De stad is als een woord
Dat ik niet ken.
°
Machines, cybernetica,
Electronen, smering,
Je denkt door dergelijke
Woorden te herhalen
De stad op te roepen,
Omdat zij gaan betekenen
Wat zij vervoeren,
Wat blijft haken
In hun tentakels.
°
Er stond
Rond een pleintje bij de Seine,
Een hoge muur
Net helder in de verf gezet,
Die mij denken deed
Eerst aan een wang,
Gloeiend van vreugde,
Toen aan een stomme e
In een gedicht op het punt
Tot klinken te komen.
°
Wat zoek ik
Welbeschouwd?
Je bent een plek,
Niet meer dan dat.
Om te leven, te werken,
Verhalen uit te wisselen,
Op te trekken met elkaar.
Een kruising van straten, machines, van mensen,
Een omhulsel, als een doos.
Maar dan een omhulsel
Nieuwsgierig naar zijn vulsel.
°
Wij leven in een drie-
dimensionale ruimte,
Waarin de vierde soms even
langs de stad strijkt, naar het lijkt.
Zij denkt dan te vertrekken
Wij echter voelen haar
Heftiger dan ooit.
Misschien verdwijnt zij dan
In ons, doodgewoon,
Wij die van binnen uit meer
Dan drie dimensies bestaan.
°
Waarom zoveel geluiden?
En al dat gewemel?
En waarom boven de stad
Rimpelt de hemel?
Waarom zich te richten
Tot de stad als tot een persoon?
Of liever: waarom is de stad
Een vraag?
Of liever: waarom zijn wij het
Die vragen stellen
Keer op keer?
Waarom hebben wij, gelijken
Van wat zichtbaar is,
Behoefte
Aan zoveel vragen
Over het zichtbare?
°
Als zij zoveel praten,
Is dat misschien tegen het lawaai,
Hun eigen lawaai,
Voortgebracht door anderen.
°
In de stad is je kamer
En je kamer is stilte,
Een totaal witte stilte
Die het wit respecteert.
°
Wanneer ik vanaf
gerede hoogte de velden overzie, de weiden,
De bossen, het vliedende water, de wegen,
Geloof ik hen een beetje te kunnen lezen.
Zelfs als daar wat
Vergeten aan te pas moet komen.
Jij,
Jij moet ook
Af te lezen zijn