Opstelling: VECHT LINKS – een putdeksel, toegang tot de enige stad die recht heeft op die naam, in de grootte van de herinnering. Gekonserveerde stad, gerestaureerde stad, verdichte stad.1

De stad is een myte, ze bestaat alleen op papier, als reële eenheid onvindbaar. Al vanaf de politieke stad een vergaarbak van schrifturen: bevolkingsregister, belastingdienst, archieven, kadaster, verkeersregels, gerneenteverordeningen, telefoonboek, advertentiebladen, vlugschriften, voorschriften. Slagveld ook van sinjalen.

Op de oude plattegrond is de stad een plaatje, een mengsel van voorstelling en waarneming, van kunst en wetenschap, een schilderstuk en tevens geometriese afbeelding, perspektivies, van bovenaf en vanuit de verte gezien; de visie van de doorgaande reiziger. Nostalgies voorbeeld voor architekt en planoloog nu de urbane werkelikheid nog alleen overzichtelik is en hanteerbaar lijkt in de ontwerpkamer. Aan de tekentafel is het mensenmateriaal manoevreerbaar, er wordt mee omgegaan als met een poppenhuis. De tekening en de makette geven daar aanleiding toe, een vogelperspektief is haast onvermijdelik. Ordening vereist een model op kleine schaal.

Schaalvergroting van de stad tot metropool2 betekent voor het individu inperkingvan zijn territorium. De grote stad is een aaneenschakeling van circuits of zo men wil van dorpse eilandjes: werkomgeving; familie, kennissenkring, wandelroete, stamkafee, kunstkring, kaartklub, vereniging; ieder is abonnee van een of meer kommunikatiesystemen en lid van een of meer miljeus. De betonstorter droomt van de dorpsput en gebruikt bij voorkeur het woord agora.

Toch biedt juist de anonimiteit, te boek staand als een van de meest negatieve eigenschappen van de grote stad, enige vrijheid, de mogelikheid namelik van niet-identifikatie met de omgeving, tijdelike ontsnapping aan identiteit en individualiteit. (Proef op de som: kennismaking met de metropool. Voor het eerst rondlopen in een onbekende wereldstad, een beleving die onherhaalbaar is en zich zelfs, wanneer de stad in kwestie woonplaats is geworden, aan de herinnering onttrekt. Alleen voor de buitenstaander is de stad werkelik een labyrint. Een plattegrond brengt uitkomst: door het schema in te vullen, wat bijna alleen te voet kan gebeuren, ontstaat een beeld van de stad. Dit beeld zal altijd blijven verschillen van het beeld van iemand die in deze stad is opgegroeid. In het eerste geval wordt een kleine stad groot, in het laatste geval wordt een grote stad klein.) Overal waar iemand in funksie treedt wordt hij door een noemer vastgelegd : klant, toeschouwer, ingeschrevene, afnemer, kiezer, verkeersdeelnemer, lezer, kijker, dagdromer, inwoner, krimineel, passant, objekt. Vervreemding houdt ook een zekere vrijheid in.

De stad is geen natuurlik organisme zoals ze veelal wordt voorgesteld, een histories geëvolueerd samenstel van op elkaar aansluitende lokaties en funksies. Integendeel, ze is uitsluitend kultuur, tweede natuur, fiksie, karikatuur vooral. Alles is er voorgevormd, elke handeling geregeld, het hele gedrag genormeerd, behoeften zijn geprogrammeerd en fungeren zelf als norm, alle kommunikatie is nabootsing, elke uiting of bezigheid gekodeerd, in het teken staand van iets dat er niet is. Eén centrale identificeerbare macht is er niet. Omdat de stad enkel een abstrakte eenheid is moet er voortdurend een pseudokonkreetheid gekreëerd worden om te bewijzen dat de stad wel degelijk bewoonbaar, menslievend, levensecht en bestuurbaar is. Daarvoor zijn dekors en suggestieve attributen nodig die vervaardigd worden door kunst, reklame, pr-organen enz.3 Het is dankbaar daarbij in te kunnen spelen op de grote kollektieve angst van afzonderlike individuen: er niet bij te horen, niet deel uit te maken van een verder niet benoembaar mystiek lichaam waarmee men zich kan identificeren en waaraan men zijn identiteit kan ontlenen4. Konsumptie is de meest tastbare vorm van partisipatie; konsumeren biedt de garantie van gezondmaking en normalisering. Ideaal is datgene wat iets meer belooft dan men heeft of kent (één kamer meer, plus uitzicht op groen); het denken over de toekomst wordt beheerst door angst dat overvragen misschien bekocht zal worden met verlies van wat men heeft. Utopies denken is hoofdzakelijk ekstrapolatie5.

De grote stad is zelfs geen produksieplaats meer ; zoals Baudrillard stelt, maar in de eerste plaats tekenstelsel, zij het een stelsel dat niet één (dominante) kode kent maar is samengesteld uit een onberekenbare veelvoud aan tekencircuits die elkaar beïnvloeden of overlappen of tegenspreken of teniet doen of neutraliseren of komplementeren. Een gehomogeniseerde ruimte, zo lijkt het, en zo werkt het. Een warwinkel eerder. Alleen door fiksie onder één noemer te brengen6 en bijeen te houden.

 

Hoofdstad. Wereldstad. Handelscentrum. Uitzendburo Randstad (dat zich al uitstrekt tot de aanplakborden van de Parijse metro). Woonplaats, werkplaats, speelplaats, begraafplaats. Een in serie vervaardigde Siedlung die goed georganiseerd is zal een indruk geven van rust, orde en zuiverheid, en haar bewoners absolute discipline bijbrengen’ (Le Corbusier, Vers une architecture). Kankerstad – de sanitaire oplossingen van Le Corbusier en andere Nieuwe Architekten zijn een begrijpelijke reaksie op zulke hysteriese metaforen. Tientallen jaren is er sindsdien dermate hygiënies gedacht en geopereerd7 dat we nu onvermijdelik met nog alleen maar kadavers zitten. Een metaforiese stad is al met al een overslagbedrijf van metaforen geworden. Een architekt bouwt zoals hij denkt dat de wereld gebouwd is. De schrijver schrijft zoals de stad hem voorschrijft8. ln beide gevallen wordt een wereldbeeld leesbaar gemaakt.

Architektuur is zelf geen ruimte (ruimte als zodanig bestaat niet, evenmin als taal of kommunikatie, ze is een abstraksie van doelmatigheid en geschiedenis), maar ze is interpretatie van ruimtemogelikheden, gedachtenkonstruksie dus9. Een bouwwerk is een strukturering van het gezichtsveld, een standpunt, een formulering van de maatschappelijke organisatie, een bewerking – niet de uitdrukking van de bedoeling van de maker, niet een symbool van de funksie, zelfs niet de ‘inhoud’ van het materiaal.

Tekening en tekst zijn artikulatievormen. In het ene geval krijgt de gebruiker te maken met versteende denkbeelden van de stad10, in het andere geval met opgetekende denkbeelden. Artikulatie of hiëroglyfe. Architektuur als Plan en Projeksie van verbeelding lijkt goeddeels een disciplinerend instrument geworden, een effekt van macht én uitvoerend orgaan van macht. Stad: staat. Literatuur maakt (mogelikerwijs) leesbaar hoe die disciplinering van de ruimtelijke ordening op de individuen uitwerkt. Ontwerpen en schrijven maken beide deel uit van het stedelik proces, het verschil in uitwerking is echter immens.11 Het geschrevene blijft hoe dan ook denkbeeldig, het gebouwde legt alle gedragingen vast. Aan de gebouwde stad is de bevriezing en de fiksatie van de sociale verhoudingen het meest direkt waarneembaar én voelbaar: disciplinering van de lichamen, geleding, individualisering, mobilisering, opsluiting, kontrole. Het enige verweer dat het schrijven tegen de machtsvoorschriften van de stedebouw heeft, is de linguistiese demontage, vervorming, misvorming misschien, de overtreding van gedragsregels, denkvoorschriften en taalreglementering. Architekt en schrijver zïn tegenspelers in het stadsteater : de onverwoestbaar optimistiese monteur tegenover de labiele demonteur die krast en snijdt in het stadsbewustzijn als resultaat van betonnen machtsmanipulatie, in vooralsnog blinde woede weigerend het diktee van kodes en klassifikaties op te schrijven en in te vullen. De stad is een systeem van verkaveling en beheersing (decentralisering is slechts vermenigvuldiging ervan). Wanneer het gaat om herovering van alle mogelike ruimte en gebruik van de hele stad – en als het daar niet om gaat doet men er beter het zwijgen toe, wanneer men al niet eerder bezweken is onder geluidoverlast – vormen bevrijding van het wonen en bevrijding van het woord éen beweging. Zoniet – das Chaos sei willkommen, denn die Ordnung hat versagt.

1. Gekonserveerde steden als het bedolven-verdrongen Pompeji van Freud, psychiese (hysteriese) stad van het onbewuste. Gerestaureerde steden als het Rome van Piranesi, een historiese stad, een volstrekt willekeurige rekonstruksie. De ruïnes van Knossos zijn niet de overblijfselen van het paleis van Minos maar de fundamenten van een dedaliese dansplaats; het labyrint was oorspronkelik de gebouwde nabootsing van een spiraaldans. Noordeuropese resten van spiraalfiguren hebben waarschijnlik namen gekregen van vernietigde steden – Babylon, Ninive, Jericho, Lissabon, Troje – omdat ze eruit zagen als stadsplattegronden.2. De vertelprocedees van de 19e eeuw maakten, ook wat het tema stad aangaat, de fiktie mogelik dat het geheel overzichtelik was. De roman als duidende ordening. Maar in slow motion blies de industrialisering de oude stadsvorm op. Het werk van Bjelyj is een van de eerste eksplisiete literaire tekenen dat de stad niet langer een ekstern literair gegeven was maar de roman overweldigd had. De stad was geëksplodeerd – en een harmonieus beeld van de stad als organies geheel of zelfs als organisme werd een drogbeeld. Werden voorheen in de literatuur deelgebieden of aspekten absoluut gesteld als representatief voor het gehele systeem, voortaan wordt de stad een kompleks van zelfstandige delen in voortdurende wisselende verhoudingen en betekenissen. Hieraan beantwoordt de fragmentatieroman (Bjelyj, Düblin, Dos Passos). De moderne stad konstitueert zich door haar verval, een nieuwe schrijfwijze is het effekt van het verval van het objekt.

3. Loos zag het gevaar van de estetiese verhulling toen hij het ornament een misdaad noemde. Tegenover de uiterlike fantasievorm stelde hij de neutrale konstruksie. Het gaat echter om meer dan aIleen versieringen, het betreft objekten die nog aIleen tekens zijn van nut, doelmatigheid, efficiëntie of van gezelligheid, vitaliteit, menselikheid, erotiek. De objekten zelf zijn tautologiese tekens. Subjektieve ekspressie leidt in de architektuur en in de literatuur tot lege estetetisering, de enige verwijzing van de schepper is die naar zijn eigen innerlijkheid, en wat we te zien krijgen is die vermoeiende, neerdrukkende ekspansie van persoonlikheid, die demonstratie van eigen stijl.

4. Gedachtenreeks: stad – geometries denken – sublimering – ruilsysteem – realiteitsprincipe. Sublimering, wat het stadsleven betreft een ontkenning die bevestigt door projeksie. Oftewel een zaterdagmiddag in de Kalverstraat. Anders gezegd, hoe meer lichamelijke funksies op dingen worden overgedragen des te minder lichaam is er nog in het lijf. En tegelijkertijd vertegenwoordigt de toenemende oeenhoping van dingen een steeds omvattender uitdrukking van het (verloren) lichamelike bestaan. Nooit werd er zoveel over lichaam gesproken als sinds het er niet meer is en vervangen lijkt door protesen in alle soorten en maten. De stad is lichaamloos en de aktiviteiten die zich in de stad voltrekken zijn vrijwel uitsluitend psychies van aard; lichamelijke bewegingsvrijheid is .gereduceerd tot zitten, staan, liggen. Niet voor niets dat het in stadsutopieën voornamelijk om bewegen gaat. Zodra utopieën dreigen gerealiseerd te worden, al is het maar op papier, blijken herinneringen normen.

5.Een goede en vooral goedkope oplossing voor een psychotropiese wereldstadutopie is te bereiken door het plan Nieuw Babylon om te keren. Het individu staat immers centraal. Algehele mobiliteit is evengoed te verkrijgen door mensen levenslang, uiteraard op basis van vrijwilligheid, in hun wooncel op te sluiten, want waarom je verplaatsen als het overal hetzelfde is, rozegeur en maneschijn. Een mobiele wooncel met grote ramen, zgn. scenic windows, televisiescherm en telefoon, frekwente transportatie en hoogtempo die de gewenste vrijheid (= snel leven) voorspiegelen.

Er zijn trouwens nog probatere surrogaatoplossingen, waar zelfs geen vervoer meer bij nodig is. Een in het hoofd ingeplante wereldstad, een waarachtige implosie.

6. Er bestaat een parallel tussen de Moderne Architectuur en de stadsliteratuur van de jaren twintig. het streven namelik om het totale proces van de metropool onder één noemer te brengen. In de architektuur bestond dit uit de zucht om het stedelik proces van ekonomiese ekspansie te beheersen door het design. Hoogtepunt daarvan was Obus van Le Corbusier (1931, stedebouwkundig plan voor Algiers), het plan voor één grootstedelike Vorm. In de literatuur hanteerde het Futurisme met haar substantieven-retoriek een soortgelijk vogelperspektief. De chaos,waarvoor de metropool het symbool bij uitstek was, werd verheerlikend bezworen met absolute begrippen als Orde, Leider, Oorsprong, Doel, Toekomst. Angst voor de chaos, zo typerend voor de estetiese reaksies op de grote stad, of die zich nu manifesteren in een euforiese fascinatie of in een kultuurpessimisties afgrijzen, heeft in de twintiger jaren tot het funktionalisme geleid. In de zestiger jaren is er, zonder dat het funksionalisme werkelik verlaten wordt, de tendens om de stad (en liefst het hele menselike leven) nieuwe Zin te geven met behulp van antropologiese kategorieën: plek, beeld, identiteit, zelfverwerkeliking. Kleinschaligheid. Daarmee korrespondeert in de literatuur een heropleving van subjektivisme en existentialisme, en van daarmee verwante schrijfwijzen.

7. Katechismus van de Nieuwe Architektuur (CIAM, 1928): gescheiden funksies – Wonen, Werken, Verkeer, Rekreatie. Het resultaat, met terugwerkende kracht ook de betekenis, van de funksionele planningen is te zien aan voorsteden en nieuwbouwwijken. Onder het humane voorwendsel van herstel van primaire (natuurlike) elementen als leefruimte, zon, regen, wind, lucht, kleur, ruim zicht, werd de ruimte tot in alle uithoeken door en door door gestruktureerd. Met een beroep op de natuurlike orde werd in feite een militair systeem op alle levensgebieden overgeplant: het systeem van de kazerne, de gevangenis, de fabriek, het klooster. Herstel van de orde, met als inzet de strijd tegen het machinisme – dit program heeft van de architektuur een willig instrument van human engineering gemaakt.

De nieuwe architekten hebben van de stad een landschap willen maken. Daarvoor werd, altans gevoelsmatig, het dorp weer in ere hersteld, zij het onder een nieuwe naam: het emotionele veld. Dezelfde man die het huis een woonmachine noemde en de stad zag als een verzorgingsmachinerie (Le Corbusier), beweerde dat het de machine is geweest die chaos heeft gebracht in een toestand die voorheen nog mogelikheden tot harmonie zou hebben geboden. Zo werd de angst voor de techniek verholpen door de techniek als natuur te zien. Maar dankzij die techniek kon er nochtans een overzichtelike bestuurbare natuur gemaakt worden van het urbanisme, een tuin waarin dankzij een verdeling in funksies orde heerst en het leven weer lineair verloopt (Organiese bouwkunst).

Deze retrogade techniekopvatting bevat een tegenspraak tussen de dichter (ontwerper, kreatieve kunstenaar) en de ingenieur (uitvoerder, technikus), welke tegenspraak eveneens speelt in de kunsten wanneer het gaat om (subjektieve) ekspressie en (materiële) techniciteit, om vrijheid en dwang. De techniek wordt ontkend om juist door techniek in voorstedelike voorstellingen om te toveren de wetmatigheden van de techniek des te bindender aan het individu op te leggen, als eeuwige natuur- en estetiese wetmatigheden.

8. Naarmate de stad, tengevolge van de industrialisering, in de breedte, in de hoogte en de diepte uitzette en de oude stadsvormen vervangen werden door onsamenhangende processen, zou de uitbreiding van het urbane zich uitstrekken tot en met de literatuur. Stad en machine hebben soortgelijke veranderingen op gang gebracht, ook in de kunst. Beperkte de kunst zich in de vorige eeuw nog tot het vertalen van de realiteit van het mechanisme en urbane (stad en machine/automaat waren onderwerpen – zo men wil Fremdkörper – die de kunstenaar te lijf ging ter verdediging van de estetiek). Vanaf het begin van deze eeuw dringt de techniek en het urbanisme in de kunstproduksie zelf door, tot in de schrijftechnieken, kompositie, waarnemingsvorm, stijl. Een overgangsvorm is, dat de kunst zelf techniek wilde zijn of op z’n minst gelijkwaardig eraan (Roussel).

De stelling van Volker Klotz is ‘dat er een affiniteit bestaat tussen stad en roman, tussen een buitenliterair objekt en een literair genre’. Klotz spreekt van vertelde stad (Die erzählte Stadt. Ein Sujet als Herausforderung des Romans von Lesage bis Döblin, 1969). De vertelde stad is niet een schriftuur waarvoor de stad slechts een toneel is waar zich de handelingen afspelen, de stad is er niet alleen onderwerp, ze is zelfs hoofdpersoon om niet te zeggen: schrijvende instantie.

9. Het zou misleidend zijn, veranderingen in de kunst rechtstreeks af te leiden uit veranderingen op andere gebieden. Wel kan gesteld worden dat Kubisme, Nieuwe Architektuur, montageproza (of in het algemeen de historiese avantgardes in het eerste kwart van deze eeuw) eenzelfde achtergrond hebben gehad die op ieder afzonderlik terrein, afhankelik van de daar ontwikkelde technieken en regels, een nieuwe vormgeving bepaalde. Ten aanzien van de stad was de veranderde tijd/ruimtebenadering geen onmiddellik zintuiglik gegeven maar een ‘konstruksie’ die niet minder gebonden was aan sociale waarden dan aan de waarneming. Tot die gemeenschappelike achtergrond behoorde een veranderde waarneming en beleving van de ruimte, van snelheid en van de interne struktuur van materiële objekten. Of om in die faktoren altans enig verband aan te brengen: het is vooral snelheid geweest die de ruimte heeft doen ontploffen en de waarneming van de verhoudingen tussen dingen ingrijpend veranderd heeft. Begrippen als kausaliteit, evolutie, innerlike (natuurlike) samenhang implodeerden daardoor. De psychoogiese roman werd op slag een anachronisme, het humanisties subjektbegrip al niet minder.

Montage in de literatuur is daarom wellicht minder een aan de film ontleende techniek of door de ‘realiteit’ opgedrongen spiegelmetode, dan wel een uitwerking en antwoord op dezelfde behoefte als in architektuur en beeldende kunst om greep te krijgen op grotere heterogene materiaalverzamelingen. Het materiaal was bovendien geen basiselement meer (natuurlijke grondstof) maar zelf al produkt.

Simultanisme is geen afbeeldings- of representatieprincipe maar een uitbeeldings- of presentatietechniek, als mentale operatie maakt het deel uit van een in ruimte en tijd simultane werkelikheid.

Het realismebegrip toegepast op de 20e eeuwse stadsroman geeft al gauw aanleiding tot het misverstand, dat aan het beeld dat door de romanschrijver met behulp van diverse technieken wordt samengesteld een aanwijsbare realiteit zou beantwoorden. De vertelde stad is een fiktieve stad die het resultaat is van kombinaties.

Het lineaire perspektief en de psychologiese kausaliteit (die men een verkleind model van een genealogiese geschiedenisopvatting zou kunnen noemen) worden opgelost in een simultane konstruksiemetode. Tegenover een homogeniteit van de op gelijktijdigheid gebaseerde centraalperspektiviese ruimte stelt de moderne stadsroman een ruimtelike veelheid van gefragmenteerde, uiteenlopende en gedetailleerde optiese operaties. De stadsroman, dat is teveel gezegd.

10. Door alle ontwikkelingen heen is de architektuur tot op heden overwegend gekoncentreerd gebleven op het afzonderlike huis. Daaraan doet het bestaan van stadsplanning niets af zolang architektuur en vormgeving van openbare ruimten gescheiden blijven. Wanneer bij planning de stijl en metode van het afzonderlik gebouw vermenigvuldigd wordt (Blom: een stad als een huis; Van Eyck: een huis is een kleine stad, een stad een groot huis), zegt dat aan de ene kant ietsover het industriële nivo van het bouwen dat niet verder gekomen lijkt dan standaardisering, en aan de andere kant iets over het ‘wereldbeeld’ van architekten die geen greep schijnen te hebben op komplekse sociale strukturen en geen raad weten met de verhouding individu – samenleving en woning – leefruimte.

De architektuur reduceert de stad tot een vermenigvuldiging van woningen en gebouwen zoals ze sociaal leven opvat als een optelsom van individuen en funksies. Daarmee korrespondeert in de roman de vooral ‘psychologies’ gerichte aandacht voor het interieur: de roman speelt zich af rond éen individu of een overzichtelik aantal individuen – de openbare ruimte waarin het personage zich bevindt wordt behandeld als een vijandige buitenwereld. Voor architektuur en roman geldt hetzelfde: de fiksatie op het verabsoluteerde detail dat als representatief wordt gezien voor het geheel dient doorbroken en daarvoor in de plaats aandacht voor samengestelde gehelen.

11. Het discours van het urbanisme (en van de architektuur) verschilt wezenlijk van het bouwen zelf. Ideologies is de vereenzelviging van beide. Het discours blijft opgesloten in de magiese cirkel van de taal. Ook de literatuur van de stad moet om dezelfde reden principieel de illusie van realistiese weergave doorbreken. Als beeldvorming maakt de vertelde stad zelf deel uit van de fiksie-stad. Daarom is minder belangrijk wat een stadsroman zegt over het urbane leven dan welke funksie ze heeft in het stadsleven en voor de stadsbeleving.

Zeraffa plaatst tegenover elkaar de stadsroman die door een techniek te gebruiken analoog aan de stadsstruktuur geboeid blijft door de stad (Dos Passos) en de stadsroman die dankzij een mytiese figuur de verbrokkelde stad linguisties beheerst (Joyce – het is overigens de vraag of Ulysses niet juist door het vertalen van stedelike ingrediënten in het verhaal van de mytologie veeleer een kulminatiepunt van de traditionele literatuur genoemd moet worden dan het prototype van de moderne roman (zo een radikaal nieuwe roman al bestaat, een literair systeem wordt niet vernieuwd door toevoeging van een nieuw element, een nieuwe eigenschap of een nieuwe dimensie, maar door een totaal andere behandeling van alle bekende elementen), in Ulysses worden, zij het met positieve bedoelingen, alle bekende procedees opgeblazen, wellicht is dat ook het meest ‘nieuwe’ aan het boek). Voor de recente literatuur sinjaleert Zeraffa enerzijds een verdwijnen van het tema stad, anderzijds een apokalypties visioen van de wereldstad, met name in de science fiction. Een andere variant wordt in de laatste alinea slechts aangestipt: stadsliteratuur die het centrale perspektief van het personage (in de zin van individuele beleving en subjektieve betekenisgeving van de stadswereld) opgeeft. Het is deze stadsliteratuur die – door oplossing van het personage in een vermenigvuldigbare veelheid aan figuren en door oplossing van de chronologie en het lineaire verhaal – het meest konsekwent op de ontwikkeling van de stad als anarchistiese verzameling van tekens ingaat. (Ter oriëntatie enkele namen: Butor, Perec, Wiener, Wondratscheck, Gaddis, Barthelme, Polet, Robberechts.) Ze zet de betekenisloosheid van de tekens en de kunstmatigheid van fiktieve verbanden tot in het onmogelijke voort. Om het verschil met vroegere stadsliteratuur aan te geven zou men nog het best van demontage kunnen spreken. Ze kan stadsliteratuur zijn zonder dat de stad rechtstreeks ter sprake komt, op dezelfde manier als het urbanisme niet meer aan de stad gebonden is omdat de verstedeliking zich heeft uitgezaaid en verspreid en de gehele ruimte heeft gekolonialiseerd (Lefebvre) – iemand kan in de provincie zitten en televisie, radio, krant, telefoon, boeken, tijdschriften (en het beroep natuurlik) maken dat hij zich in het centrum van de metropool bevindt (alhoewel, éen verschil tus sen Centrum en periferie blijft essentieel, de afstand tot de macht). De metropool: een ongelimiteerde opeenstapeling en uitzaaiing van verhalen / geschiedenissen. De stadsliteratuur die hier bedoeld wordt is geen antiliteratuur, ze staat niet buiten de literatuur als maatschappelik instituut en ze staat ook niet buiten de stad, integendeel – het is een vraatzuchtige parasitaire literatuur, dwars verdubbelende schriftuur, buitensporig, een woekering van betekenissen, en als men toch van een organisme wil spreken: wildvlees. De vertelde stad in die zin is een al lezend geschreven en al schrijvend gelezen stad, inderdaad (geoordeeld vanuit de kode van het stedelik wetboek) onleesbaar en volgens literaire politieverordeningen zonder stadsrecht.