Als alle mensen vrij en gelijk waren, was geen mens voor een ander veilig. Het leven was kort, de angst mateloos. Geen wet zou behoeden voor onrechtmatigheden. Iedereen wantrouwde iedereen, en iedereen zou zich tegen anderen moeten beschermen. Want zelfs de zwakste was sterk genoeg om de sterkste iets aan te doen, hem te doden, door een slinkse streek of een afspraak met een derde. (Vergelijk het 13e hoofdstuk van Leviathan van Thomas Hobbes) Daarom sloten de mensen een verbond tot gemeenschappelijke veiligheid. Na moeizame beraadslagingen ondertekenden zij een verdrag, dat allen voorschreef wat ze te doen en te laten hadden. De opluchting was groot, voor even leek de angst vervlogen. Niettemin was het gevaar niet bezworen. Eenieder wist dat men hem zolang hij in leven was altijd nog iets kon aandoen. Sommigen hadden alleen maar aarzelend ingestemd, anderen wachtten slechts de eerste de beste gelegenheid af. Achterdocht en angst grepen opnieuw om zich heen.
Toen zetten de mensen een stap met verregaande gevolgen. Ze legden alle wapens neer, die ze mettertijd vervaardigd hadden, en gaven ze in handen van enkele woordvoerders, die tevoren uit hun midden gekozen waren. Dezen zouden namens allen voor veiligheid zorgen en tegen diegenen optreden die zich niet aanpasten. IJverig en grondig gingen de beschermheren aan het werk. Ze vaardigden de ene wet na de andere uit, registreerden overtredingen en verzamelden in het hele land inrichtingen. Wie niets wou zeggen, werd op geheime plaatsen daartoe gedwongen. Wie opviel of zich niet schikte, werd verjaagd of in het openbaar gestraft. Er kwamen telkens veel toeschouwers aangelopen wanneer de wijk doorzocht, de ketters nagezeten of een wetsovertreder terechtgesteld werd. Men recruteerde talloze helpers, die men tot executeurs van de orde benoemde. Men bouwde huizen, waar deze hulpkrachten woonden en werkten, huizen die groter waren dan de paleizen van de waardigheidsbekleders. In elke plaats vestigde men instituten, de ene ter bewaring van boosdoeners, de andere voor de opvoeding van de nakomelingen. Nu en dan traden redenaars op die de gemeenschapsgeest verkondigden en voor een terugval in de chaos waarschuwden. En om te voorkomen dat iemand de macht tot eigen voordeel zou misbruiken, verving men van tijd tot tijd de oudgediende vertegenwoordigers door nieuwe.
Om de gemeenschap tegen bedreiging van buiten te beschermen, omheinden grensbewakers het gebied met palen, muren en slagbomen die dag en nacht door wachtposten bewaakt werden. Zo nu en dan stuurde men troepen zwaarbewapende krijgslieden in de ommelanden, aan wie in de strijd tegen vreemdelingen en vijanden alles geoorloofd was. Ze brachten goederen en zeldzame stukken van waarde mee en soms slaagden ze erin de grenspalen een flink stuk te verplaatsen, tot een paar jaar later de vijanden terugkeerden en de palen weer op de oude plaats terugzetten. De ene wet volgde op de andere, de ene verordening op de andere. Eindeloos was deze regelgeving. Want ieder voorschrift leidde tot nieuwe overtredingen, elke regel vroeg om nieuwe uitzonderingen, die op hun beurt nieuwe regels en nieuwe voorschriften met zich mee brachten. Als de vangarmen van een monster omknelde de orde het leven.
Beklemming en doffe woede beheersten de bezigheden van alledag. Er was geen uitweg uit de gereglementeerde eentonigheid. Toen herinnerden zich enkelen de oude tijd van de vrijheid. Er doken vlugschriften op die van hand tot hand gingen, geruchten deden de ronde, onrust flakkerde op. Toen de tijd gekomen was, liepen de mensen voor het huis van de wet te hoop, bestormden het arsenaal en haalden de wapens terug. De oorkonde van het verdrag, die lange tijd achter slot gehouden was, verbrandden ze op een brandstapel. Iedereen was erbij. In de feestvreugde vierden de mensen de overwinning op de macht, op de wet. Het was een feest van de vrijheid, en het vuur was een waarschuwingsteken. Toen laat in de nacht het vuur gedoofd was, trokken de mensen door de straten. Sommigen sloten zich aaneen, drongen de huizen binnen en sloegen alles wat hun in de weg stond kort en klein. Ze trokken de akten uit de kasten, scheurden de schilderijen aan de muren aan stukken, hakten de standbeelden die van oudsher in de heiligdommen stonden hoofd en ledematen af. ‘s Ochtends lagen overal doden, voor de huisdeuren, op de achterplaatsen, aan de rand van de stad. Juichend trokken de horden de stad uit en verwoestten het land. Op de akkers hoopten zich bergen lijken op, de rivieren kleurden rood. Opeens mochten de mensen alles wat hun tevoren verboden was. Zo keerden zij naar hun oorsprong terug. Ze werden wat ze geweest waren.
Geen enkele mythe vertelt wat er werkelijk heeft plaats gevonden. De mythe vertelt alleen maar een verhaal. Hij beschrijft niets en geeft ook nergens een verslag van, hij verklaart alleen maar waarom de wereld ooit heel anders was en waarom zij zo geworden is als ze is. Zoals men weet heeft de mythe een merkwaardige geestverwantschap met politieke ideologieën. Door dingen te verklaren, rechtvaardigt hij ze ook – het verdrag, de wet, de macht.
Maar de verbeeldingskracht mag aan het origineel varianten toevoegen en het verhaal een andere wending geven. Daarom biedt deze fabel een andere boodschap dan de bekende versie. Niet alleen vertelt de fabel over de oorsprong van de maatschappij en de wortels van de staat, maar ook over de kringloop van de beschaving, over de terugkeer naar het begin. Niet het einde van het geweld wordt beschreven, maar de afwisseling van vormen van geweld. Op de natuurlijke staat volgen macht, marteling en vervolging; de orde eindigt in opstand, in het feest van het bloedbad. Het geweld blijft alomtegenwoordig. Ze beheerst de geschiedenis van de soort van begin tot einde. Geweld schept chaos, en orde schept geweld. Dit dilemma is onoplosbaar. Gebaseerd op angst voor geweld, brengt de orde zelf nieuwe angst en geweld voort. (Voor de Circulus vitiosus van de ‘Eigengewalt der Ordnung’, zie Phänomene der Macht van Heinrich Popitz, 1986.) Omdat dit zo is, kent de mythe het einde van de geschiedenis.
Wat brengt mensen bij elkaar? Het antwoord is eenvoudig. Als mensen samenleven is dat noch gebaseerd op een onweerstaanbare neiging tot gezelligheid noch op de verplichtingen die arbeid met zich meebrengt. Mensen worden verenigd door de ervaring van geweld. Samenleven is een voorzorgsmaatregel van wederzijdse bescherming. Samenleven maakt een einde aan de toestand van absolute vrijheid. Van nu af aan is niet meer alles geoorloofd. De mythe werkt met een sober model. Zij houdt zich niet bezig met economie of psychologie. Van hebzucht, bezit en concurrentie is evenmin sprake als van roemzucht, slechtheid of vechtlust. De mythe denkt alleen aan fysieke en sociale feiten, aan regels en macht, lichaam en geweld. Als doen en laten door geen overeenkomst aan banden worden gelegd, zijn overtredingen te allen tijde mogelijk. Niemand ontkomt aan de strijd om te overleven. Niet dat iedereen aldoor geweld uitoefent is kenmerkend voor de toestand van wetteloosheid, maar dat het gericht of zinloos kan toeslaan. De oorlog van iedereen tegen de anderen bestaat niet uit onophoudelijk bloedvergieten, maar in de voortdurende angst daarvoor. Aanleiding en grondslag van de vermaatschappelijking is de angst van mensen voor elkaar. Daarom vertelt de mythe niet over de moordenaars, over de duistere wolfsaard van mensen, maar over de slachtoffers, hun behoefte aan bescherming en het vege lijf. Alle mensen zijn gelijk, omdat ze allemaal lichaam zijn. Omdat ze kwetsbaar zijn, omdat ze niets méér moeten vrezen dan aan den lijve gevoelde pijn, daarom hebben ze verdragen nodig. Ze vinden elkaar om zich tegen elkaar te beschermen. Ze houden zich staande door af te spreken hoe ze het met elkaar uithouden. Tenslotte is de constitutie van de samenleving gebaseerd op de lichamelijke gesteldheid van het ‘levende wezen’ mens.
Niet in het handelen, in het lijden ligt de oorsprong van de samenleving. De mythe corrigeert het vertekende beeld van het moderne activisme. Zij houdt vast aan de keerzijde van het vita activa. Weliswaar is het handelen een teken van vrijheid. In het handelen stelt de mens nieuwe voorwaarden, voor zichzelf en voor anderen. (Vergelijk Hannah Arendt: Vita activa.) Maar de vrijheid van de een bedreigt de vrijheid van de ander. Wanneer alle mensen vrij waren om te doen wat ze wilden, zou hun leven kort zijn. Niets zou willekeur en geweld in de weg staan. Zwaarder dan welke onzekerheid ook weegt de angst voor de overval, voor de aanval. Sociaal handelen heeft altijd een lichamelijk aspect. Het stoort de bewegingsvrijheid van de ander. Doordat de een iets doet, doet hij de ander iets aan. Hij zit hem op de huid, gaat hem te lijf, kwetst hem. Elke daad – een gewelddadigheid. Hoe verschillende sociale vormen mensen ook bedacht hebben om hun aanrakingsangst te verminderen en zich anderen van het lijf te houden, elk ogenblik kan de anticiperende handeling in een overval veranderen. Het sociaal contract moet die voorkomen. Het regelt de modaliteiten van het sociaal verkeer. Door een kader vast te stellen waaraan allen zich dienen te houden, vermindert het de angst. Eenieder kan nu verwachten dat hij niet meer op alles verdacht hoeft te zijn. Dit vertrouwen op het vege lijf behoort tot de onmisbare grondslagen van het sociale leven. Daarop is het vermogen gebaseerd van perspectief te wisselen, het geloof in het voortbestaan van de wereld, de uitwisseling van woorden en gebaren. Pas het afzien van geweld, pas het verdrag over de wederzijdse onaantastbaarheid schept de voorwaarde voor de mogelijkheid van een sociaal leven.
De angst voor de pijn dwingt de mensen tot ratificatie van het verdrag. Maar zoals elke overeenkomst is ook dit contract aanvechtbaar. Het kan van de ene minuut op de ander opgezegd, verworpen, buiten werking gesteld worden. Blijkbaar hebben sommigen, aldus de fabel, alleen met tegenzin getekend, misschien in een spontane opwelling of terwille van enig voordeel op korte termijn. Maar zelfs wanneer allen geheel en al van de zin van de overeenkomst overtuigd zouden zijn, wat zou uiteindelijk de geldigheid en het verplichtende karakter ervan garanderen? Zonder de bescherming van het zwaard geen verdrag. De regel heeft toezicht nodig, de norm kan niet zonder sancties. Op waarden kun je niet vertrouwen. Ze zijn niet minder aanvechtbaar dan de normen die ze moeten funderen. De mensen uit de oertijd waren nog verstandig genoeg, niet op principes te bouwen. Hoewel ze uit nood een scherp gevoel voor morele plichten hadden ontwikkeld, geloofden ze niet in ultieme zekerheden. Wat konden ze nog doen? De afloop van de mythe is welbekend. Op het sociaal contract volgt het machtscontract. Het geweldsmonopolie dient ter compensatie van de morele wankelmoedigheid en moet de eedbreuk verhinderen. De mythe zwijgt over de staatsvorm. Ze spreekt alleen over gekozen plaatsbekleders, over het plechtig verstrekken van een volmacht, maar niet over usurpatie noch over absolute soevereiniteit. De mensen leggen hun wapens neer en machtigen hun woordvoerders om orde te scheppen. Om hun onderling verband te consolideren en het gevaar in te dammen, zien ze af van middelen tot zelfverdediging en geven wapens en stemmen aan de vertegenwoordigers van de collectieve wil. Ze overwinnen de toestand van lijden door enkelen tot behoeders van de veiligheid uit te roepen, tot heren van het geweld.
We weten niet of iemand de gevolgen heeft voorzien. Ook hierover zwijgt de mythe. Maar zij rekent keihard voor wat de orde kost. De angst keert weer terug, neemt toe, wisselt van reden en vorm. Het geweld verdwijnt geenszins, het verandert alleen van gezicht. In de oertijd bestreden mensen elkaar zo lang tot er een won of beiden uitgeput opgaven. Dat was een wereld van wederzijdse, onmiddellijke angst. Verzet was niet uitzichtloos. Wat de een op de ander aan lichaamskracht voor had, maakte de ander goed door list, moed of handigheid. Ook de sterke moest bang zijn voor de zwakkeren, ook de aanvaller was kwetsbaar. De krachtsverhouding ligt heel anders zodra het geweld alleen in handen is van de orde die de macht bezit. Weerspannigheid heeft nauwelijks meer kans op slagen. De strijd tegen de overheid is bij voorbaat verloren, tenzij allen zich aaneensluiten en tezamen zowel het magazijn als het paleis bestormen. Anders is de orde van de onderdrukking onaantastbaar. De macht vervangt de onbepaalde, alomtegenwoordige bedreiging door een bepaalde, onaanvechtbare dreiging. Ze verandert de gelijkwaardige tegenstanders van de oertijd in weerloze slachtoffers van vervolging en straf, van marteling en executie. Hoewel de macht belast is met de taak, angst in vrees te veranderen, houdt ze de mensen verder in doodsangst. Het regiem van de orde creëert de onderdaan, de conformist, de buitenstaander – en het mensenoffer dat de god van de staat wordt aangeboden.
Over de verschillen tussen machtsvormen maakt de mythe weinig ophef. Ze gaat voorbij aan het onderscheid tussen terreur en recht, tussen willekeur en wet, tussen totalitaire en democratische systemen. Onderdrukking behoort tot het wezen van elke machtsorde. Voor het individu maakt het weinig verschil door wiens geweld hij wordt platgedrukt. Na afsluiting van het staatsverdrag leidt de geschiedenis rechtstreeks naar het despotisme van de wet, zonder omweg, zonder een zijweg in te slaan, zonder weg terug. De mythe negeert de veelheid aan ontwikkelingen en vormen, de stilstanden en stappen achteruit.
Wat betekent dit verzwijgen van verschillen? Blijkbaar gaat het om de basisstructuur van welke macht dan ook. Alle macht berust uiteindelijk op willekeur en doodsangst. Absolute en totalitaire regiems zijn geen vormen van verval. Ze drijven alleen tot het uiterste wat toch al in het principe van het gezag gegeven is. Ook de wet, die de vertegenwoordigers ten behoeve van allen uitvaardigen, berust uiteindelijk op een daad van willekeur, een daad van het stellen. (De wet geeft de mensen overigens geen verlof om te doen wat ze willen, zij regelt alleen de bevoegdheid te doen wat ze horen te doen.) En geldigheid op lange termijn krijgt de wet alleen doordat ze daadwerkelijk ingang vindt, voortdurend, desnoods met geweld. Geen gezag dat niet door wapens gedekt wordt. De bajonet behoort tot de standaarduitrusting. Gezag heeft als het niet zichzelf uit handen wil geven, geweld nodig, naar binnen en naar buiten. Het moet tot geweld in staat zijn om zichzelf staande te houden, het is immers überhaupt pas gezag voorzover het over dit middel beschikt. Erkenning en legitimiteit verkrijgt het in die mate dat het werkelijk orde garandeert. Het wezenlijke fundament van het gezag is niet het geloof in zijn gerechtvaardigdheid. Die kan te allen tijde worden aangevochten. Zijn laatste grond is veeleer de angst voor het geweld, voor de dood. Erkenning berust uiteindelijk op afschrikking. Omdat de knecht gedood kan worden, respecteert en gehoorzaamt hij de heer. Omdat de mensen bang zijn voor de vernietigende kracht van de overheid, zien zij onder elkaar af van geweld. Om te overleven geven zij gehoor aan het bevel en veranderen de macht in autoriteit. Zo beteugelt gezag het sociale geweld door eenieder angst voor het geweld van het gezag bij te brengen.
De kosten zijn aanzienlijk. Op het altaar van de orde worden vrijheden geofferd – en talloze mensenlevens. De bloedige tol van de staten is enorm. Hun historische kroniek is er geen van vrede en civilisatie. Ze is een vervolgverhaal van vernietigende macht. Rooftochten, oorlogen, vervolgingen onder de vlag van maatschappelijke eenheid en gelijkheid, dat is de prijs voor de interne wapenstilstand. De ideologie van het geweldsmonopolie, die door devote priesters van de macht onvermoeibaar wordt verkondigd, versluiert deze negatieve balans van de statengeschiedenis. De bescherming voor de buren hebben de mensen gekocht met vrijwillige knechtschap, met machteloosheid en onderwerping. Maar zomin als het sociaal contract hen voor overtredingen behoedde, zomin legt het staatsverdrag het geweld aan banden. Integendeel: het werd in banen geleid, gecentraliseerd, verder ontwikkeld, van een ongekende slagvaardigheid voorzien. Alleen de beschermheren beschikken nu over wapens. Alleen zij hebben dienstwillige hulptroepen en instituties tot hun beschikking, die de orde handhaven en het leven van de mensen besturen. Het dilemma van het contract keert op het hogere niveau van het staatsverdrag terug. Het is alsof de historische tijd dezelfde baan beschrijft. Want wie garandeert dat de macht niet misbruikt wordt? Wie beschermt de onderdanen tegen plaatsbekleders die tot wreedheid, waanzin, moordlust vervallen? Wie temt de krijgslieden, wie bewaakt de bewakers, wie waarborgt de letter van de wet, wanneer het de wapenbezitters zijn die de beginselen van de grondwet bepalen? Er is niet meer dan een pennestreek nodig om de wet buiten werking te stellen. Het gezag is er om aan het geweld paal en perk te stellen, maar het voert het ten top. Het project van de orde heeft de mensen geconfronteerd met een eindeloze ontwikkeling van het geweld.
Het lag niet aan een daad van usurpatie dat orde een omgekeerde betekenis kreeg. En het lag ook niet aan de zonden en ondeugden van de vertegenwoordigers en hun helpers. Eenieder deed zijn werk zoals hem was opgedragen, conscieëtieus, bedachtzaam, in de geest van de orde. Allen waren zij getrouwe dienaren van de gemeenschap, van de kleine bode en soldaat tot de hoogste generaal en minister. Iedereen dacht dat wat hij deed uiteindelijk ten gunste van allen was. Zelfs de koningen en presidenten, die elkaar in het beheer van de staatszaken aflosten, zagen zichzelf louter als hoogste dienaren van het volk. Het lag eerder aan het project van de orde zelf dat het geweld gestaag toenam. De veldtocht tegen de afwijking, het verdrijven van buitenstaanders, de vervolging van vreemdelingen, dat was al in de stichtingsakte van het gezag voorgeschreven. Orde: dat wil niet alleen zeggen afzien van geweld, bemiddeling bij onenigheden, beslissen in twijfelgevallen. Orde: dat betekent niet alleen coördinatie van het werk, planning van het sociaal verkeer, bestuur van het dagelijks leven. Eerst en vooral is orde op conformiteit en homogeniteit uit. Regels moeten nageleefd, en de naleving van de regels moet gecontroleerd en desnoods afgedwongen worden. De regels gelden voor allen, zonder aanzien des persoons. Ze maken allen gelijk, gelijk voor de wet en gelijk naar de wet. Orde: dat betekent definitie van normen en normaliteit, productie van gelijkvormigheid, uitsluiting en onderdrukking van alles wat anders is.
 
Uit: Traktat über die Gewalt (1996)