maar in
één gewoonte of gebaar.
(Bernlef)
*
In het Saint James in Parijs moet ik voortaan vragen
om een eenpersoonskamer. (Ze hebben niet graag
eenpersoonsgasten.) Net zo
bij dat namaak- Byzantium waarvan je zo hield in Venetië
en dan door naar de telefonistes, vanouds je vriendinnen,
tot de verbinding uitvalt. En het begint weer,
het verlangen je terug te hebben, in een gebaar
bv, of in een gewoonte.
(Eva Gerlach)
Eva Gerlach is niet altijd gelukkig in het handhaven van de beknoptheid van het origineel. Ze heeft de neiging soms iets teveel te interpreteren waardoor de tekst langer wordt dan nodig. Soms gebruikt ze rare woorden, zoals in dit gedicht ‘eenpersoonsgasten.’ De abrupte overgang aan het slot, waar de verbroken verbinding het verlangen bij de dichter oproept naar het maken van contact met de dode, doet zij teniet met de eigen toevoeging ‘En het begint weer’. Het gedicht wordt er weliswaar begrijpelijker door, maar het door Montale bedoelde schokeffect gaat zo verloren. Toch moet iedere liefhebber van poëzie zich deze bundel niet laten ontgaan. Het zijn subtiele gedichten van een bedrieglijke eenvoud, een eenvoud die met inzet van een heel leven is bevochten en duidelijk maakt waar Montale’s plaats is: hier op aarde.
Je zult over me praten met hetzelfde
vuur datje in brand zet als je terugdenkt aan
je grootvader, die zich niet meer vertoont.
De dood is geen slaap. Het is
een oever waarvan je niet terugkeert,
waar je langzaam op vastloopt en aankomt,
het is tijd, het is onverwacht jouw beurt
om te verdwijnen onder stenen en grond.