‘Een plek is iets anders dan een plaats,’ schrijft Martin Reints in de bijdrage waarmee dit nummer opent. En iets verder in zijn stuk preciseert hij waar dat ‘anders’ in zit: ‘Het woord “plek” duidt op geografische nauwgezetheid. Een plek is even bepaald als een datum dat is.’

Het zal deze nauwgezetheid die Reints associeert met het woord ‘plek’ zijn geweest die de redactie op het idee bracht, een aantal mensen – schrijvers, dichters, een fotograaf, een landschapsarchitect, een psycholoog – te vragen een zo precies mogelijk beeld te geven van een plek die voor hen een speciale betekenis heeft, of van de ervaringen die plekken hebben teweeggebracht. Die vraag leverde bijdragen op van onder anderen Johanneke van Slooten, die sprak met landschapsarchitect Kees Hund, van Marjoleine de Vos die in Groningen vond wat zij in Friesland miste, van Tijs Goldschmidt die in Tanzania een letterzuil van de beeldhouwer Marc Ruygrok ontmoette, van Walter van der Kooi die het verblijven in (vakantie)huizen van anderen onderzocht, van Theo Baart die ‘zijn’ plek in Frankrijk fotografeerde. Meer plekken in Frankrijk worden in woorden opgeroepen door Stefan Hertmans, René Puthaar, Martin de Haan en Willem van Toorn. Poëzie naar aanleiding van de vraag van Raster is er van Rutger Kopland, Hans Tentije en Ineke Holzhaus.

In het buitenland vond de redactie verrassende gedichten en prozateksten over ‘plekken’: Jacq Vogelaar vertaalde Herta Müller, Paul Beers de jonge Zwitserse schrijver Peter Weber en Piet Meeuse niet alleen een tekst over ‘het nest’ van Gaston Bachelard maar ook een fragment uit het spraakmakende boek Non-lieux van Marc Augé.

Buiten het thema is er essayerend proza over de verhouding tussen lichaam en technologie van Piet Meeuse, Arjen Mulder en Dirk van Weelden. Bernlef begint met een kroniek over vertaalde poëzie en Anneke Brassinga vervolgt haar leeskroniek.