Kolonel Barutanski, de dictator in Krleža’s roman Banket in Blitwa, kan het ene moment nog dood en verderf zaaien en willekeurig over ieders lot beschikken, en het volgende moment ligt hij ‘afgeknald als een dolle hond’ onder de zoden. De omslag is een raadsel. Krleža zelf wist het ook niet. In 1938 liet hij zijn verteller de roman beginnen als een komedie; in het derde en laatste deel van de roman, verschenen in 1962, wordt het ‘melodrama van Barutanski’ een ‘voorspel’ genoemd ‘tot de spookachtige storm die eind jaren dertig bloederig, dreigend en noodlottig over Europa zou opsteken’.

Misschien laat Krleža zijn dictator voortijdig sterven om een omslag in de macht te onderzoeken: hoe het mogelijk is dat de dictator het ene moment absolute macht bezit en het volgende moment in zijn tegenbeeld kan verkeren. Het antwoord dat de roman lijkt te geven is: willekeur. Barutanski wordt vermoord door ene kapitein Flaming, een jonge officier die ineens uit de coulissen opduikt.

Hoe zit het buiten de fictie, in het echte leven waarnaar Krleža zo veelvuldig verwijst? Er is een overvloed aan parallellen: Barutanski-Pilsudski, Barutanski-Tito. Krleža’s roman schetst in ieder geval een vergelijkbare atmosfeer als die onder welke de val plaatsvond van de Servische oorlogsmisdadiger Željko Ražnatovic alias Arkan. Diens naam werd vaak in verband gebracht met de praktijken van de Joegoslavische ex-president Miloševic; in feite ging zijn val vooraf aan die van de dictator. Eén keer heb ik Arkan gezien, in de zomer van 1998, op een terras in Belgrado. Het was bloedheet. Hij ging zonder lijfwachten over straat: een lange zware man met een buikje en een babyface, een zwart t-shirt en een zwarte bermuda, en een kleine zwarte rugzak. Dat is alles wat ik over deze figuur weet: het onderstaande heb ik van horen zeggen.

De feiten
Op 15 januari 2000 is in de loge van Hotel Intercontinental in Belgrado Željko Ražnatovic, alias Arkan, vermoord. Hij werd geveld door drie kogels waarvan één recht door het oog. Ražnatovic was achtenveertig jaar oud. Gedacht wordt aan een afrekening in het criminele circuit. Eén van de moordenaars raakte tijdens de liquidatie zelf gewond en werd gearresteerd. Hij ontkent iedere betrokkenheid.

De liquidatie volgt op een reeks geruchtmakende moorden. Eerst werd Vladan Kovacevic, alias Klaveren, geslaagd zakenman en voormalig autocoureur, 39 jaar oud, op straat neergeschoten; diens liquidatie was voor de President aanleiding zijn zoon, die met Klaveren in nauwe handelsbetrekkingen stond, een poos naar het buitenland te sturen. Vervolgens werd Zoran Todorovic, alias Geweerkolf, geveld, 38 jaar oud en vertrouweling van de vrouw van de President, wiens devies luidde dat ‘er geen grootse doelen bestaan zonder grootse slachtoffers.’ Tenslotte viel ook het doek voor Radovan Stojicic alias Brutus, onderminister van politie; afgemaakt in een café, met zeven kogels in zijn hoofd.

De bijnaam Arkan gaf Ražnatovic zichzelf op vijftienjarige leeftijd. Het zou Turks zijn voor ‘roofkat’. Het academisch woordenboek geeft het woord niet. Volgens een onofficiële biograaf zou het hier gaan om een afleiding van het latijnse ‘arcanus’, wat geheimzinnig betekent. ‘Ik, de geheimzinnige’ zou dus de titel geworden zijn van de autobiografie die Ražnatovic van plan was te schrijven. Naar verluidt was hij overtuigd dat het een bestseller zou worden.

Middelen van bestaan
Vanaf het einde van de jaren zestig tot aan zijn dood voorzag Arkan in zijn levensonderhoud achtereenvolgens als tasjesdief, als bankrover; als huurmoordenaar van Tito’s geheime dienst, afdeling vijandelijke emigratie (er wordt wel beweerd dat hij slechts een loopjongen was); als leider van een knokploeg waarvan de leden werden geronseld onder de supporters van voetbalclub Rode Ster; als eigenaar van voetbalclub Obilic, tijdens de oorlog kampioen van de Joegoslavische competitie en uit alle internationale competities geweerd; als huurling die als leider van de ‘Tijgers’, een paramilitaire formatie officieel niet maar feitelijk wel onder het commando viel van het jna, het Joegoslavische Volksleger, dat wel eens de enige institutie wordt genoemd waar de Joegoslavische identiteit met overtuiging werd beleden; als handelaar in hout die zijn waar betrok door de oevers van de Donau kaal te kappen waardoor nu nog steeds bij hevige regenval de rivier buiten zijn oevers treedt; als handelaar in kostbare witte wijnen die zijn in Belgrado aan de duurdere restaurants aangeboden waar betrok in het geplunderde Oost-Slavonië; als handelaar in tweedehands videorecorders, televisietoestellen en witgoed, die werden verzameld in de dorpen en gehuchten in Bosnië en door de vluchtende burgerbevolking inderhaast waren achtergelaten; als leider van de Partij voor Servische Eenheid. De laatste jaren van zijn leven verdiende hij de kost als uitbater van een ijssalon in het centrum van Belgrado, en als werkgever van de in felgekleurde trainingspakken gehulde schimmen die ‘s nachts door het niemandsland tussen Servië, Hongarije en Roemenië sjokten met jerrycans illegale benzine – een beroep dat hem tot een collega maakte van de eerder genoemde Klaveren, en daarmee indirect een collega van de zoon van de President.

Het gezicht van het kwaad
De kogel die Ražnatovic in het oog trof, doofde het licht in een gezicht dat vaak met dat van een lam werd vergeleken. In dit ‘lammerzachte’ gezicht lazen sommigen de volmaakte onschuld, anderen het absolute kwaad. Kort na het bekend worden van de dood van Ražnatovic ontstond het gerucht dat hij de hele liquidatie in scène had gezet. Hij zou, na van tasjesdief in bankrover te zijn veranderd, van bankrover in geheim agent en van geheim agent in warlord, nu met een laatste geniale truc, een volmaakt uitgevoerde persoonsverwisseling, zo volmaakt dat niemand het gemerkt had (de volmaaktheid was tegelijk aanleiding en sluitend bewijs voor het vermoeden), in het niets zijn opgelost. Voorwaarde was dat het gezicht van het slachtoffer onherkenbaar werd verminkt. De theorie, die twee jaar na dato nog steeds gehoord wordt, gaat voorbij aan het feit dat de moordenaars hun slachtoffer wel in het gezicht moesten schieten, omdat het een kogelvrij vest droeg – een uitrusting die in deze kringen even gewoon is als de donkere zonnebrillen en de lange zwarte jassen van Italiaanse snit.

Onder politici
Waarschijnlijk trof de kogel een verbaasde blik: er werd verteld dat voordat de schoten vielen het slachtoffer zijn moordenaar kuste en omarmde. Broedermoord. Paleisrevolutie. De liquidatie kwam onverwacht omdat de macht van Arkan onaantastbaar leek. Ražnatovic vertoonde zich graag en vaak in het gezelschap van politici. Zij gaven hem een aura van onschendbaarheid. Tijdens de Bosnische oorlog, als veroveraar van Bijeljina, poseert hij met Biljana Plavšic, premier van de Bosnische Serviërs, met generaal Ratko Mladic en met Fikret Abdic, een warlord die tegen zijn eigen Moslim-Federale regering in opstand is gekomen en dan al voor een verloren zaak strijdt. Wanneer Arkan in 1995 in Noord-Bosnië wordt gesignaleerd, oefent Richard Holbrooke, speciaal gezant voor de Balkan van Clinton, druk uit op Miloševic om zijn bloedhond terug te roepen. Die protesteert, beweert dat ‘Arkan niets voorstelt’. Holbrooke overhandigt de dictator een document met bewijzen voor Arkans banden met het Joegoslavische leger, en observeert dat zijn opponent ‘zich gedroeg alsof hij door het document aan te raken, lijfelijk met de aantijgingen in contact zou komen.’ In deze lijst wordt ongetwijfeld ook Arkans debuut genoemd: in Vukovar, Oost-Slavonië, 1991. Hij marcheert aan het hoofd van zijn Tijgers (soldij per hoofd duizend dm per maand, tegen een gemiddeld salaris van tachtig dm voor een civiel beroep als arts, advocaat of econoom) door de ruïnes van deze provinciestad. Het Joegoslavische leger orkestreert zijn opkomst met kanongebulder dat kilometers ver over de Donau weergalmt.

Het vaderlijk erfdeel
In 1966 grijpt de wijkagent Radovan Stojicic alias Brutus, dezelfde dus die in 1997 vermoord zal worden in het uniform van chef en onderminister van politie, in een park in Belgrado een tasjesdief in de kraag. Željko Ražnatovic wordt veroordeeld door de jeugdrechter en brengt drie jaar en zes maanden door in een internaat. Zijn vader, Veljko Ražnatovic, kolonel bij de Joegoslavische luchtmacht, maakt zich terecht zorgen: eenmaal vrij, zwerft zijn zoon door West-Europa. In Zweden valt hij banken binnen met in de ene hand een pistool, in de andere hand een roos die hij met een belegen geste aan het baliepersoneel overhandigt. In België wordt hij gearresteerd en in 1975 tot tien jaar cel veroordeeld. Na vier jaar ontsnapt hij om in Nederland opnieuw te worden gearresteerd, waar hij tot zeven jaar wordt veroordeeld. Daar ontsnapt hij na negen maanden. In 1981 raakt hij in Frankfurt gewond bij een overval. Hij wordt gearresteerd maar ontsnapt uit het ziekenhuis. In november 1983 is Ražnatovic betrokken bij een incident in Belgrado. Twee agenten wachten hem thuis op bij zijn moeder Slavka. Hij verrast hen: met zijn .357 pistool verwondt hij beide agenten, waarvan één met blijvende gevolgen. Versterking is snel ter plekke. De dienstdoende officier van politie toont een pas van het federale ministerie van binnenlandse zaken: na zijn interventie wordt de gearresteerde schutter na twee dagen vrijgelaten. Verschillende bronnen uit de Belgradose onderwereld bevestigen dat Ražnatovic al jaren actief is voor de geheime dienst. Algemeen wordt aangenomen dat vader Veljko de contacten heeft gelegd. Het is een bekend procédé: misdadigers hebben de keuze om in ruil voor hun vrijheid vijanden van de staat in het buitenland te executeren. Ražnatovic, die in die jaren in een roze Cadillac met geblindeerde ramen door Belgrado toert, ontkent noch bevestigt de geruchten.

Ražnatovic gaat uit eten
Een uitbater van een restaurant in Obrenovac, een dorp in de Donauvlakte, gelegen op een steenworp afstand van Karadjordjevo, ooit het buiten van de Servische koningen, later van Tito en gedurende de jaren negentig dat van de President, die er graag komt jagen, kreeg op een avond Arkan te gast. Zijn uitspanning heb ik nooit bezocht, maar de eenvormigheid van de provincie behoedt de fantasie voor al te grote vrijheden. Het restaurant zal Het Hert, De Ree, of De Beer heten; eventueel De Hajduk of De Partizaan. Buiten op het terras, aan de grill, gaart ‘lammerzacht’ vlees. Binnen is het donker, de tafels zijn van elkaar gescheiden door tussenschotten, in het midden is ruimte voor muzikanten. De uitbater vertelt: ‘[…] Mijnheer Arkan is tenslotte geen alledaagse gast, daarom had ik mijn beste waar laten aanrukken.. Het gezelschap was flink verhit door de wijn (niet mijnheer Arkan, die is geheelonthouder) toen ik allervriendelijkst op mijn eregast afstapte om hem duidelijk te maken, voorzover dat niet vanzelfsprekend was, ja, dat er tussen hem en mij geen misverstand kon bestaan dat de vrienden van mijnheer Arkan ook mijn vrienden zijn, en dat iedereen vanavond eet en drinkt van het huis. Mijnheer Arkan bedankte mij. Mijnheer Arkan had overigens voortreffelijke manieren. Een heer, dat zag je zo. Daarom meende ik hem om een gunst te kunnen vragen. Ik vroeg hem nog vriendelijker dan daarvoor, een bescheiden verzoek eigenlijk richtte ik tot hem, of de lieftallige echtgenote aan de zijde van Mijnheer Arkan, één, misschien twee of zelfs drie nummers zou kunnen zingen? De nachtegaal van de Balkan sloeg bescheiden haar ogen neer. Volgens mijn vrouw zag je onder haar mascara een blauwe plek, maar mijn vrouw is alleen maar jaloers. Natuurlijk zal zij zingen, besloot mijnheer Arkan. En zij zong. Iedereen kent haar nummers en de muzikanten improviseerden moeiteloos, de accordeon voorop. Mevrouw Ceca zong niet één, niet twee, niet drie nummers, nee, zij zong er zes! Na afloop riep mijnheer Arkan mij bij zich. “Twaalfduizend mark,” zei hij. Ik dacht dat hij mij alsnog wilde betalen en ik bezwoer hem nogmaals dat alles op kosten van het huis was. “Tweeduizend mark per nummer,” zei mijnheer Arkan, “Zes nummers maakt twaalfduizend mark.”’

Anus mundi
Die ene keer op straat in Belgrado droeg Arkan een zwarte bermuda. Ceca, aan de zijde van haar man, droeg op de Bosnische veldtochten gedurende de zomermaanden graag bermuda’s met ‘camouflage-motief’. Zo ook in 1992, wanneer Ražnatovic de steden in Oost-Bosnië afschuimt alvorens op een zekere dag in de stad Sanski Most te verschijnen, gelegen aan de rivier de Sana. Flarden van dergelijke taferelen zijn misschien bekend van tv. De burgerbevolking, voor zover niet gevlucht, wordt bijeengedreven en gedwongen plaats te nemen in bussen en vrachtwagens. Huizen branden, terreinwagens rijden met hoge snelheid langs. Eerst hebben de reguliere troepen beschietingen uitgevoerd. Nu zijn de paramilitaire formaties gekomen. Die knappen het vuile werk op: de straatgevechten, de schermutselingen van huis tot huis. Hun prijs: de eerste keuze bij de plundergang door de veroverde stad. Ražnatovic’s vrachtwagens rijden af en aan en voeren de bescheiden weelde van burgerfamilies mee. Hij verschijnt op het bordes van Hotel Sanus, het enige hotel van de stad. Naast hem Ceca Velickovic, de nachtegaal van de Balkan, in haar bermuda. Ražnatovic roept bevelen, en het lijkt nu alsof hij een toespraak houdt. Maar zijn woorden gaan verloren in het tumult, in het geschreeuw, in de angstkreten, en in het gebrul van de optrekkende vrachtwagens. Boven het bordes hangt het bord met de naam van het hotel. Volgens een getuige is de letter S weggevallen. Er staat nu:

Hotel anus

Ražnatovic spreekt zijn manschappen toe
Mannen!

25 man hebben we verloren op het veld van eer! Wij, toonbeelden van heldendom, van mannelijkheid, wij verdedigen al vier jaar lang de Servische moederbodem! En ook het Orthodoxe geloof!

Het verraderlijke Joegoslavische leger verhult de gruweldaden van de vijand! Het laat oorlogsmisdadigers lopen die door onze Servische Garde van Vrijwilligers zijn opgepakt!

Wij strijden niet tegen Kroaten en tegen Moslims, wij strijden tegen de oorlogsmisdadigers in hun gelederen!

Wij Serviërs vinden heil in gemeenschapszin!

Wij wreken alleen maar onze afgeslachte kinderen!

Eer komt ook onze voetbalsupporters toe, die zich hebben onderscheiden door hun trouw! Het was tijdens een voetbalwedstrijd dat ik besefte dat de oorlog is begonnen!

De Goddelijke Voorzienigheid heeft mij uit de klauwen van de Ustaša’s bevrijd!

Patriarch Pavle heeft mij eens gezegd: men moet wijs zijn als een slang, maar onschuldig als een lam! Patriarch Pavle heb ik tot mijn Oppercommandant benoemd!

De politiek in het algemeen heeft ons verraden! Maar dat maakt niets uit! Wij erkennen de grenzen langs de Drina en de Donau niet! Wij strijden voor een Servische staat met één parlement en één leider die president is! Niet voor twee of vier of zes staatjes met allemaal presidentjes aan het hoofd!

Het consumeren van alcohol heeft schadelijke gevolgen!

(Toespraak ter gelegenheid van de vierde verjaardag van de Servische Garde van Vrijwilligers, in het klooster van Pokajnica. Op de achtergrond, waar terreinwagens en Mercedessen met geblindeerde ramen staan geparkeerd, gaat met tussenpozen een autoalarm af.)

Rouwcirculaires
Met enige vertraging verschijnen zwart omrande vellen wit papier, door trouwe zielen op bomen gespeld en op muren geplakt. Het is winter, het papier zal pap worden. Maar nu hangen ze er nog en van de muren en de bomen trompetteren, in archaïsch cyrillisch lettertype, verheven woorden vol lof en dank: het eerbetoon van de Belgradose caršija, de penoze, aan Željko Ražnatovic, alias Arkan. Verder is het stil in Belgrado. De oude gangsters van de caršija zijn misschien geschrokken, maar niet verbaasd. De politie zwijgt, de belangrijkste politieke partijen zwijgen. De President laat zich niet zien op de begrafenis, die door meer dan tienduizend mensen wordt bijgewoond. Een hardnekkig gerucht doet de ronde: dat de zoon van de President een zakelijk belangenconflict had met het slachtoffer. De President liet in het verleden vaak zijn gezicht op begrafenissen zien. Toen Brutus ter aarde werd besteld merkten omstanders hoe bleek de President was; en toen de Geweerkolf zijn laatste rustplaats kreeg, was zijn echtgenote weliswaar lijfelijk bij haar goeroe in Tibet maar in de geest ten zeerste aanwezig op de begrafenis van haar vertrouweling. Haar brief roerde de aanwezigen diep: ‘Mijn dierbare Zoran, nooit was ik verder van jou weg, maar nooit ook was ik dichterbij. Over al die bergen en zeeën stuur ik je mijn groet, ik die vijftien jaar lang jouw beste vriendin was. Mijn eerste gedachten waren: nooit meer onze gesprekken, zorgen, woede, hoop. Zolang ik leef zal ik je missen. Nu je afreist wil ik dat je weet dat jij nooit van mijn zijde zult wijken. Zorg alsjeblieft voor iedereen die je hebt achtergelaten, ik zal voor jou zorgen. Vergeef me dat ik je ooit dingen heb kwalijk genomen. Je was altijd mijn vriend. Nu heb ik je alles vergeven. Je hielp de behoeftigen, en ook de onbehoeftigen. Daarin leken wij nog het meest op elkaar. Ik zal Daniella in alles steunen, en je kinderen zal ik liefhebben zoals ik jou liefhad. Vaarwel, Mira.’

Voor Ražnatovic spreekt zijn generaal, misschien minder verheven, maar zeker zo gemeend. Op de begraafplaats, anders alleen bezocht door oude kwezels die zwijgend over de paden tussen de zerken schuifelen, vertonen zich nog geregeld de nabestaanden van deze martelaar van de penoze: een wenende vrouw, een stel vertrouwelingen, jongemannen van niet ouder dan twintig, vijfentwintig, met hun kaalgeschoren hoofden, hun zwarte zonnebrillen en hun lange zwarte jassen van Italiaanse snit. Folklore: de dodenmars van Chopin gespeeld door een zigeunerorkest. Kraaien in de sneeuw. De weduwe haalt een witte zakdoek tevoorschijn. Het blik verscheurt de stilte.