Vooraf

Yo el Supremo is een roman uit 1974 van de uit Paraguay afkomstige Augusto Roa Bastos (1917). De helft van zijn leven bracht hij overigens in ballingschap door (na de staatsgreep in Paraguay woonde hij dertig jaar in Argentinië en na de militaire staatsgreep in dat land ging hij naar Frankrijk, waar hij doceerde aan de universiteit van Toulouse) en hem werd zijn staatsburgerschap ontnomen door dictator Stroessner, een van de opvolgers van de dictator die voor deze roman model heeft gestaan, dr. José Gaspar Rodríguez de Francía. In 1814, toen eerst een vijfmanschap en vervolgens een tweehoofdig consulaat de anarchie niet kon bedwingen die in Paraguay ontstaan was nadat in 1810 creolen de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen van het Onderkoninkrijk van de Río de la Plata, bood de advocaat Francía aan het regeren van zijn land alleen op te knappen en hij zou dat doen tot 1840. Misschien was, als het aan anderen had gelegen, zonder zijn ingreep, Paraguay weer door een van de omliggende landen ingelijfd, of aan de meest biedende mogendheid verkocht door de lokale oligarchie, of utopische proeftuin gebleven voor de jezuïten. Garcia joeg inderdaad alle sjacheraars uit zijn tempel die hij voortaan als particulier eigendom beheerde. In 1817 werd hij benoemd tot Dictator voor het leven; vanaf dat moment liet hij zich El Supremo, de Allerhoogste noemen. Hij mag dan een van de weinige verlichte dictatoren geweest zijn, misschien zo genoemd omdat hij de nodige boeken gelezen had (waaronder Voltaire, Rousseau, Montesquieu, Diderot, Julius Caesar en uiteraard Machiavelli, maar ook Don Quichot; gezegd wordt dat zijn bibliotheek de enige is geweest die Paraguay rijk was), hij was daarom nog geen minder autocratische heerser. García ‘s regime was even spartaans als zijn manier van leven.
Het boek begint met een paskwil die in het kerkportaal is opgehangen en waarin de dood van de grijze dictator staat aangekondigd en de bestraffing van zijn trawanten in het vooruitzicht wordt gesteld. Gedurende heel het boek is de Allerhoogste met zijn secretaris bezig te achterhalen wie hem deze streek geleverd heeft. Hij dicteert de secretaris een Eeuwige Circulaire aan alle gezagsdragers, voor wie hij de geschiedenis van het land nog eens doorexerceert, tevens de geschiedenis van de eeuwige dictator zelf. Deze monoloog voor twee heren wordt onderbroken door stukken uit het geheime dagboek van het staatshoofd en aantekeningen of citaten in de marge van het dictaat. Dit alles één grote verdedigingsrede waarin de leider ook nog eens zijn eigen persoon in diverse gedaanten in het geding brengt. Aan de fragmenten uit deze stroom is door de compilator van al die geschreven en gesproken woorden nog een naschrift toegevoegd, dat hier ook is vertaald. (JFV)
 
 
Ik de Allerhoogste Dictator van de Republiek
Beveel dat bij mijn dood mijn lichaam onthoofd zal worden; het hoofd op een lans gespietst drie dagen lang te zien zal zijn op het plein van de Republiek alwaar het volk onder klokgelui zal worden opgeroepen heen te komen.
Al mijn dienaren, zowel burgerlijke als militaire, zullen opgehangen worden. Hun lichamen zullen worden begraven in velden buiten de stad zonder kruis of teken ter nagedachtenis aan hun naam.
Aan het einde van voornoemde periode beveel ik dat mijn resten zullen worden verbrand en de as over de rivier uitgestrooid…
Waar is dit gevonden? Op de deur van de kathedraal gespijkerd, Excellentie. Een troep grenadiers heeft het deze ochtend ontdekt en meegenomen naar de commandant. Gelukkig heeft niemand kans gezien het te lezen. Dat heb ik je helemaal niet gevraagd en het doet ook niets ter zake. U Edele heeft gelijk, de inkt van schotschriften verzuurt sneller dan melk. Het is ook geen pagina uit het Argentijnse staatsblad of uit een boek, mijnheer. Wat zouden hier verder nog voor boeken moeten zijn behalve de mijne! Het is al jaren geleden dat die twintig aristocratenfamilies de hunne in speelkaarten hebben veranderd. Doorzoek de huizen van de anti-patriotten. De kerkers, die kerkers daarginds, kam die kerkers uit. Tussen die harige ratten met vlijmscherpe nagels kan de schuldige zitten. Lok die vervalsers in de val. Vooral Peña en Molas. Breng me die brieven waarin Molas me tijdens het Eerste Consulaat en later tijdens de Eerste Dictatuur lof toezwaaide. Ik wil die rede herlezen die hij in de Volksvergadering van het jaar ’14 uitsprak en waarin hij mijn verkiezing tot Dictator eiste. In de minuut van die rede, in de instructies aan de afgevaardigden, in de aangifte waarin hij jaren later zijn broer beschuldigde vee van zijn boerderij in Altos te hebben geroofd, is zijn handschrift heel anders. Ik kan voor u herhalen wat er op deze papieren staat, Excellentie. Ik heb je niet verzocht dat je die duizenden stukken, aktes en voorzieningen uit het archief voor me gaat staan opdreunen. Ik heb je simpelweg bevolen dat je me het dossier van Mariano Antonio Molas brengt. En breng me ook de pamfletten van Manuel Pedro de Peña. Rancuneuze sycofanten! Ze gaan er prat op het Woord van de Onafhankelijkheid te zijn geweest. Ratten! Ze hebben er nooit ook maar iets van begrepen. Ze denken hun woorden goed te beheersen in die kerkers. Maar het enige wat ze kunnen is krijsen. Nog steeds zijn ze niet verstomd. Altijd vinden ze weer nieuwe manieren om hun godverdommese gal te spuwen. Ze maken pamfletten, schotschriften, paskwillen, persiflages. Ik ben een onmisbaar mikpunt voor die kwaadsprekers. Wat mij betreft mogen ze hun papier van ouderwetse lompen fabriceren. Het beschrijven, bedrukken met ouderwetse letters op een ouderwetse drukpers. Als u toch gewoon doet waar u zin in heeft, druk uw schotschriften dan voor mijn part maar op de Berg Sinaï stelletje pennenbevruchtende vuilspuiters!
[…]
(Uit de geheime dagboeken)

Een grootboek van enorme omvang, van het soort dat De Allerhoogste vanaf het begin van zijn regering gebruikte om eigenhandig, tot op de laatste duit, de inkomsten en uitgaven van de schatkist in vast te leggen. In de archieven werden meer dan honderd van dergelijke grootboeken aangetroffen, elk wel duizend pagina’s dik. In de laatste daarvan, die hij maar voor een heel klein deel gebruikt had om werkelijke inkomsten en uitgaven te noteren, vond men een andere boekhouding, fictief en cryptisch. Pas veel later is men tot de ontdekking gekomen dat De Allerhoogste, tegen het einde van zijn leven, op deze pagina’s, van de hak op de tak, feiten, ideeën en bespiegelingen noteerde, gedetailleerde en bijna maniakale observaties over de meest uiteenlopende onderwerpen en zaken; dat wat naar zijn oordeel positief was noteerde hij aan de creditzijde; dat wat negatief was aan de debetzijde. Op deze wijze worden aan beide zijden woorden, zinnen, alinea’s, fragmenten gesplitst, voortgezet, herhaald of omgewisseld teneinde een denkbeeldige balans te verkrijgen. In zekere zin doen deze notities aan een polyfone partituur denken. Het is bekend dat De Allerhoogste een goed musicus was; in ieder geval een excellente luitspeler en dat hij talent had voor componist.
De brand die, enige dagen voor zijn dood, in zijn vertrekken uitbrak, heeft dit grootboek, samen met andere dossiers en papieren die hij goed weggeborgen in kisten placht te bewaren, voor het grootste deel vernietigd. (Noot van de compilator)

Die halve fantast van een klerk van mij stijgt het kwik geloof ik flink naar zijn kop. Op alle mogelijke manieren probeert hij mijn tijd te verknoeien, mijn aandacht van de belangrijke zaken af te leiden. Nu komt die grapjas weer met een vreemd verhaal aanzetten over die in de kerkers opgesloten mensen die naar een onbekende plaats hebben weten te ontkomen terwijl ze op dezelfde plaats gebleven zijn in een andere gedaante. Veranderd in onbekenden die zichzelf daar hebben laten verdwijnen. Fabeldieren. Rolstenen. Beelden. Wat ze monsters noemen. Patiño aapt alles na. Hij heeft mij bezig gezien met de transmutatie van kwik. De zwaarste materie ter wereld wordt lichter dan damp. Wanneer die dan op een koude luchtlaag botst condenseert hij onmiddellijk en valt terug in die vorm van altijd zuivere druppels die alles doordringen en aantasten. Eeuwig zweet noemde Plinius dat, want er bestaat eigenlijk niets wat in staat zou zijn om het te vernietigen. Het is riskant om met een dergelijk levensgevaarlijk goedje in contact te komen. Het borrelt, deelt zich op in duizend kleine druppeltjes, en hoe klein die ook mogen zijn er gaat er niet eentje verloren, integendeel, allemaal klonteren ze weer tot één geheel samen. Behalve dat kwik het element is dat goud van koper scheidt, is het ook het element dat metalen verguldt, het medium van deze junta. Lijkt het niet op de verbeelding, die meesteres van de vergissing en het bedrog? Des te bedrieglijker wanneer ze dat in werkelijkheid niet steeds is. Want als ze valselijk altijd betrouwbaar was zou ze waarlijk een altijd betrouwbare maat zijn.
Misschien dat de geloof-onwaardige maar half liegt. Hij slaagt er niet in om het kwik van spiegels vloeibaar te maken. Het ontbreekt hem aan voldoende vergeetachtigheid om een legende te creëren. Zijn te grote herinnering maakt dat hij de zin van de feiten niet kent. Herinnering van de beul, van de verrader, van de woordbreker. Per ongeluk of expres gescheiden van hun volk, ontdekken ze dat ze moeten leven in een wereld die uit aan henzelf vreemde elementen bestaat waarmee ze denken te versmelten. Ze denken de voorbestemden te zijn van een denkbeeldig gepeupel. Geholpen door het toeval, verheffen ze zich soms door de idiotie van dat gepeupel waardoor het alleen nog maar denkbeeldiger wordt. Verborgen vluchtelingen zijn en zijn niet waar ze lijken te zijn. Het kost Patiño veel moeite tegelijkertijd de helling van het vertellen en het schrijven te nemen; het klankgat van wat hij schrijft te horen; het teken van wat hij beluistert te schetsen. Het woord herinneren met de klank van het denken dat nooit een eenzaam gemurmel is hoe intiem het ook mag zijn; des te minder als het woord het denken van het dicteren is. Terwijl de gewone man nooit met zichzelf spreekt, spreekt de Allerhoogste Dictator altijd de anderen toe. Hij richt zijn stem voor zich uit opdat hij gehoord kan worden, beluisterd, gehoorzaamd. Hoewel hij zwijgzaam, stil, stom lijkt, is zijn stilte die van het bevel. Wat betekent dat De Allerhoogste op zijn minst met zijn tweeën is. Het Ik kan zich splitsen in een actieve derde die op een adequate manier onze verantwoordelijkheid voor de handeling waarover we beslissen moeten beoordeelt. Ooit was ik een goede buikspreker. Nu ben ik niet eens in staat om mijn eigen stem te imiteren. De geloof-onwaardige nog minder. Hij heeft zijn beroep nog niets eens onder de knie. Ik zal hem moeten leren schrijven.
[…]

Aan de gezanten, garnizoens- en stadscommandanten,
rechters, bewindvoerders, rentmeesters
,
aanklagers, belastinginners
en overige gezagsdragers
:
Bijgaande kopie van het laaghartige schotschrift vormt een nieuw bewijs van het groeiend aantal onrechtmatige daden dat wordt begaan door de agenten van de subversie. Dit schotschrift is er niet zomaar eentje meer in die massa van pamfletten, paskwillen en allerlei andere anonieme aanvallen die sinds een tijdje bijna elke dag tegen mij worden gericht, steunend op de misvatting dat ik vanwege mijn leeftijd en slechte gezondheid, de ouderdomskwalen die ik gekregen heb terwijl ik me inzette voor het Vaderland, zo goed als dood ben. Dit schotschrift is er niet zomaar eentje meer in al die stuitende uitvallen en scheldkanonnades van de agitators.
Geeft u goed acht op het eerste feit: ze zijn er niet alleen toe overgegaan om een ieder op schandelijke wijze met de dood te bedreigen die de zware taak van te regeren op zich genomen heeft. Ze hebben het nu gewaagd nog iets veel lagers te doen: mijn handtekening vervalsen. De toon vervalsen waarin de Decreten van de Allerhoogste geschreven zijn. Wat denken ze daarmee te bereiken? Het versterken van de effecten die deze misplaatste grap bij de onwetenden veroorzaakt.
Tweede feit: dit anonieme schotschrift werd vandaag aangetroffen, op de deur van de kathedraal gespijkerd, een plaats die de agenten van de subversie tot nu toe respecteerden.
Derde feit: dit valse decreet is duidelijk in zijn bedreiging van de diverse rangorden van de Regering; dat blijkt uit de bestraffing. U, die mijn armen, mijn handen, mijn uiteinden zijt, stellen ze de galg en het massagraf in het vooruitzicht op velden buiten de stad, zonder kruis of teken ter nagedachtenis aan uw naam. Mij, het hoofd van de Allerhoogste Regering, wordt de zelfveroordeling tot onthoofding geschonken. Tentoonstelling van het hoofd op het plein, op een lans gespietst, als centrum van volksfeesten gedurende drie dagen. Tenslotte zal, als hoogtepunt van deze grote voorstelling waarin ik de hoofdrol spelen mag, mijn as over de rivier worden uitgestrooid.
Waarvan beschuldigen die anonieme prulschrijvers me nu eigenlijk? Aan dit volk een vrij, onafhankelijk, soeverein Vaderland te hebben geschonken? En wat nog belangrijker is, het een Vaderlandsgevoel te hebben geschonken? Dat Vaderland sinds zijn geboorte tegen de aanvallen van zowel binnenlandse als buitenlandse vijanden te hebben verdedigd? Word ik daarvan beschuldigd?
Ze kunnen het niet uitstaan dat zich in het systeem van de algemene wil voor eens en altijd de zaak van onze politieke regeneratie gevestigd heeft. Ze kunnen het niet uitstaan dat in de hoofdstad, in de steden, in de dorpen de macht van het Gewone volk is hersteld; dat die beweging niet gestopt is, de eerste werkelijk revolutionaire die op deze continenten uitbrak, nog eerder zelfs dan in het enorme land van Washington, Franklin en Jefferson; nog eerder zelfs dan de Franse revolutie.
Het is noodzakelijk over deze grote gebeurtenissen die u ongetwijfeld niet kent na te denken, om het belang, de rechtvaardigheid en de eeuwigheid van onze Zaak in hun volle omvang te kunnen schatten.
Bijna iedereen van u is oudgediende. Toch heeft het grootste deel van u, volledig in beslag genomen door zijn diensttaken, geen tijd gehad om deze kwesties betreffende onze Geschiedenis grondig te bestuderen. Ik heb de voorkeur gegeven aan trouwe functionarissen boven ontwikkelde mannen. Functionarissen die in staat zijn uit te voeren wat ik beveel. Ik maak me niet druk over wat voor soort capaciteiten een man beschikt. Het enige wat ik eis is dat hij capabel is. Het meeste mans van mijn mannen zijn die mannen die hun mannetje weten te staan.
Hier in Paraguay, voor de instelling van Eeuwige Dictatuur, barstte het van schrijvers, doctoren en ontwikkelde mannen, maar niet van boeren, tuinders en werklieden, zoals dat eigenlijk hoort en nu ook werkelijk het geval is. Die ontwikkelde idioten waren van plan de Aeropagus van de Letteren, Kunsten en Wetenschappen te stichten. Ik heb mijn laars op hun nek gezet. Toen gingen ze schotschriften en pamfletten schrijven. Zij die in staat waren hun huid te redden, sloegen op de vlucht. Ze wisten te ontsnappen vermomd als negers. Negerslaven op lasterplantages. In het buitenland gedroegen ze zich nog slechter. Renegaten van hun land, bezien ze Paraguay vanuit een niet-Paraguayaans perspectief. Zij die niet wisten te vluchten, leven op de vlucht in het donker van hun holen. Verwende, verdorven, ontaarde oproerlingen hebben geen plaats in onze boerenmaatschappij. Wat zouden wij hier nu aan hun intellectuele heldendaden hebben? Hier is het veel nuttiger om maniok en maïs te planten, dan om opstandige paperassen met inkt te bekladden; veel gepaster om dieren van hun teken te ontdoen, dan om op pamfletten tekens neer te krabbelen tegen de eerbaarheid van het Vaderland, de soevereiniteit van de Republiek, de waardigheid van de Regering. Hoe ontwikkelder ze willen zijn, hoe minder Paraguayaan ze willen zijn. Daarna zullen dan degenen komen die de dikste schotschriften zullen schrijven. Die zullen ze geschiedenisboeken noemen, romans, vertellingen van verzonnen gebeurtenissen bereid volgens de smaak van het moment of vanuit hun eigen belang. Profeten van het verleden, zullen ze in die geschriften hun leugenachtige verhalen vertellen, de geschiedenis van dat wat niet geschied is. Wat op zich nog niet eens zo heel erg zou zijn als hun verbeelding er nog maar enigszins mee door zou kunnen. Geschied- en romanschrijvers zullen hun bedrog inbinden en dat voor een erg goede prijs verkopen. Het interesseert hen niet om feiten te vertellen, het enige wat hun interesseert is vertellen.
Op dit moment interesseert het nageslacht ons niet. Het nageslacht is voor niemand een cadeautje. Op een dag zal het terugkeren om ons op te zoeken. Ik kan alleen dat tot stand brengen wat ik daadwerkelijk beveel. Ik beveel alleen maar wat ik kan. Maar als Allerhoogste Regeerder ben ik ook uw natuurlijke vader. Uw vriend. Uw kameraad. Als degene die alles weet wat hij weten moet en meer, zal ik doorgaan u dat te leren over wat u te doen hebt om vooruit te kunnen komen. Met bevelen inderdaad, maar ook met kennis over de oorsprong en bestemming van onze Natie die u ontbreekt.
Er is altijd tijd om meer tijd te hebben.
[…]
Geef me je hand. Gaat u opstaan, Mijnheer? Kom met je hand. Een vreselijke angst overvalt deze dienaar wanneer Uwe Excellentie hem zijn hand reikt. Ik reik je mijn hand niet. Ik beveel je de jouwe aan mij te geven. Ik stel je geen verzoening voor; enkel een oefening in tijdelijke éénwording.
Dit is een les. De laatste. Het zou de eerste moeten zijn. Omdat ik je geen Laatste avondmaal kan aanbieden vanwege die bende Judassen die mijn apostelen zijn, bied ik je een eerste-laatste les. Wat voor een soort les dan, Mijnheer? Een eerbetoon aan jou als het grootste stuk onbenul dat de dienst ten dienste staat. Sinds meer dan twintig jaar ben je de hoofdklerk van de Regering, de secretaris, de allerhoogste schrijver, en nog altijd ken je de geheimen van je vak niet. Je schrijftalent blijft erg rudimentair. Je bent weinig precies, slordig, erg slordig. Je beroemt je erop over zo’n fijn oog te beschikken dat je gelijkenissen en verschillen tot in de kleinste details, tot zelfs de vorm van de punten aan toe, onderscheiden kan, maar je bent niet eens in staat om het handschrift van een laaghartig schotschrift te herkennen. U heeft groot gelijk, Mijnheer. Met uw welnemen wil ik Uwe Excellentie er van op de hoogte stellen dat ik al zeven duizend twee honderd en vier en dertig schrijvers in het archief heb ondergebracht, teneinde het handschrift van het schotschrift te kunnen vergelijken met de twintig duizend dossiers, bestaande uit vijfhonderd duizend documenten, plus dan nog al die paperassen die U Edele zelf me bevolen heeft te verzamelen voor dit doel. Ik heb voor deze zware klus zelfs Paí Mbatú ingeschakeld. Die halve gare is de meest drukke en ijverige van alle scribenten die we hebben geronseld. Ik ben waanzinnig van kennis, ik draag laarzen van geduld! schreeuwt die ex-pastoor om de haverklap. Laat al die dossiers maar komen, voor mij is dit een peuleschilletje! Ik heb ze allemaal op roggebrood met water gezet om ze wat ijveriger en inschikkelijker te maken. Weet u nog, Mijnheer, van die oude Indianen in Jaguarón die weigerden om verder te werken op de tabaksplantage omdat ze blind zouden worden van de honger? Men beval hun een stoofpot te brengen met lekker veel rupsen uit de tabaksplanten erin. Die Indianen gingen zitten eten. Ze aten die stoofpot tot het laatste maïskorreltje op maar al die dikke groene rupsen lieten ze mooi liggen. Ik denk erover om met dit stelletje leeglopers hetzelfde te doen. Ik wacht er alleen nog op dat Uwe Excellentie mij het schotschrift overhandigt zodat het onderzoek naar het handschrift kan beginnen.
Sinds meer dan twintig jaar ben je mijn geloof-onwaardige schrijver. Maar je weet niet te schrijven wat ik dicteer. Je verdraait mijn woorden keer op keer. Ik dicteer je een circulaire met het doel om de militaire en burgerlijke functionarissen over belangrijke gebeurtenissen in onze Natie te instrueren. Ik heb ze het eerste deel al toegestuurd, Mijnheer. Wanneer ze dat lezen, zullen die ongeletterde beesten denken dat ik het over een denkbeeldige Natie heb. Je lijkt op die hoogdravende pennenlikkers, zoals die Molassen en Peñassen bijvoorbeeld, die denken dat ze Thales van Milete zijn en in werkelijkheid een stelletje gajes zijn dat niet te vreten is. Zelfs als ze in de bak zitten jatten ze nog wat een ander schrijft. Ga ze vooral niet naäpen. Gebruik geen ongepaste woorden die zich niet met mijn gemoedstoestand verenigen laten, waarin mijn denken niet tot uitdrukking komt. Ik walg van die slappe, laffe mentaliteit. Bovendien is je stijl abominabel. Een labyrintisch steegje waarvan de stenen bestaan uit alliteraties, anagrammen, idiotismen, barbarismen, assonanties van het soort gezever/gefemel; imbeciele omkeringen om indruk te maken op imbeciele kerels van de verkeerde kant die erecties krijgen van het geweld van verkeerde woordvolgordes, zoals daar zijn: op de grond onder de boom ik laat me vallen; of deze die nog meer geweld in zich draagt: op het moment dat de Revolutie in mijn kop gestoten wordt knipoogt de lans samenzweerderig naar mij vanaf het Plein. Oude retorische trucs die opnieuw gebruikt worden alsof ze nieuw waren. Wat ik je vooral verwijt is dat je nog niet eens in staat bent jezelf net zo origineel uit te drukken als een papegaai. Je bent niets anders dan een stom praatdier. Een monsterachtig beest ontstaan uit de kruising van verschillende diersoorten. Een muil-ezel die het rad van het Regeringssecretariaat doet ronddraaien. Als papegaai zou je me veel meer van dienst zijn geweest dan als secretaris. Je bent het een noch het ander. In plaats van dat je dat wat ik je dicteer op natuurlijke wijze weergeeft, vul je het papier met dikdoenerige wartaal. Rommel die al door anderen is opgeschreven. Je voedt jezelf met krengen van boeken. Tot nog toe heb je de spreektaal niet verruïneerd enkel en alleen omdat dat de enige taal is die niet kan worden geplunderd, gestolen, herhaald, geplagieerd, gekopieerd. Het gesproken woord leeft op basis van de toon, de gebaren, de gezichtsuitdrukkingen, de blikken, de intonatie, de ademhaling van degene die spreekt. In alle talen zijn de meest expressieve uitroepen ongearticuleerd. Dieren praten niet omdat ze niet articuleren, maar ze begrijpen elkaar veel beter en veel sneller dan wij. Salomon sprak met zoogdieren, vogels, vissen en reptielen. Ik spreek ook namens hen. Hij had de taal van de beesten die hem het meest bekend waren niet begrepen. Zijn hart voor de dierenwereld verkilde toen hij zijn ring kwijt was. Men zegt dat hij hem in woede heeft weggegooid toen hij van een nachtegaal hoorde dat zijn negen honderd en negen en negentigste vrouw van een man hield die jonger was dan hij.
Met dezelfde organen kunnen mensen spreken en dieren niet. Lijkt je dat redelijk? Het is dus niet het gesproken woord dat de mens van het dier onderscheidt, maar de mogelijkheid om zich een taal te fabriceren naar gelang zijn behoefte. Zou jij een taal kunnen uitvinden waarin het teken met het object samenvalt? Zelfs met de meest abstracte en onbepaalde objecten. Het oneindige. Een geur. Een droom. Het absolute. Zou je dat alles met de lichtsnelheid over kunnen brengen? Nee; daartoe ben je niet in staat. Daartoe zijn wij niet in staat. Reden waarom jij tegelijkertijd teveel bent en tekort schiet in deze wereld waarin teveel praatjesmakers en oplichters rondlopen, terwijl er aan eerlijke mensen een schrijnend tekort is. Heb je me begrepen? Om de waarheid te zeggen, niet zo erg, niet helemaal, Excellentie. Liever gezegd, helemaal niet, Mijnheer, waarom ik u verzoek mij uw zeer excellente vergiffenis te schenken. Dat doet er niet toe. We gaan ons nu niet bezighouden met kleinigheden. We beginnen bij het begin. Stop je hoeven in die wasteil. Schrob je eeltknobbels af. Zet het scheerbekken van kapper Alexander op je kop, de helm van Mambrino of die van Minerva.1 Wat je maar wilt. Luister. Let op. Wij gaan samen het schrift onder de loep nemen. Ik zal je die moeilijke kunst van de schrijfwetenschap bijbrengen die niet, zoals jij denkt, de kunst van het doen floreren van de pennestreken is maar van het defloreren van de tekens.
Oefen eerst maar alleen. Presenteer de penneveer. Sla je ogen op. Kijk strak naar die gipsen buste van Robbespierre terwijl je op een woord wacht. Schrijf. Die buste zegt me niets, Mijnheer. Ondervraag de gravure van Napoleon. Ook al niets, Excellentie, denkt u nu echt dat Napoleon iets tegen mij zou gaan zeggen! Kijk strak naar die meteoorsteen; misschien dat die je iets zegt. Stenen kunnen praten. Weet u wat het is, Mijnheer, op dit uur laat in de avond loop ik altijd half versuft rond en ben niet eens in staat om mijn eigen herinnering tot me te horen spreken. Als ik u nu eens vertel dat zelfs mijn hand slaapt! Geef eens hier. Ik zal hem door elkaar schudden, zorgen dat hij weer wakker wordt. Middernacht. Precies twaalf uur. Onder de witte kegel van de kaarsvlam zijn alleen onze op elkaar liggende handen te zien. Opdat die verslapte herinnering van je kan gaan slapen, zal ik, terwijl ik je instrueer met de magische kracht van een geestverschijning, je hand leiden alsof ik zelf schrijf. Sluit je ogen. Je hebt je pen in je hand. Sluit je geest af voor elke andere gedachte. Voel je het gewicht? Ja, Excellentie! Vreselijk zwaar! Het is niet alleen mijn pen, Excellentie; het is ook uw hand… een blok ijzer. Denk niet aan mijn hand. Denk alleen aan je pen. Je pen is van koud-puntig metaal. Het papier, een warm-passief oppervlak. Druk. Druk zwaarder. Ik druk op je hand. Ik duw. Ik druk. Ik knijp. Ik klem. Ik pers. De druk doet onze handen samensmelten. Op dit moment zijn ze één geheel. We drukken hard. Gaan op en neer. Een vloeiend ritme. Steeds harder. Steeds dieper. Er is niets anders dan deze beweging. Niets buiten haar. De ijzeren punt krast over het blad. Rechts/links. Boven/beneden. Je bent aan het schrijven, je begint voor het eerst te schrijven na vijf duizend jaar. De eerste tekens. Tekeningen. Zwakzinnige hanepotige poppetjes. Eilanden met hoge bomen gehuld in nevel, in motregen. De hoorn van een stier die in een holte stoot. Druk. Ga door. Stop heel het gewicht van je wezen in de punt van je pen. Al je kracht in elke beweging, in elke haal. Klim schrijlings in je pen, zadelvast, geef het papier de sporen. Nee, nee! Nog niet afstijgen. Ik voel, Mijnheer, ik zie het niet maar ik voel dat er hele vreemde letters uit mijn pen vloeien. Wees niet verbaasd. Dat wat zich op natuurlijke wijze voltrekt is het vreemdste van alles. Je schrijft. Schrijven is het woord uit jezelf wegschieten. Dat woord laden dat uit jezelf weg gaat schieten met alles van jezelf totdat het van een ander is. Het totaal vreemde. Je hebt zojuist slaapdronken ik de allerhoogste geschreven. Mijnheer… u beweegt mijn hand! Ik heb je bevolen aan niets te denken
niets
vergeet je herinnering. Schrijven betekent niet de werkelijkheid in woorden omzetten maar er voor zorgen dat het woord werkelijkheid wordt. Het onwerkelijke schuilt enkel in slecht woordgebruik, in slecht schrift. Ik begrijp het niet, Mijnheer… Maak je maar geen zorgen. De druk is enorm maar je voelt er bijna niets van, voelt er niets van eh wat voel je dan
ik voel dat ik niets voel
gewicht dat zijn gewicht ontlaadt. De pen gaat steeds sneller op en neer. Penetreer zo diep mogelijk. Ik voel, Mijnheer, ik voel mijn lichaam heen en weer schommelen in een hangmat… Mijnheer… het papier is ontglipt! Het is half gedraaid! Schrijf dan maar van achteren door. Houd je pen stevig vast. Klamp je eraan vast alsof je eigen leven dat je nog altijd niet zeker bent er van afhangt. Ga door met schrijven
ik ga dóóóór

(Uit de geheime dagboeken)

Patiño zit snotterend aan de kou in zijn maag te denken, maar niet aan de wetenschap van het schrift.
Nu ben ik er zeker van het handschrift van dat anonieme schotschrift herkend te hebben. Het is geschreven met de sluwe kracht van een gestoorde geest. Dat schotschrift van de kathedraal is in zijn beknoptheid werkelijk overladen! Dezelfde woorden drukken verschillende betekenissen uit, al naar gelang de gemoedstoestand van degene die ze uitspreekt. Niemand zegt ‘mijn dienaren, zowel burgerlijke als militaire’ behalve om er de aandacht op te vestigen dat ze dienaren zijn, ook al dienen ze godverdomme helemaal nergens toe. Niemand beveelt dat zijn lijk onthoofd wordt behalve hij die wil dat het dat van een ander is. Niemand tekent een valse parodie zoals deze met ik de allerhoogste, behalve hij die lijdt aan absolute minderwaardigheid… Straffeloosheid? Ik weet het niet, ik weet het niet… We moeten echter geen enkele mogelijkheid uitsluiten. Hum. Ah. Hé! Moet je eens goed naar dat handschrift kijken. Een nachtelijk handschrift, geen twijfel mogelijk. De golvingen zijn naar beneden toe minder sterk. De krullen gaan in hoekige lijntjes over; ze proberen hun energie in de aarde te ontladen. Aan de rechterkant is de weerstand groter. Dwarse, trillende halen, zich hullend in absoluut stilzwijgen.
 (In de kantlijn, met rode inkt)
Opgelet! De Contre-Un herlezen, eerste deel: voorwoorden over de vrijwillige knechtschap.2 Mijn kladje zit waarschijnlijk tussen de pagina’s van L’Esprit du Lois of van Il Principe. Onderwerp: het verstand is alleen in staat om dat van de dingen te begrijpen wat waarneembaar is. Wanneer het op redeneren aan komt, weet het volk niet meer te doen dan in het duister te tasten. Dat is nog eens te meer zo met dit soort tovenaarsleerlingen. Ze besproeien hun slinksheid met dat vervloekte slijm van hun gesnotter. Die doorgedraaide klerk van mij is nog wel de gevaarlijkste. Hij is zelfs in staat om stiekem arsenicum of welke andere giftige stof dan ook in mijn sinaasappelsap en limonade te doen. Ik verleen hem een nieuw voorrecht. Bewijs van mijn opperste vertrouwen: vanaf vandaag maak ik hem tot officiële voorproever van mijn drankjes.
Eh Patiño, ben je in slaap gevallen? Nee, Excellentie! Ik probeer er achter te komen van wie dit handschrift is. En weet je het al? Om de waarheid te zeggen, Mijnheer, enkel vermoedens. Ik zie dat hoe meer je twijfelt hoe meer zweet je sijpelt. Kijk eens wat minder naar dat schotschrift zelf. Denk eens fijntjes na eh ah. Welke naam schiet je dan te binnen? Welke figuur ziet je alwetende geestesoog dan voor zich? Welke schriftelijke trekken? Trillende wimpers die in de grijze massa een spookbeeld spinnen. Vertel me eens, Patiño… Heel het persoontje van de geloof-onwaardige kruipt weg in zijn loodzware schulp voor dat wat hij nog altijd niet weet wat ik zeggen ga. De wanhopige hoop op een begenadiging. Afgrijzen van de dronkelap wanneer de bodem van de fles in zicht komt. Vertel me eens, is het handschrift van dat schotschrift niet het mijne? De doffe klap van de loep die op het papier valt. Een grote plens water die over de rand van de wasteil gulpt. Onmogelijk, Excellentie! Hoe zou ik ooit in mijn holle hersenpan kunnen halen dat onze Allerhoogste zoiets zou doen! Je moet nooit iets uitsluiten, secretaris-secreet. Uit het onmogelijke komt het mogelijke voort. Kijk eens goed daar, onder het watermerk, dat rozet van initialen, zijn die niet van mij? Die zijn van u, Mijnheer; u heeft gelijk. Dat papier, die initialen, ze zijn allebei officieel gewaarmerkt. Snap je het nu? Iemand moet dus met zijn fikken aan die kisten in de Schatkamer gezeten hebben in één waarvan ik het bloc met dat papier bewaar. Papier alleen bestemd voor persoonlijke correspondentie met buitenlandse personen, dat ik al meer dan twintig jaar niet meer gebruik. Denk eens na. Maar het handschrift. Wat wil je zeggen over dat handschrift? Het lijkt van u, Excellentie, maar het is niet echt van u. Waarop baseer je die bewering? De inkt is anders, Mijnheer. Alleen naar de letter is het handschrift precies hetzelfde. De geest is van iemand anders. Bovendien, Excellentie, gaat alleen iemand die een verklaard vijand van de Allerhoogste Regering en haar dienaren is, haar met de dood bedreigen. Je hebt me slechts half overtuigd, Patiño. Het vervelende, het allervervelendste, het allerergste is dat er iemand in die kisten inbreekt en dat papier met watermerk steelt. En nog onvergeeflijker is het dat die iemand de vreselijke misdaad begaat om in mijn Geheime Boeken te snuffelen. De pagina’s beschrijft. Mijn notities corrigeert. In de kantlijn stompzinnige oordelen neerschrijft. Zouden die schotschriftschrijvers soms al tot mijn meest geheime vertrekken zijn doorgedrongen? Blijf dóórzoeken.
Nu gaan we verder met de Eeuwige Circulaire. Bereid je er maar vast op voor lekker met je pen te schermen. Ik wil horen hoe hij het papier doet kreunen terwijl ik je het Allerhoogste Decreet dicteer waarmee ik dat schimpdecreet zal corrigeren.
[…]
Eh Patiño, laten we eens eerlijk met elkaar praten. Denk je uiteindelijk toch niet dat het schotschrift gelijk heeft? Hoezo, Excellentie? Wanneer je niet loopt te snotteren, slaap je. Ik sliep niet, Mijnheer. Ik had alleen maar mijn ogen dicht. Op die manier, meer dan ze te horen, zie ik uw woorden. Ik zat te denken aan die woorden die u me gisteren heeft gedicteerd waarin u zei dat, of hij nu levend of dood is, de mens nooit direct zijn eigen dood kan kennen; dat hij altijd in een ander sterft terwijl daar beneden de aarde op hem wacht. Dat is nu niet exact hetgeen ik je gedicteerd heb, maar het is wel exact datgene wat jou binnen zeer afzienbare tijd zal overkomen. Ik heb je gevraagd of je toch niet denkt dat het schotschrift gelijk heeft. Ik denk dat een schotschrift geen gelijk kán hebben, Mijnheer. En nog eens te meer wanneer het tegen de Allerhoogste Regering is gericht. Denk je niet dat ik al diegenen had moeten ophangen die zeggen het Vaderland te dienen terwijl het enige wat ze doen is haar stiekem te beroven? Wat is jouw mening daarover, mijn geloof-onwaardige? Dat weet u, Mijnheer. Jij weet helemaal niet dat ik dat weet. Maar ik weet wel dat jij niet alles weet wat je eigenlijk zou moeten weten. Als dat boeven-dieventuig de voordelen van de eerlijkheid kende zou het rustig de schurkenstreek uithalen om op tijd eerlijk te worden. Waarom schrik je zo? Ben je soms een van hen? Ik ben uw nederige dienaar, Mijnheer, verder niets. Je trilt over je hele lichaam. Die zwemvliezen van je laten de wasteil zelfs onder water kreunen. Je tanden klapperen. Of heb je soms plotseling ook de kinderstuipjes gekregen? Ik verleen je postuum de promotie tot vaandrig in de klasse van dood-op-staande-voet; of liever gezegd, in de klasse van hangendede-dood. Probeer maar niet om je angst te verbergen. Hoe je die ook probeert te bedwingen of te kleineren, hij zal altijd groter zijn dan jij. Alleen hij die zijn angst verloren heeft, beheerst hem.
[…]
Nu ga ik je die speciale uitnodiging betreffende jouw persoon dicteren:
Ik de Allerhoogste Eeuwige Dictator beveel dat bij ontvangst van deze order uit handen van de belanghebbende zelf de stadscommandant overgaat tot de totale en absolute eenzame opsluiting van de misdadige secretaris Policarpo Patiño.
Omdat zijn betrokkenheid gebleken is bij een poging tot samenzwering met als doel de Regering omver te werpen, zal Policarpo Patiño als laaghartige verrader van het Vaderland worden opgehangen en zijn lichaam zal in de velden buiten de stad worden begraven zonder kruis of teken ter nagedachtenis aan zijn naam.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit Allerhoogste Decreet dragen zowel de stadscommandant als de overige commandanten. Het decreet volbracht dienen zij onmiddellijk en persoonlijk rekenschap af te komen leggen bij ondergetekende, waarbij de vier commandanten tevens onderworpen zijn aan de strafregels betreffende leugenachtigheid, mildheid of samenzwering, die op hen zullen worden toegepast indien mocht blijken dat zij het decreet niet ten uitvoer hebben gebracht of zijn omgekocht.
Met een piepstemmetje smeekt ex-Patiño me: Excellentie, ik accepteer nederig de rechtvaardige straf die Uwe Excellentie me heeft willen opleggen, want ik heb mijn duistere geweten steeds verder belast door een weg te bewandelen vol van vals ongelijk en slijk, een weg belasterd door de zwartste ondankbaarheid jegens Uwe Excellentie in persoon. Maar nog nederiger zelfs waag ik het Uwe Excellentie te verzoeken om toch vooral niet mijn graf het meest waardevolle teken voor elke goede christen te onthouden, het allerheiligste kruis. Het maakt me niets uit, Mijnheer, om in het kaalste veld buiten de stad begraven te worden. Het maakt me niets uit of dat kruis nu gemaakt wordt van een verrotte paal of zelfs van giftig hout. Het maakt me niets uit, Mijnheer, of ze mijn graf nu met slingers versieren of met gekleurde kiezelsteentjes. Ach, Mijnheer, maar het kruis, het kruis!, kreunt die leugenaar in mysterie zwelgend: Zonder hulp en bescherming van het kruis, Zeer Genadige Heer, kunnen geesten bij wie ik nog in de schuld sta, best wel eens wraak op mij komen nemen! Wat u maar wilt, Mijnheer, ik bid u, ik smeek u!… Voor wat ik zo hoor, beschouw je jezelf al als opgehangen en begraven en wil je hier ter plekke je dodenwake beginnen. Mijnheer, ik… Je zuchten stinken als boeren. Beschouw jij jezelf als een goed christen? Mijnheer, een heilig boontje ben ik niet maar mijn geloof in het kruis kan ik niet zomaar terzijde schuiven. Dat is mij altijd tot steun geweest, Mijnheer, en jij bent de grootste schurk in honderd jaar geweest. Wat kan het kruis dan nog voor jou te betekenen hebben? Dus nequáqam! Geen kruis noch teken! Je hebt je vergist bij je geboorte en je vergist je weer bij je dood! Ik ga heus niet eindeloos tegen mijn exmuilezel staan schoppen. Ik schop hem eruit zoals het bij een ex-secretaris betaamt. Ga nog maar een keertje rustig pissen; alleen een ezel doet het van angst in zijn broek. Donder op en blijf hier niet langer koppig hangen want ik wil je je hielen horen lichten. Dat dier hoort werkelijk geen zier van wat ik zeg. Hij staat op, balkt een beetje en slentert bedrukt weg door de modder. Ex Policarpo Patiño! Hij stopt onmiddellijk. Tot uw orders, Excellentie! Die loep, denk aan die loep! Welke loep, Mijnheer? Zet die loep in de zon. O ja, Excellentie. Die ezel is ook bijna niet vooruit te branden. Kom op, een beetje vlugger! Doe het luik open. Zet die lens in dat montuur dat ik je bevolen heb ex professo aan het kozijn te monteren. Ja, Mijnheer, ik zal hem erin zetten. Hij is zo blij dat hij dat glas in die ring mag zetten. Kinderspel. Expende Dictatorem nostrum Populo sibi comiso et exercitu suo.* Hoeveel ton as zullen die magere botten van mij eigenlijk gaan opleveren? Minstens eentje, Excellentie! Exoriare aliquis nostris es ossibus ultor!**, prevel ik terwijl ik de stralen van de hoogstaande zon door de lens zie vallen. Vanaf het biconvexe oppervlak vormen ze een stevige staaf gloeiend goud. Mooi. Dat is mooi. Het universum blijft meewerken met zijn gaven, die op mij maar bar matig overkomen. Plaats je ex-schrijftafel met alles erop en die delicate zieltjes aan zijn poten gebonden onder die gloeiende staaf. Stapel er papier op in de vorm van een brandstapel. Verschuif die tafel een beetje. Zorg ervoor dat die bundel zonlicht precies in de korst zelf van die bundel papier brandt. Daar, daar. Wanneer de eerste rook tegen zijn gezicht begint te kringelen glimlacht de ex-secretaris niet meer. Hij kijkt me aan als een hond, zijn ogen vol met tranen. Wind die zeven klokken op. Allemaal hebben ze jouw uren al geteld. Plaats die klok met wekker opgedraaid binnen mijn handbereik. Pak die wasteil en donder op. Als we elkaar in dit leven niet meer mogen zien, dan vaarwel tot in de eeuwigheid.

* Een combinatie van de uitdrukking Expende Hannibalen, uit een versregel van Juvenalis (Satiren, X, 147): Weeg Hannibal eens: hoeveel pond as zal die grote commandant je wel niet opbrengen? en de zin van een dagelijkse bede opgelegd aan wereldse en kerkelijke leiders door het congres van 1 juni 1816 die De Allerhoogste als Eeuwige Dictator van de Republiek koos en dat in de plaats kwam van het schietgebedje De Regem dat men eerst altijd prevelde. (Noot van de compilator)
** Dat er op een dag een wreker uit mijn as geboren mag worden! (Vergilius, Aeneis, 625) (Noot van de compilator)

[…]
Policarpo Patiño ontkwam daadwerkelijk voor korte tijd aan zijn veroordeling zoals De Allerhoogste had voorzien. Bij de dood van deze laatste, op 20 september 1840, nam een junta van commandanten via een paleisrevolutie de macht over van de onthoofde regering. Die werd op zijn beurt weer door een militaire opstand onder leiding van een andere ‘maarschalk’ van de Overledene, sergeant Romualdo Duré (een koekjesfabrikant), omver geworpen. De ex-klerk Policarpo Patiño, secretaris van Staat en éminence grise van de verdreven junta, hing zich op in zijn cel aan het koord van zijn hangmat. (Noot van de compilator)

‘Op 24 augustus 1840, Sint Bartolomeusdag, stak de Dictator, voordat hij zou sterven, op instigatie van zijn duivelse dienaar alle belangrijke documenten in de brand en veroorzaakt, omdat hij niet had bedacht dat de vraatzucht van het vuur zo groot kon zijn, dat zelfs zijn bed in vlammen opgaat. In zijn wanhoop, en verstikt door de rook, riep hij zijn bedienden en bewakers te hulp. Die wierpen deuren en ramen open en begonnen, midden in de vlammenzee, matrassen, beddegoed, kleren en brandende papieren op straat te gooien. Oh die vlammen waren een duidelijk voorteken dat zijn ziel de volgende maand voor eeuwig branden zou! Ondertussen was het enige waarover zekerheid bestond dat voorbijgangers die hun immense angst hadden weten te overwinnen deze gelegenheid te baat namen om het interieur van het lugubere Regeringspaleis in ogenschouw te nemen. Sommigen gingen er zelfs toe over om de verschroeide resten zijde van naderbij te bekijken, een stof die onbekend is in ons land en waarvan de lakens van De Allerhoogste werden gemaakt.
Voor katholieken is 24 augustus de dag waarop de duivel de dienst uitmaakt. Veel mensen brachten deze omstandigheid in verband met de kleur van de cape die de Dictator droeg, daaruit concluderend dat zijn einde nabij was.’ (Manuel Pedro de Peña, Brieven)
[…]
EINDNOOT VAN DE COMPILATOR

Deze compilatie is in elkaar geknutseld uit – eerlijker zou zijn te zeggen ontfutseld aan – zo’n twintig duizend dossiers, uitgegeven en onuitgegeven; uit een groot aantal andere boeken, pamfletten, kranten, brieven en allerlei soorten verborgen getuigenissen, bekeken, bijeengezocht, stiekem onderzocht, in bibliotheken en archieven, private en openbare. Daaraan moeten dan nog de versies worden toegevoegd opgetekend uit traditionele mondelinge bron en zo’n vijftien duizend uur van op de band vastgelegde interviews, vertekend door onduidelijkheden en verwarring, met vermoedelijke nakomelingen van vermoedelijke functionarissen; met vermoedelijke verwanten en niet-verwanten van De Allerhoogste, die er altijd over op liep te scheppen dat hij er geen eentje had; met epigonen, lofzangers en lasteraars, niet minder vermoedelijk en vaag.
De lezer zal al wel door hebben dat, anders dan gewoonlijk het geval is, deze tekst eerst gelezen en pas daarna geschreven is. In plaats van nieuwe dingen te zeggen en te schrijven, is hier niets anders gedaan dan trouw het reeds door anderen gezegde en samengestelde te kopiëren. Er is in deze hele compilatie dan ook geen enkele pagina, geen enkele zin, geen enkel woord te vinden, van de titel tot en met deze eindnoot, die niet op deze manier geschreven is. ‘Alle niet hedendaagse geschiedenis is verdacht,’ mocht De Allerhoogste graag zeggen. ‘Het is niet nodig om te weten hoe dergelijke fantastische geschiedenissen zijn ontstaan om in te zien dat ze niet uit een tijd stammen waarin men schreef. Er is nogal wat verschil tussen een boek dat één iemand alleen schrijft en vervolgens het publiek toewerpt en een boek dat een volk zelf maakt. Men hoeft er dus niet aan te twijfelen dat dit boek even oud is als het volk dat het dicteerde.’
Op deze wijze, andermaal de Dictator imiterend (dictators vervullen precies die functie: ze vervangen schrijvers, historici, artiesten, denkers, et cetera), verklaart de compilator-kopiïst, met de woorden van een hedendaagse schrijver3 , dat de geschiedenis die in deze. Aantekeningen besloten ligt zich terug laat voeren op het feit dat de geschiedenis die in haar verteld had moeten worden niet verteld is. Bijgevolg, en voorbestemd door het schrift, hebben de personages en gebeurtenissen die in deze Aantekeningen voorkomen voor zich het recht op een fictief en autonoom bestaan verworven in dienst van de niet minder fictieve en autonome lezer.
 
 
1. ‘Kapper Alexander’ is een door Roa Bastos verzonnen figuur, kruising tussen de kapper die voorkomt in de Don Quichot van Cervantes en Alexander de Grote. ‘De helm van Mambrino’ is de naam die Don Quichot geeft aan het scheerbekken dat die kapper draagt om zich tegen de regen te beschermen. De godin Minerva werd met helm op uit het hoofd van Jupiter geboren.
2. Contre-Un of Discours sur la servitude volontaire van Etienne de La Boétie (1530-1563).
3. Robert Musil in De man zonder eigenschappen.
 
 
VERTALING: M. VANDERZEE