De universiteitsbibliotheek is, zoals bekend, buitengewoon groot, veel groter dan je zou denken wanneer je het gebouw van buiten ziet. De kollekties zijn sinds lang zo ontzettend veel sneller gegroeid dan de kollekties waarvoor het gebouw bestemd was toen het een paar honderd jaar geleden tot stand kwam dat ze alleen door een ingewikkeld systeem van kompromissen en provisorische maatregelen binnen de hoge muren een plaats hebben gevonden. Praktisch iedere denkbare ruimte is al sinds lang in gebruik.
Pas heel kort geleden kwam ik erachter dat zich daar ook een van ‘s werelds belangrijkste kollekties kaarten en platen bevindt, waarvan vooral de oudere stadsafbeeldingen beroemd zijn.
Begin November, op een grauwe, zwaarmoedige dag, toen het ernaar uitzag dat het nooit meer op zou houden met regenen, bracht ik een bezoek aan die kollekties. De garderobewacht nam mijn van water druipende parapluie zwijgend in ontvangst en zette hem, nog steeds zonder iets te zeggen, te drogen tus sen een dozijn andere, even druipende parapluies.
De assistent die aan mijn verzoek gevolg moest geven toonde zich niet in het minst verbaasd. Na mij vriendelijk verzocht te hebben even te wachten, verwijst hij mij naar een jonge concierge die mij in looppas voorgaat, trap op, trap af, door gangen en zware ijzeren deuren die moeten worden ontsloten om ons toegang te verschaffen tot de rij vertrekken aan de zuidkant van het gebouw, op de derde verdieping, waar kaarten en platen worden bewaard. Twee nieuwe assistenten behandelen mij al even vriendelijk als de eerste en wanneer ik verzoek de oudere platen en overzichten van de stad Thorn in Polen te mogen zien, wordt mijn wens niet zonder trots ingewilligd. Ik ga zitten. Er worden folianten aangedragen.
De eerste afbeelding stamt uit 1497, een met de hand ingekleurde gravure, waarop enige wandelende dames en heren op de voorgrond te zien zijn. Deze afbeelding maakt deel uit van de verzameling van De la Gardieske en het grote boek waarin zij is ingebonden geurt nog steeds doordringend naar varkensleer. Terwijl ik mij in de afbeelding verdiep, worden nieuwe folianten aangedragen, uit andere kollekties en perioden. Alle bevatten gravures en platen, stadsoverzichten en kaarten en in elk deel staat ook iets over de stad Thorn. Uit de folianten steken stukjes papier om de plaats aan te geven.
Op de landweg rijdt een wagen, bespannen met zes paarden, in de richting van de stad. Voerlui slaan met hun zwepen energiek in de lucht.
De stad zelf staat buitengewoon duidelijk afgebeeld, straat voor straat, dak na dak. Het toeval wil dat de bibliotheek in het bezit is van een overeenkomstige met de hand ingekleurde plaat, ingebonden in een andere foliant en maar zes jaar recenter. 1503. Ik leg ze naast elkaar en vergelijk ze. Het kasteel op de heuvel heeft er een soort aanbouw bijgekregen, een vleugel. Bepaalde huizen zijn verdwenen, anderen zijn ervoor in de plaats gekomen. Voor de rest lijken de afbeeldingen precies op elkaar.
Ik vestig mijn aandacht speciaal op een wit huis onder aan de heuvel waar de burcht op staat,·in het oostelijk deel van de stad. Het bezit een bijzonder hoog spits dak, bedekt met groene koperplaat, het heeft groene vensterluiken en in een van de twee gevels een deur die zich in de bovenste van de drie verdiepingen bevindt en daar weer boven iets dat onder het vergrootglas bekeken een hijsbalk blijkt te zijn. Het is dus een deur die toegang geeft tot een magazijn op de zolderverdieping van het huis, waar zware lasten vanaf de straat direkt naar toe gehesen kunnen worden met behulp van de hijsbalk boven de deur. Het huis van een koopman dus, die tot de allerrijkste burgers van de stad behoord moet hebben. Dat bewijst het kostbare koperen dak. De ramen zijn smal en hoog, met kleine ruitjes die tezamen een traliewerk vormen. IJzeren tralies? Een buitendeur is op geen van de afbeeldingen te zien, die moet zich aan de andere zijde van het huis bevinden.
Van de ene gevel steekt een kleine staak omhoog waarop een windvaan prijkt die, evenals het metaal op het dak, van koper is. Op de afbeelding uit 1497 komt de wind uit het westen, in 1503 komt hij uit het noorden. Alhoewel ik zo ingespannen met mijn ene oog door de loep kijk tot het er van gaat schrijnen kan ik niet onderscheiden wat de levendige kleine metalen vaan precies voorstelt. Draagt hij een wapen of lijkt hij op een dier? In dat geval zou het een vogel kunnen zijn, een roofvogel met een lange gebogen snavel, Maar het kan net zo goed een haartje uit de penseel van de kunstenaar zijn dat een stukje naast de andere haartjes is terecht gekomen. Het hele huis neemt op de afbeelding niet meer ruimte in beslag dan het derde gedeelte van mijn pinknagel.
Vervolgens richt ik mijn aandacht op de beide huizen aan weerszijden. Beide huizen zijn lager en van een donkerbruine kleur die er mogelijk op wijst dat zij uit baksteen zijn opgetrokken.
1540, een schilderij van een veldslag uit een Nederlands historisch werk. Hertog Jan belegert de stad, bommen veroorzaken enorme vlammen, rookwolken drijven boven het gebeuren, over de grauwe herfstige akkers van de kopergravure trekken marskolonnes, carré’s met een woud van lansen erboven. De musketten in het achterste gelid stoten ieder een minutieus gevangen rookpluimpje uit. In de verte het kampement van de hertog, een wirwar van tenten, wagens, ouderwetse kanonnen met leeuwemuilen die door paarden in stelling worden getrokken. Op de heuvels waar in 1497 dames en heren arm in arm flaneerden volgt de staf van de hertog zittend te paard de bestorming, koeriers rijden af en aan. De wind komt nu weer uit het westen, dat is te zien aan de rookwolken die waardig boven de stadshemel voorbij trekken, op de etsplaat met fijne lijntjes aangegeven. Boven de titel van de ets blazen Eer en Roem hun loftrompetten. In de verte aan de horizon zijn afgelegen windmolens zichtbaar.
De carré’s marcheren in gesloten gelid op, maar nog wel op een gerespekteerde afstand van de stadswal, die volstrekt verlaten is, vermoedelijk door een onachtzaamheid van de kunstenaar.
Omdat deze afbeelding geheel gedomineerd wordt door de veldslag, de manoeuvres en de troepenbewegingen, staat de stad er in een zeer sterk afgeplat perspectief op. Je kunt evenwel zien hoe mijnen, kanonskogels en bommen op verschillende plekken in de stad terechtkomen en daar vermoedelijk grote schade aanrichten. Hoewel ik mij met de loupe alle moeite geef kan ik op deze gravure het huis niet ontwaren, het verdwijnt in een rommelige opeenhoping van gebouwen onder tegen de burcht, waar vanaf de hoogste torenspits een vlag wappert in de wind.
De afloop van deze veldslag is mij onbekend. Het is een episode uit een of andere onbelangrijke troonopvolgingsstrijd.
Een Italiaanse stadsschildering uit het slot van dezelfde eeuw, gebonden in een eigenaardige langwerpige band van zwart donker leer, met sloten van messing, geeft mij de hoop de afloop te zien te zullen krijgen. Het werk is in 1580 in Venetië gedrukt en behandelt steden in Noorditalië, Duitsland en Polen. Hij is niet ingekleurd en überhaupt fantasielozer dan een van de vorige werken, maar die fantasieloosheid wordt goedgemaakt door een volstrekte en onwaarschijnlijke precisie in de details. Ook op deze afbeelding wandelen galante dames en heren over de heuvels op de voorgrond. Op de landweg eronder drijft een jongen een kudde schapen voort en verder op is ook deze keer een wagen met zes paarden ervoor zichtbaar. Er waait weer een noordenwind en majesteitelijk plechtige wolken drijven boven de horizon voorbij. De belangrijkere gebouwen, zoals de burcht, het Dominicanenklooster en het ziekenhuis zijn aangegeven met een in schoonschrift uitgevoerde Latijnse benaming.
De wijzigingen zijn veel ingrijpender dan gedurende de hele voorafgaande periode. Het slot is de vleugel kwijtgeraakt die op de gravure uit 1503 opduikt maar er op die van 1497 niet is. In de centraal gelegen gedeeltes van de stad zijn veel van de huizen uit 1503 verdwenen, ze zijn vervangen door nieuwe en in de bouwwijze lijkt een soort ronde binnenplaats gemeengoed te zijn geworden. Het is ook heel duidelijk te zien dat de stadsmuur uitgebreid is; hij omsluit nu verschillende nieuwe huizenblokken met trapgevels die op Duitse invloed wijzen. Op deze afbeelding heeft de stad überhaupt iets harders over zich gekregen, – het valt moeilijk te zeggen wat precies die indruk geeft. Misschien is het gewoon het gevolg van de overdreven fantasieloosheid van de ets, maar het wordt ook bepaald door de subtiele veranderingen die de stad heeft ondergaan en die haar militanter, geslotener, somberder hebben gemaakt. Op een plek is een nieuwe kerk te zien die erbij gekomen moet zijn gedurende de periode dat de kaarten mij in onzekerheid hebben gelaten. De kerk heet volgens de Latijnse tekst S:a Lucretia, een donkere, sombere en bijzonder lompe, bijna basiliekachtige konstruktie. Dat is geen goed voorteken.
Verscheidene straten zijn smaller geworden, het valt moeilijk te zeggen of dat komt door het wat vreemde maar tegelijk met pedante nauwkeurigheid doorgevoerde perspectief waarmee deze gravure is uitgevoerd. Het kan ook komen door uitbreiding en verandering van de gebouwen.
Ik trek de electrische lamp boven de studietafel nog verder naar beneden, poets de loep en zoek mij door straten een weg in de hoop het witte huis uit 1503 te ontdekken. Ik zoek steeds nauwgezetter. Met behulp van twee papierstroken die als linialen moeten dienen zoek ik de koordinaten. Hier zou het moeten staan.
Dit boekdeel is niet zo goed gekonserveerd als de vroegere en vertoont hier en daar beschadigingen ten gevolge van vocht, onbestemde bruine vlekken die bepaalde delen van de stadsbeelden geheel onzichtbaar of zeer onduidelijk maken. Eerst denk ik dat de oorzaak dat ik het huis niet kan vinden eenvoudigweg in het feit ligt dat het onder een dergelijke vlek is terechtgekomen, maar mijn berekening wijst uit dat dat onwaarschijnlijk is. Zelfs al is het perspectief in deze gravure eigenaardig dan nog kan het hele stadsdeel niet zo ver naar het westen verschoven zijn dat het onder de vlek terechtgekomen zou zijn.
Het is dus mogelijk dat het huis ofwel door de belegering en de bestorming van de stad in 1540 verdwenen is ofwel door een veel later optredende vochtvlek. Het is volstrekt duidelijk dat deze beide alternatieven niet van elkaar te scheiden zijn.
Na een zeer nauwgezet onderzoek ontdek ik dat de verklaring een geheel andere is. Er staat eenvoudigweg iets vóór het huis, er is iets voor gebouwd. Een gebouw van vier verdiepingen met eigenaardig versierde schoorstenen, beduidend grotere en lichtere ramen en een majestueus portaal met aan weerszijden twee zittende bronzen leeuwen zijn er in het huizenblok aan de voorzijde bijgekomen. Dit gebouw dekt het witte huis met het groenkoperen dak en het magazijn op zolder volkomen af. Het kan ook zijn dat het witte huis verdwenen is, dat het inderdaad bij de belegering van 1540 verdwenen is. Het kan ook verdwenen zijn op een willekeurig tijdstip russen 1503 en 1580. Er kunnen zich meer belegeringen, branden, slopingen, allerlei denkbare rampen hebben voorgedaan. Maar het kan natuurlijk ook dat het huis daarachter ligt, verscholen.
Als het perspectief in de afbeelding volkomen betrouwbaar zou zijn geweest zou evenwel die eigenaardige metalen vaan boven de daken zichtbaar moeten zijn geweest.
Hij is niet te zien. Maar, aan de andere kant – hoe lang gaat een windvaan mee? Hoeveel regen kan er tussen 1503 en 1580 op de stad Thorn gevallen zijn? Bovendien kan alles berusten op het perspectief.
Het schitterende privé-paleis dat het uitzicht belemmert heeft geen naam noch een nadere aanduiding.
Philippe Napier ‘Description concernant un Voyage…’ 1632, te Antwerpen.
Er is veel tijd verstreken, meer dan vijftig jaar. Ik zal er dus nooit achterkomen of het huis er tussen 1503 en 1580 stond. Heel die lange tijd dat het daar verscholen heeft gelegen is vergeefs geweest en niemand zal het ooit kunnen redden als het daar werkelijk gestaan heeft. Het redden? Ja, het redden.
Het is een grove, echt ordinaire houtsnede zonder scherpte en details, die mij al bij de eerste aanblik de hoop doet opgeven. Ik hoef mij niet lang in deze afbeelding te verdiepen om tot de konklusie te komen dat alle moeite hier vergeefs is. Op deze plaat zou je geen enkel huis kunnen onderscheiden.
Deze grove afbeelding toont de stad ook met een heel andere karakteristiek; maakte de stad op de voorgaande afbeeldingen een militaire, stramme, dreigende indruk, maar ook met een onbestemd vermoeden van rijkdom, nu is zij veranderd in iets landelijks, grofs en smakeloos, een echt boeregat, waar jongetjes op blote voeten rondrennen en geiten hoeden aan de voet van muren die op het punt lijken te staan in elkaar te storten. Het lijkt een plek waar het onafgebroken regent, een plaatsje zonder enige betekenis, ver weg op een bijna onafzienbare vlakte. Tussen de rommelige huizenmassa’s kun je nu niet eens het paleis onderscheiden dat het witte huis afdekt. Als het witte huis er al nog staat, wat natuurlijk nog onaannemelijker is dan op een van de voorgaande afbeeldingen. Het is verdronken in de stromen van de tijd zonder dat iemand de mogelijkheid heeft gekregen het te redden. Het te redden? Jazeker.
In het voorbijgaan merk ik op dat van de burcht op de rots alleen nog de centrale toren overeind staat, terwijl iets, dat net zo goed het resultaat kan zijn van het uitschieten van het mes van de kunstenaar, op het linker gedeelte van de heuvelstad wijst op het in aanbouw zijn van een nieuw soort verdedigingswerk. Hoe nauwkeuriger ik de afbeelding bekijk des te duidelijker wordt het dat dit regenachtige, troosteloze stad je mij steeds vreemder voorkomt. Het is naar iets anders op weg. Over enkele jaren zal het door Karel XII uit Zweden worden belegerd.
Nu moet alle hoop opgegeven worden.
Hermann Zimmel is onder kartografen en stedenbeschrijvers onovertroffen. Zijn metingen zijn zo precies dat ze zelfs tot in onze tijd niet zijn overtroffen. Deze grote achttiende eeuwse wereldreiziger, die er tijdens zijn korte leven in slaagde drie werelddelen te bezoeken, liet kaarten en stadsbeelden na die in vele gevallen de enige getuigenis vormen voor het bestaan van steden in Kleinazië en India die er allang niet meer zijn. Alles wat hij maakte werd gekenmerkt door een buitengewone helderheid, intelligentie en een nauwgezetheid die een volstrekt ongebruikelijke, verlichte geest doen vermoeden. In de rechter benedenhoek van zijn gravures vindt men altijd lengte- en breedtegraad aangegeven en bovendien een preciese opgave van het punt van waaruit de plaats is bekeken.
Zimmel kwam op de thuisreis vanuit Kleinazië in 1743 door Thorn. In zijn grote ‘Beshreybung und vollstaendige Bericht einer Reyse in Asio Minor, India und…’, vijftien jaar later uitgegeven, vind ik zonder enige moeite de grote gravure van Thorn.
Bijna alles is veranderd. De burcht op de rots is verdwenen, vervangen door een zwaar en vreemd bastion helemaal aan de linkerzijde, de stadsmuren vormen nu pittoreske ruïnes en de bebouwing is er al heel lang geleden in geslaagd buiten de stadsmuren te treden. De stad heeft een strikt geometrisch karakter aangenomen, ze ligt daar in een helderder licht dan op een van de eerdere beelden en lijkt nu nog het meest op een Hollandse stad.
Voor de laatste keer nader ik met de loupe het gewemel onder aan de heuvel. Het privépaleis is nu verdwenen en kan niet langer iets verbergen. Maar er staat ook geen gebouw achter – nu begint de vlakte hier, bij het slot. Bepaalde bomen zijn duidelijk aangegeven, op de gravure zijn ze kleiner dan de punt van een naald. Ook van de twee aangrenzende gebouwen is geen spoor te vinden.
Ik overweeg de mogelijkheid dat Zimmels kaart vanuit een heel andere kant is gezien en ik onderzoek de ligging van de kerken. De wind komt nu weer uit het westen, alsof er tijdens al deze eeuwen slechts twee winden door Thorn hebben gewaaid.
Maar het gezichtspunt van de kaart wijkt niet van de eerdere af en als het huis er nog geweest was zou het duidelijk zichtbaar moeten zijn. Hier verdwijnt het spoor dus voor altijd. Het lost op in een verleden of een toekomst die, hoe men haar wendt of keert, nooit meer teruggewonnen kan worden.
Verstrooid begin ik nu de grote gravure in zijn geheel te bekijken en geniet van haar details die zelfs afgelegen boerderijen ver op de vlakte duidelijk zichtbaar maken.
Op een afstand van twee of drie kilometer van de stad, ofwel een volle handlengte op de gravure, ligt een andere heuvel, even hoog en vrijwel gelijk van vorm aan die waarop de stad ligt. Daar is ook, onduidelijk, een huis met drie verdiepingen te zien, een deur op de zolderverdieping en bovendien een hijsbalk bestemd om goederen mee op te hijsen. Het huis, dat een spits dak heeft, is ondanks zijn geringe afmetingen met liefdevolle aandacht weergegeven. Van de ene gevel waait, op een staak gemonteerd, triomfantelijk, een windvaan die heel duidelijk de vorm van een vogel heeft. De kunstenaar heeft haar afmetingen duidelijk overdreven om haar alle recht te kunnen doen wedervaren. Zij wijst heel duidelijk op westenwind. De hele gravure wordt beheerst door een lenteachtige, glasheldere en harmonieuze stemming.
Dit gebouw lijkt als twee druppels water op dat uit 1503. Te veronderstellen dat het hetzelfde gebouw zou kunnen zijn is evenwel absurd. Dat veronderstelt dat de stad zich in haar geheel drie of vier kilometer naar het westen verplaatst zou hebben zonder op de oude plek iets anders achter te laten dan juist dit huis. Dat is een dwaze veronderstelling.
Hier zou je tegen in kunnen brengen dat de stadsbeschrijving uit 1503 behept was met een fout en dat dit gebouw, waar wij ons zo lang voor geïnteresseerd hebben, de hele tijd buiten de stad heeft gelegen maar door de kunstenaar om de een of andere reden binnen de stadsmuren werd verplaatst. Ook die veronderstelling is dwaas: ieder van de stadsafbeeldingen die ik genoemd heb omvat meerdere duizenden huizen. Dat een afzonderlijk en binnen het geheel volstrekt onbeduidend huis voorwerp voor een dergelijke uitzonderlijke ingreep geweest zou zijn is ondenkbaar.
Ik moet mij dus tevreden stellen met de onbevredigende verklaring dat door een volstrekt onwaarschijnlijk toeval er in de loop van drie honderd jaar twee huizen in de stad Thorn in Polen werden gebouwd die tot in het kleinste detail aan elkaar gelijk waren.
Latere stadsafbeeldingen zijn er in de kollektie niet voorhanden. De stad Thorn verdween later, zoals bekend, totaal van de aardbodem.
 
Als ik de bibliotheek verlaat heeft het opgehouden met regenen. Helder zonlicht straalt over de hele stad.