Het tijdperk van de paardentram;
Van de orgeldraaier en zijn aapje.
Vrouwen met parasols. Kinderen in roeiboten,
Gefotografeerd tegen een kartonnen achtergrond met een idyllische zonsondergang
Op het kermisterrein waar iedereen ging kijken
Naar het tweekoppige kalf, de dikke dame
Met de baard die de dans der zeven sluiers danste.
Terwijl in India de grote hongersnood woedt…
Voorspellende witte ratten trekken een kaart uit een schoenendoos
Op het moment dat Edison op zijn gloeilamp broedt
En het eerste model van een naaimachine
Op een handkar wordt afgeleverd
Bij een bescheiden huis met witte schuttingen in een buitenwijk,
Waar altijd een handvol schattige kleuters
In hun matrozenpakjes poseren voor de camera,
Buiten in de met heesters begroeide tuin.
Bevallige smoeltjes die beschroomd de nieuwe eeuw
Tegemoet lachen. Onschuldig. Waarom ook niet?
Stuk voor stuk lappenpoppen van de époque
Met die bolwangige porseleinen hoofdjes
Die hun lange wimpers neerslaan als je ze neerlegt.
Op een van die eeuwigdurende schemerige zomeravonden…
Je kunt zelfs de schaduw van het statief zien en het zwarte doek
Dat getrild moet hebben in de zomerbries.
Je vermoedt dat ze allemaal laat op zijn gebleven om naar de sterren te turen,
En later naar bed werden gedragen door hun moeders en oudere zussen,
Terwijl de huisdieren zich koest hielden:
Stamboekteven, zwanger van bloedhonden.