‘Een vettig moorden

Zit in de lucht…’

Johnny the SelfKicker

 

 

1
Een jaar geleden is mijn vader overleden. Ik zat een paar dagen voor zijn dood naast zijn bed en voelde de aanwezigheid van zijn God in de ziekenkamer en net toen ik op het punt stond te gaan bidden, zei hij geërgerd (hij sprak al niet veel meer toen): ‘Slaap je?’ ‘Nee, nee,’ schrok ik op. Zijn nachten werden steeds onrustiger en hij vroeg ons, zijn zes kinderen, bij hem te komen waken, bij toerbeurt. ‘s Ochtends dronk hij dan in zijn stoel in de woonkamer koffie met iets lekkers en wist de aanwezige familie aan het schateren te brengen met opmerkingen als: ‘Zo denk je dat je aan de hemelpoort staat en zo zit je soesjes te eten.’ Ik zou, als laatste in de eerste reeks nachtwaken, op vrijdagnacht aan zijn bed blijven zitten. Ik las een boek over de neurologische relatie tussen gevoel en verstand. Halverwege de nacht stond ik op, hij leek te ontwaken. Ik riep de nachtzuster, en terwijl wij aan zijn bed stonden, schoot hij overeind en viel terug in zijn kussens. Ik: ‘Is hij dood?’ De zuster: ‘Sst, ga je familie halen.’

Toen de eerste schrik voorbij was die nacht en ik een ogenblik voor mijzelf had, bemerkte ik het gevoel te hebben dat God mij een geintje had geflikt. Mijn vader was al een week bezig dood te gaan en volgens de huisarts was het medisch gesproken een raadsel dat hij nog steeds leefde. Maar dat hij nu juist moest sterven terwijl ik bij hem waakte, lezend, ik, voor wie de dood het principieel onbegrijpelijke en principieel verwerpelijke vertegenwoordigt – ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat Iemand mij hardhandig met mijn neus op de feiten had willen drukken. Om mij een kans te geven alsnog naar Zijn kant over te lopen. Dat is christendom uiteindelijk: de belofte dat het aan gene zijde niet is afgelopen maar opnieuw begint en dat je aan deze zijde dus niet al te triest of al te vrolijk behoort te zijn. Religies pakken mensen altijd op hun zwakste punten: doodsangst, partnerkeuze, kinderwens. In de christelijke God geloven betekent aanvaarden dat je doodgaat en die zekerheid overtreffen met een belofte die tegen elk gezond verstand indruist: dat jij zult blijven leven.

Op de ochtend na die nacht dat we met z’n allen rond het bed geschaard mijn vader hadden zien uitdoven, liep ik naar buiten tussen de bomen, de stralende zomerdag in. En ik merkte het gebed van mijn gereformeerde kindertijd te herhalen, ik was er geen woord van vergeten: ‘Onze vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede…’ Hé, dacht ik, wacht even. Het inzicht dat zich toen aan mij voordeed zou ik pas maanden later hardop durven formuleren. Wie is God? Waar is God een ander woord voor? God is je overleden vader. En dat geldt voor iedereen die in Hem gelooft, van het begin der tijden tot nu. Maar toen ik deze intuïtie hardop uitsprak waren we al wekenlang op vakantie geweest naar een Grieks eiland om bij te komen van de intensieve zomer.

Aldaar had ik een merkwaardige ervaring gehad. Tijdens een wandeling in de hitte tussen de heuvels liepen we steeds weer hopeloos vast in de prikbosjes, toen ik opeens wist dat God mij de weg wees: als je dit onooglijke paadje uitloopt en daar afdaalt door die boomgaard, kom je op de zandweg die in vijf minuten naar jullie dorpje voert. Alleen, ga je in op dit aanbod, dan zul je de rest van je leven gelovig moeten blijven. ‘Nee, het loopt dood hier,’ zei ik tegen mijn reisgenoot en we keerden om, klommen een heel eind terug naar de verlaten autoweg die daar liep en hadden het geluk dat er na een halfuur een taxi langskwam. We reden via een enorme omweg over de bergen terug en vanaf die grote hoogte zag ik diep in het dal de zandweg naar ons dorp liggen, pal achter de boomgaard die mij was aangewezen. Maar ik had weten te ontkomen, met behulp van moderne techniek en een gevulde portemonnee. Deze ervaring kristalliseerde zich nog in die taxi uit in de slogan: ‘Don’t mess around with religion.’ Waarvan akte.

 

2
Als in de levende ervaring God je gestorven vader is, wie was dan de historische God? Ik besloot de bijbel te herlezen. Ik had dat jaren geleden al eens gepoogd, maar moest toen constateren dat de conditionering uit mijn kindertijd nog zo sterk was dat er ergens in mijn brein een luikje dichtklapte zodra ik een bijbelwoord hoorde. Mijn vader las na het warme eten altijd een passage voor uit het Boek en wij kinderen waren dan verplicht het laatste woord van het gelezene te herhalen. Ik ontwikkelde het vermogen niet één woord dat hij las bewust te registreren, op het allerlaatste na. Waarom ik weigerde te luisteren weet ik niet, maar van jongs af aan begreep ik dat er in het christendom iets zit wat een verwoestende werking op mij heeft.

Toen een middelbareschoolvriend zijn eerste kind liet dopen ben ik naar de dienst geweest (van de Hernhutters, als ik me wel herinner) en toen ik hem en zijn lieve vrouw hoorde beloven dat zij de wil van hun pasgeboren baby zouden breken zodat het alleen nog Gods wil zou gehoorzamen, was dat voor mij reden onze vriendschap voor eens en altijd te beëindigen. Ik heb zelf ook nooit zo’n sterke wil gehad en laat me gemakkelijk van mijn koers brengen. Van een ik, althans van één ik is niet echt sprake bij mij. Om mijn vrijheid te behouden heb ik me steeds zoveel mogelijk afgesloten voor het christelijke deel van mijn opvoeding – anders was ik dominee of asceet geworden. Ik was ook de eerste thuis die officieel de Kerk verliet.

Na mijn vaders dood bemerkte ik de bijbel wel te kunnen lezen, zij het langzaam. Ik viel van de ene verbazing in de andere. Niet alleen omdat mijn vader allerlei expliciete passages over besnijdenissen, incest en verkrachtingen had weggelaten tijdens het voorlezen (zoveel was blijkbaar wel doorgekomen). Maar vooral omdat God zo’n totaal ander iemand bleek te zijn dan de combinatie van liefde en dwang die ik in mij voel als ik aan Hem denk. Keer op keer blijkt Hij een hekel te hebben aan de mensheid en zijn ergernis te moeten uiten met een zondvloed of Babylonische spraakverwarring of zwavel- en vuurregen als op Sodom en Gomorra. Anderzijds heeft hij een zwak voor oplichters (Jakob die Esau zijn vaderlijke zegen ontsteelt) en moordenaars (Mozes). In Exodus, het tweede bijbelboek, bleef ik vrij snel steken, want tegen laatstgenoemde, Mozes, ontwikkelde ik zo’n afkeer dat het vooruitzicht vier hele boeken met hem te moeten optrekken meer was dan ik kon verdragen. Diagonaal lezend heb ik me er uiteindelijk door heen geworsteld.

Genesis is een roman geconcentreerd rond één familie die we een paar generaties volgen, waarbij het sociale en politieke panorama van hun wereld zich allengs ontvouwt: het is een geëngageerde roman. Exodus is eerder een leerboek voor would-be machthebbers: hoe verwerf je macht, wat doe je met je macht en vooral, hoe behoud je je macht? Zoek een groep mensen die ontevreden zijn met hun bestaan. Maak hun duidelijk dat ze terecht zo mopperen en beweer dat jij degene bent die hen uit hun ellende zal bevrijden, mits ze doen wat jij zegt. Een nadeel van dit soort machtsverwerving – versus het aangereikt krijgen van de macht via geboorte of verkiezing – is dat je bij jouw doelgroep precies het trekje versterkt dat ook jouw macht nadien zal bedreigen: de neiging te gaan morren en twisten. Wanneer zeuren de eerste keer heeft geholpen (toen jij hen kwam helpen), zal het de volgende keren ook wel helpen (als jij het voorwerp van hun gesar bent geworden).

Erfelijke en gekozen macht hebben iets vanzelfsprekends: daar wordt wel op afgegeven maar niemand is geneigd hier consequenties aan te verbinden. In het Oostblok hebben ze het lang volgehouden op deze manier, de diverse ‘erfelijke’ partijleiders wier incompetentie van elke voorgevel in elke straat viel af te lezen.

Mozes ziet zich keer op keer verplicht zijn opstandige personeel, of hier: zijn morrende uitverkoren volk het zwijgen op te leggen. Een extra probleem voor hem is dat hij bij het veroveren van de macht zijn mensen heeft opgestookt met elk middel waarmee hij later zelf onderuit gehaald kan worden. Zo laat hij zijn Israëlieten het zilverwerk van hun Egyptische buren ‘lenen’ terwijl ze zogenaamd voor drie dagen de woestijn in trekken voor een gebedsdienst; hij tovert zo lang door met vloeistoffen, dieren, weersverschijnselen en ziekten totdat de magiërs van de farao het nakijken hebben; hij liegt, hij steelt en hij moordt. Om zijn onderdanen in het gareel te houden moet hij tot vervelens toe waslijsten met geboden en verboden uitvaardigen om te voorkomen dat zij gaan doen wat hij zelf zoveel heeft gedaan, en met zulke goede resultaten. Vandaar: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, een tovenares zult gij niet in leven laten… De tien geboden zouden indrukwekkend zijn geweest als hun effect niet was bedorven door de kleine lettertjes aan het einde van het contract. Daarin wordt ook nog even elk eigendom onschendbaar verklaard – Mozes als vertegenwoordiger van de heersende klasse -, worden allerlei seksuele gedragingen verboden – Mozes als kleinburger – maar komen ook zulke krankjorume regels voor als: wat te doen in geval je je dochter als slavin wilt verkopen. En zo gaat het maar door, bij het minste of geringste wordt de Israëlieten weer zo’n partij Mozaïsche wetten door de strot geduwd. En zij maar slikken.

Je handhaaft je macht niet via grote lijnen, zoals de tien geboden die voorschrijven. Je moet uiterst precies zijn in je voorschriften, verboden, verplichtingen, anders vinden je ondergeschikten altijd wel een gelegenheid om aan de poten onder jouw stoel te gaan zagen. Sterker nog: hoe gedetailleerder, ja, hoe idioter de eisen die een machthebber stelt, des te groter de kans dat zijn personeel zich er aan houdt en al doende ook de hoofdlijnen volgt. ‘Gij zult niet echtbreken’: dat ligt voor de hand, had je maar niet moeten trouwen. Maar neem deze: ‘Indien een rund een slaaf of slavin stoot, dan zal hij [de eigenaar van het dier] dertig sikkels zilver aan de heer van dezen geven, en het rund zal gestenigd worden.’ Met z’n allen een stotige koe stenigen, dat beeld is zo dwaas dat het onweerstaanbaar is. Dezelfde methode paste Mozes al toe in Egypte kort voor de uittocht: smeer met een bundel hysop runderbloed op de deurposten en bovendorpel om te voorkomen dat de eerstgeborene door God wordt vermoord. Dat is ook zo’n indrukwekkend, dwaas beeld: de Israëlieten woonden in Gosen in een getto, wat moesten ze zich nog onderscheiden van de Egyptenaren?

Bij de tocht van de Israëlieten door de woestijn vormt de episode met het gouden kalf het omslagpunt in de machtsverhoudingen. Tot dan moet Mozes zich telkens weer bewijzen en hoeft zijn volk alleen maar achter hem aan te sjokken. Heeft Mozes eenmaal het beeld van de kalfgod laten smelten en het zijn mensen nota bene laten opdrinken, dan schroeft hij zijn eisen tot de meest onredelijke hoogten op. In plaats van hun uitverkiezing en bevrijding te mogen consumeren moeten de Israëlieten er voortaan voor betalen. Alle rijkdommen dienen te worden ingeleverd ten bate van, tja, de directeurskamer zou je zeggen, in concreto: de ark, de tafel, de kandelaar, de tabernakel, het brandofferaltaar, de voorhof, de olie van het licht, de priesterklederen, het reukofferaltaar, het wasvat, de oliezalf, het reukwerk. En waar haalt het volk al die kostbaarheden opeens vandaan als ze zo uitgebuit werden in Egypte? Uit dat geleende Egyptische zilverwerk?

Mozes voor managers. Beroep je bij alle eisen die je aan je ondergeschikten stelt op je opdrachtgever, een opdrachtgever die jij als enige rechtstreeks te spreken krijgt. Ander hoog kader krijgt alleen indirecte instructies door – in ‘dromen en gezichten’ zoals het in de bijbel heet. Jij, de baas, doet ook maar wat je wordt opgedragen en je probeert er via harde onderhandelingen het beste voor iedereen uit te slepen, maar ja, op een gegeven moment moet het werk gewoon worden gedaan. Dus – en dan volgt weer zo’n rij opdrachten (wetten). Schrik er niet voor terug nu en dan een reorganisatie door te voeren waarbij resterende kritische stemmen binnen het bedrijf keihard worden weggesaneerd. Mozes laat Korach, Dathan en Abiram met familie en al levend door de aarde verzwelgen. Bij andere gelegenheden laat hij vierentwintigduizend werknemers sterven als ze een andere opdrachtgever willen (Baäl-Peor).

Maar nu komt het. Als je dit soort grove maatregelen met voldoende zichtbare innerlijke tweestrijd treft, zal het resterende personeel je des te meer op handen dragen. Van Mozes heet het, nota bene kort voor hij zijn zus Miriam melaatsheid bezorgt: ‘Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem.’ Dat lijkt een vroeg voorbeeld van het Stockholm-syndroom, waarbij gegijzelden verliefd worden op hun gijzelnemer, juist omdat die absolute macht over hen uitoefent. Kortom, het zijn verrassend actuele en bruikbare boeken, Exodus, Numeri, Deuteronomium. Maar in God geloven ga je er niet van.

 

3
Toen ik in de stadsbibliotheek langs de kast met psychoanalyse liep, viel mijn oog op De man Mozes en de monotheïstische religie van de door mij ongelezen Sigmund Freud. Misschien, dacht ik, kan Freud verklaren waarom Mozes me zo tegenstaat. Naar bleek gaat het hier om een wonderlijk boek. Het bestaat uit drie, telkens langere essays. In het eerste lanceert Freud niet meer dan een grappig ideetje: Mozes was geen jood, maar een Egyptische prins. Over alle helden bestaat het verhaal dat ze van adellijke afkomst zijn, maar als pasgeboren baby aan eenvoudige mensen worden overgedragen (als vondeling of adoptiekind) om pas veel later, als ze eenmaal held zijn geworden, hun ware oorsprong te herontdekken. Over Mozes verhaalt de bijbel precies het tegenovergestelde: hij was eigenlijk een slaaf, maar werd als vondeling in het Egyptische vorstenhuis opgenomen, om ten slotte toch nog de bevrijder van zijn slavenvolk te worden. Omdat dit feit de joodse bijbelschrijvers niet goed uitkwam, aldus Freud, hebben ze het verhaal omgekeerd en Mozes een lage komaf gegeven in plaats van zijn eigenlijke hoge herkomst. (Het komt bij Freud niet op dat de Israëlieten een joodse afkomst wel eens hoger zouden kunnen achten dan welke Egyptische afstamming ook.)

Freud: ‘Een held is wie dapper tegen zijn vader in opstand is gekomen en uiteindelijk over hem heeft gezegevierd.’ Was Mozes een jood geweest, dan had hij zich niet om de farao hoeven bekommeren, maar om zijn joodse ouders. En Freud hervertelt: aan de farao was ooit voorspeld dat een zoon van zijn dochter een held c.q. vadermoordenaar zou worden. Daarom had de farao het betreffende kleinkind, Mozes dus, in een kistje in de Nijl laten werpen, waaruit het door joodse mensen was gered. Ondanks zichzelf was de laaggeplaatste Mozes vervolgens tegen zijn hooggeplaatste, echte vader in opstand gekomen ten bate van de Israëlieten, en zo was hij alsnog een ware held geworden. Zijn vader zou hij uiteindelijk laten verdrinken in de Schelfzee (een detail waar Freud niet op ingaat).

Als lezer vraag je je bij dit alles onwillekeurig af: ja, en? Wat wil Freud hiermee zeggen? In het tweede essay gaat Freud een stap verder. Indien Mozes een Egyptenaar was, dan was God een Egyptische god. Welke precies? Egypte heeft slechts eenmaal een monotheïstische god gekend en dat was Aton, de zonnegod, uit de korte regeerperiode van Ichnaton (koning Amenhotep III uit de achttiende dynastie, ook bekend als Akhnaton). Ichnaton pakte met harde hand het Egyptische veelgodendom aan ter meerdere glorie van de ene, onzichtbare god – die hij als concessie aan het eenvoudige volk gelijkstelde aan de zon – en liet een nieuwe hoofdstad ter ere van die enig God bouwen, Achetaton. Na Ichnatons dood brak er een tijd van anarchie en verval aan, mogelijk op instigatie van de door Ichnaton onderdrukte oude priesterkaste. Elk spoor van Ichnaton en vooral van Aton werd met grof geweld uitgewist, de stad Achetaton verwoest en de oorspronkelijke hoofdstad Thebe in ere hersteld.

Mozes nu was een aanhanger, misschien zelfs een priester van Aton geweest en ontdekte na het neerslaan van zijn religie alsnog een mogelijkheid zijn onderdrukte godsdienst uit te dragen: door de Israëlieten tot Atons uitverkoren volk uit te roepen en met hen weg te trekken om ergens voorbij de woestijn opnieuw te beginnen. In de joodse geloofsbelijdenis – ‘Schema Jisroel Adonai Elohenu Adonai Echod’, ‘Hoor, Israël, de Here onze God is een enig God’ – hoort Freud in ‘Adonai’ het Egyptische Aton nagalmen. Wil Freud, vraagt de lezer zich af, soms zelf een held worden en zijn joodse vader c.q. afkomst vermoorden, eerst door aan te tonen dat de redder van het joodse volk geen jood was, en vervolgens door te bewijzen dat de god van de joden, aan wie ze hun uitverkorenheid en identiteit te danken hebben, geen eigen maar een Egyptische uitvinding was? De essays vormen heerlijke lectuur, maar waar is het Freud nu toch om te doen? Dan komt de aap uit de mouw.

Een lang citaat: ‘Mozes, afkomstig uit de school van Ichnaton, bediende zich van dezelfde methoden als de koning, hij legde het volk dwingend zijn geloof op. Zowel Mozes als Ichnaton was het lot beschoren dat alle verlichte despoten wacht. Het joodse volk van Mozes was even weinig in staat een zo hoog vergeestelijkte traditie te verdragen en een leniging van zijn behoeften te vinden in wat ze te bieden had, als de Egyptenaren onder de achttiende dynastie. In beide gevallen gebeurde hetzelfde, degenen die bevoogd en tekort gedaan waren, kwamen in opstand en wierpen de last van de hun opgelegde religie af. Maar terwijl de gedweeë Egyptenaren hiermee wachtten totdat het lot de sacrosancte persoon van de farao had geëlimineerd, namen de wilde Semieten het lot in eigen hand en ruimden de tiran uit de weg.’

De joden hebben hun bevrijder, de tiran Mozes, vermoord omdat zijn geloof hun te hoog was gegrepen. Dit verhaal komt niet in de bijbel voor, maar dat is geen toeval. Het is alsof Freud de les van de Mozaïsche wetten heeft geleerd en weet dat je des te overtuigender, althans meeslepender overkomt naarmate je onwaarschijnlijker en krankjorummer bent. De joden hebben nadien de pijnlijke herinnering aan de moord op Mozes in de woestijn verhuld in het verhaal dat Mozes het beloofde land nooit heeft betreden omdat hij Gods toorn had gewekt vanwege een of ander akkefietje met een staf en een steenrots. Daarna hebben de joden de hoog vergeestelijkte Mozaïsche God laten versmelten met een ruige plaatselijke vulkaangod van stammen uit de Sinaï – ene Jahve of Jahwe – achter wiens naam de resterende Aton-priesters, de levieten, hun eigen godheid verstopten om zo hun geloofsregels des te krachtiger te kunnen doordrukken. Dat de moord op Mozes niet in de bijbel voorkomt heeft als reden dat het bijbelverhaal het compromis is dat de Aton- en Jahve-priesters wisten te bereiken over de vraag wiens god waar welke prestaties had geleverd.

Was Freud, meende ik me opeens te herinneren, niet degene die aantoonde dat hallucineren een gebruikelijker manier van waarnemen is dan uit je doppen kijken? Maakt hij hier van dat inzicht gebruik om zich zelf eens aan een delirium te buiten te gaan? Maar waarom? In het derde, langste essay van De man Mozes poogt Freud een alomvattende psychoanalytische verklaring te geven voor het monotheïsme van de joden. In de inleiding meldt de schrijver dat hij intussen in 1938 uit Wenen heeft moeten wegvluchten vanwege de Duitse invasie en de daarmee verbonden gevaren voor zichzelf als jood. Dit derde essay schrijft hij daarom in Engeland, waar hij zijn boodschap, anders dan in het katholieke Oostenrijk, wel hardop durft uit te spreken. Het verhaal van de moord op Mozes, de oervader van het joodse volk, hangt samen met het oorsprongsverhaal van alle godsdiensten ter wereld, te beginnen bij het totemisme. Ooit, in de prehistorie, plachten wij mensen de vader van de oerhorden waarin wij toen leefden te vermoorden als zijn tijd daar was, waarna wij zoons het bewind gezamenlijk overnamen. Uit schrik om de moord die we met z’n allen hadden gepleegd, begonnen we onze vader als totem c.q. god te vereren met zoenoffers en regels omtrent seksuele ontzeggingen ten opzichte van wat eerst zijn en nu onze vrouwen en dochters waren.

De verdrongen moord op Mozes, aldus Freud, was zelf al een terugkeer van een veel oudere verdrongen moord. God is de vermoorde oervader. De herinnering aan de oorspronkelijke doodslag waarmee elk godsdienstig besef begint, dragen de christenen mee in hun idee van de erfzonde: je bent al schuldig bij je geboorte. Waaraan? Paulus was de eerste die begreep welke taboe verklaarde zekerheid achter het christelijk geloof schuilging: ‘Wij zijn zo ongelukkig omdat wij god de vader hebben gedood.’ De kracht van het nieuwtestamentische christendom is dat Jezus, de zoon van God, de schuld voor de oermoord op zijn Vader op zijn schouders heeft genomen en ervoor heeft geboet met zijn leven. Daarom zijn de gelovigen ‘verlost’.

Freud mag de indruk maken mesjogge te zijn, dat ongelukkige bewustzijn onder het geloof herken ik maar al te goed uit mijn jeugd. De belangrijkste reden dat ik de Kerk verliet was dat de christelijke levenshouding gebaseerd is op het besef dat het leven op aarde niet deugt, dat er iets fundamenteel mis mee is, dat het eigenlijk heel triest is en alleen te verdragen met het geloof dat iemand ooit ongevraagd de schuld voor alle ellende op zich heeft genomen waardoor wij gered zijn. Ik vond het leven op aarde op zich al in orde, je hoefde er niet uit gered te worden. Zoals ik het toentertijd uitdrukte: ‘Het leven is vol.’ Het derde essay van Freud is een grootse, tragische tekst. Freud weet dat hij een werkelijke ervaring aan de haak heeft die hem klaarblijkelijk zijn leven lang is blijven achtervolgen, want nu, kort voor zijn dood (die indruk maakt hij althans) is hij er nog niet klaar mee en moet hij haar dwingende kracht nog altijd wegredeneren. Maar dat wil niet lukken, al haalt hij er de hele psychoanalyse van ik en es en boven-ik, van driftverzaking en verdringing en verschuiving en casus zus en zo bij.

Freud geeft zelf ruiterlijk toe dat hij zijn theorie bij elkaar heeft gefantaseerd: ‘Als men terdege beseft dat een methode als de onze – waarbij wij van de overgeleverde stof accepteren wat wij bruikbaar achten, verwerpen wat ons niet goed uitkomt en de afzonderlijke stukken al naar de psychologische waarschijnlijkheid combineren -, dat zulk een techniek geen zekerheid biedt de waarheid te vinden, dan vraagt men terecht waartoe men zulks eigenlijk onderneemt. Het antwoord beroept zich op de uitkomst ervan.’ Dus: ik doe maar wat met mijn bronnen, zolang het eindresultaat me maar bevalt. Anders gezegd: ik schrijf fictie, literatuur. Ik schrijf voor mijzelf alleen, zegt Freud. En als lezer vind ik dat acceptabel: iedereen die de bijbel leest haalt er de stukken uit waar men wat mee kan en slaat de stukken over die niet goed uitkomen. Geloof is je hoogst persoonlijke sample uit Gods woord. Maar wat het bij Freud zo tragisch maakt, is dat hij zelf de uitkomst van zijn theorievorming verwerpt. ‘Aan alles wat te maken heeft met het ontstaan van een religie, zeker ook van de joodse, kleeft iets groots, dat door onze verklaringen tot dusver niet wordt gedekt.’ Anders gezegd: aan mijn verklaringen kleeft iets kleins. De psychoanalyse zou eigenlijk net zoiets groots als de (joodse) religie moeten zijn. Maar dat is ze niet.

Tragisch is niet dat de psychoanalyse tekortschiet, dat maakt haar juist sympathiek. Tragisch is dat Freud in het geloof van zijn jeugd iets groots heeft ervaren, iets door en door wijs en goeds. Maar wat dat is, daar kan hij niet de vinger achter krijgen met alle intellectuele exercities waartoe hij bij machte is. Freud is daar onthutsend eerlijk over: ‘Hoe benijdenswaard vinden wij, arm in het geloof, de onderzoekers die van het bestaan van een opperwezen overtuigd zijn! Voor deze grote geest behelst de wereld geen problemen, want hij heeft alles wat in haar is geschapen. Hoe alomvattend, uitputtend en definitief zijn de doctrines van de gelovigen, vergeleken bij de moeizame, armzalige en brokkelige verklaringspogingen die het uiterste zijn van wat wij tot stand brengen! De goddelijke geest, die zelf het ideaal van ethische volmaaktheid is, heeft de mensen de kennis van dit ideaal ingeprent, en tegelijk de drang om hun wezen aan het ideaal aan te passen. Zij bespeuren onmiddellijk wat hoger en edeler, wat lager en gemener is. Dit alles is zo eenvoudig en onwankelbaar vastgelegd. Wij kunnen het alleen maar betreuren indien bepaalde levenservaringen en observaties van de wereld het ons onmogelijk maken de premisse van zulk een opperwezen te aanvaarden.’

Had ik maar kunnen geloven! zegt Freud. Had ik maar beter leren hallucineren! Sigmund Freud, beste man, aanvaard dit eerbewijs van een mede(on)gelovige voor de ‘roes van ootmoed tegenover god’ zoals u het zelf noemde. Ook ik geloof dat er iets groots zit in het geloof, en ook ik heb ontdekt dat als je dat wilt vinden je niet bij de gelovigen moet zijn.

 

4
God is je overleden vader, was mijn inzicht. Freud maakte daarvan: God is je vermoorde vader. Ik vermoed dat Freud te zeer heeft toegegeven aan de drang om een leven dat hij dodelijk saai moet hebben gevonden, de moeite waard te maken door er spannende theorieën over op te stellen. Een natuurlijke dood is een weinig verheffend iets, niet iets lelijks of engs, niet iets heroïsch of dramatisch, meer iets normaals – al kan degene die sterft het onvermijdelijke wel met een heroïsche gelatenheid aanvaarden om dan zijn geliefden nog eenmaal en onverwrongen te kunnen tonen hoeveel hij van hen houdt, c.q. heeft gehouden. Macht is niets, het bestaat alleen voor wie erin gelooft. Daarom gaat geloof ook altijd over macht. De machthebber behoudt zijn macht zolang zijn onderdanen geloven dat hij de macht heeft. Vallen ze af van hun geloof, dan is hij zijn macht kwijt. Zie nogmaals voorheen het Oostblok. Maar liefde is wel iets. Wat er sterft als je vader sterft, is zijn macht, niet zijn liefde. Van die liefde kun je God maken.