2e toestand
181. aktie
De eerste toestand van de bewegingsoperatie dit-naar-dat
wordt afgesloten wanneer de beweger het besluit neemt
tot werkelijk bewegen over te gaan.
Dan breekt de fase van harde aktie aan
en is de tweede toestand een feit.
Ook voor de waarnemer breekt het moment van
wérkelijk waarnemen nu pas aan.
Geen spekulatie en prognose
maar harde en feitelijke konstatering is het parool.
182. de waarnemer bewaart plaats
Zolang het bewegen duurt
bewaart de waarnemer zijn plaats.
Bewaren wil zeggen:
de plaats van waarneming niet opgeven
maar vasthouden.
Terwijl het bewegen beweegt
is de waarnemer zelf via zijn mantel verankerd in de wereld.
Alleen zó komt hij tot een optimale en getrouwe waarneming.
Immers alles wat dan beweegt
zijn uitsluitend zijn handen en ogen.
Die worden bewogen – niet zijn mantel!
(Daarom staan alle percipiërende technische konstrukties
trilvrij en bewegingsloos op de wereld.
Zij nouden zich letterlijk aan de wereld vast.)
183. de waarnemer bewaart enige afstand
Zolang het bewegen duurt
bewaart de waarnemer niet alleen zijn plaats,
maar ook ‘enige afstand’.
Hij bewaart enige afstand
om de vlucht van ‘dit’ door de wereld naar ‘dat’
in haar totaliteit te kunnen volgen.
(Zijn oog wil voor die vlucht een kader betekenen
zoals een toneellijst dat is voor het spel van akteurs.)
Zo – door enige afstand te bewaren –
hoopt de waarnemer ‘dit’ niet uit het oog te verliezen
noch het kontakt daarmee onderweg kwijt te raken.
184. théâtre-en-ronde
De vraag, achter welke linie een waarnemer
halt moet houden om het bewegende ‘dit’
volledig in zijn vlucht te kunnen volgen
is onderworpen aan wetten van theatrale hiërarchie.
Deze hiërarchie zegt:
hier de waarnemer, en daar – op enige afstand –
de bewegingskonstruktie die het bewegingsspel
voor het oog van de waarnemer zal gaan uitvoeren.
Terwijl het bewogene zich lateraal van links naar rechts
over het speelvlak beweegt
en tenslotte ‘van opzij’ afgaat,
stelt het beeld van dit spel zich frontaal
tegenover de waarnemer op.
(Vis à vis, en niet van opzij.)
Vanuit deze positie schrijdt het beeld
het oog van de waarnemer binnen
als betrad het een théâtre-en-ronde,
teneinde zich in het geheugen,
ergens achter het oog te nestelen.
Zo blijft de vlucht van het bewogene de waarnemer letterlijk bij
ook al is de beweging al lang uit de wereld verdwenen.
(De waarnemer onthoudt – en houdt – de beweging.)
185. het spoor
Een waarnemer die op enige afstand
een bewegingsvlucht gadeslaat
ontvangt daarvan een stroom van indrukken.
Deze stroom van indrukken raakt de waarnemer.
Terwijl het bewogene zelf wegsnelt in de wereld
verzamelt de waarnemer de indrukken
– indrukken die nu letterlijk in hem zijn –
en bergt ze stukje bij beetje in zijn geheugen op.
(De waarnemer sprokkelt de indrukken.)
De verzamelde indrukken vormen een spoor in de waarnemer.
Dit spoor is het blijvende beeld van de vlucht
zoals zij dat in het geheugen van de waarnemer heeft
achtergelaten.
(Het spoor is de ‘herinnering’ aan het bewegen van de beweging.)
Dankzij het spoor blijft het bewegen de waarnemer bij.
Dit bijblijven van een beweging in de vorm van een spoor
dát is symbolisch waarnemen.
(De symbolen zijn de indrukken.)
186. het wereldspoor
Niet alleen de waarnemer maar ook de wereld ontvangt
van een harde beweging een stroom van indrukken –
ook al is niet de wéreld het doel
maar ‘dat’.
De indrukken laten in de wereld – evenals in ons –
harde sporen na.
(Dit is de regel:
geen beweging zonder sporen daarvan na te laten
hetzij in ons,
hetzij in de wereld.)
Een beweging die geen sporen van haar bewegen nalaat
wordt door ons noch door de wereld ervaren.
(Zij had net zo goed niet kunnen bewegen.)
Een beweging zonder spoor
kan haar bewegen niet bewijzen.
(Het spoor immers vormt de stille getuige van
welke beweging dan ook.)
187. het wereldspoor als ‘herinnering’
Om te kunnen bewegen
en van zijn plaats weg te kunnen bewegen
moet het bewegende zijn plaats ‘vergeten’.
Maar dat niet alleen.
Het bewegende moet ook zijn vlucht vergeten!
(Dát is pas vluchten:
zijn plaats vergeten!)
Terwijl het wegbewegende zijn vlucht vergeet
weet de wereld zich dat te herinneren
omdat zij het spoor ervan bewaart.
Het spoor houdt de route (de ‘vlucht’)
die het bewegende door de wereld neemt
onuitwisbaar, onveranderlijk en tijdloos
ten gunste van die wereld vast.
188. de waarnemer ziet het wereldspoor
Een waarnemer die een beweging door de wereld ziet gaan
ziet tevens het spoor dat zij in de wereld achter zich laat.
Door dit spoor onthoudt niet alleen de wereld
maar ook de waarnemer de beweging.
De vraag is alleen wat de waarnemer nu precies
van een beweging ziet.
Ziet hij het feitelijke harde bewegen (het bewegen-pur),
of uitsluitend van dit harde bewegen het harde spoor?
Gaan de indrukken die van een beweging uitgaan
regelrecht van het bewegende naar de waarnemer,
of bereiken ze hem via het spoor van die beweging
in de wereld?
Met andere woorden:
ontvangt de waarnemer indrukken van de beweging-zelf,
of van het spoor in de wereld?
Zijn de indrukken in de waarnemer originelen,
of zijn het kopieën van het spoor in de wereld?
189. de beweging-pure
Een waarnemer die zich van het bewegen-zelf
(het pure bewegen)
een beeld wil vormen,
dient net zo te ‘vergeten’ als de beweging dat doet
óm te kunnen bewegen.
Alleen, vergeet de waarnemer
dan vergeet hij ook de beweging!
Onthoudt hij daarentegen
dan ontgaat hem het wezen van het bewegen
namelijk hoe die zichzelf weet te vergeten!
De waarnemer blijft dan met een beweging zitten
die zelf niet meer in de wereld is.
(Een waar dilemma.)
190. slingeren
Een slinger slingert in de wereld.
Een waarnemer die dat aanziet
ziet de slinger slingeren, en zégt dat ook.
(Hij zegt het ons.)
De vraag is echter wát de waarnemer zegt
en waarvan hij zijn indrukken opdoet:
van het wezen van het slingeren (het slingeren-pur)
– niet meer of minder dan het slingeren als gebeuren –
of van het spoor dat de harde slinger in de wereld nalaat
(als een komeet haar staart).
Is het van het slingeren-pur
dan dient de waarnemer de slinger
zoals die voortdurend voor zijn oog heen en weer beweegt
geen ogenblik uit het oog te verliezen.
Hij moet voortdurend bij de slinger zijn en
– net als de slinger – om verder te komen
al het voorafgaande (alle voorafgaande posities)
vergeten.
Zo komt hij van het slingeren het ‘nu’ te weten
en niet het ‘verleden’.
(Hij is waarnemer, geen historicus.)
Alleen: hoe moet hij ons het slingeren zeggen?
Kan hij volstaan met een … nu! … nu! … nu!?
Is dát slingeren:
een processie van gezegde nu’s?
Indien de waarnemer daarom besluit zich niet op het ‘nu’
van het slingeren te oriënteren
maar op het spoor dat de slinger achter zich laat,
dan rijst de vraag op welke wijze de waarnemer
ons dat spoor kan tonen.
Hij kan het spoor ongetwijfeld wel zéggen
en daar veel tijd voor uittrekken
(de waarnemer als recensent)
maar het spoor tónen!
En dan nog:
mogen wij de waarnemer wel op zijn woord geloven?
Stel dat de waarnemer op een of andere wijze
tóch in staat is het slingergebeuren te zeggen
(hij heeft her ergens in zijn gedachten voor ons opgeslagen),
waarom slingert de werkelijke slinger dan nog steeds
zo nadrukkelijk in de wereld?
Wat betekent het dat de slinger zijn bewegingen
aldoor herhaalt, en van geen ophouden weet?
Immers het slingeren in de wereld duurt voort!
Dat zien wij – dat laten wij ons niet uit het hoofd praten!
Rest de vraag, of van de essentie van het slingeren
waartoe zozeer het voortduren ervan behoort
wel verslag kan wórden gedaan.
(Waarnemen is toch geen waarzeggen!)
Is het niet onverstandig het waarnemen
over te laten aan waarnemers
die het voortduren van het slingeren
niet kunnen waarnemen?
(Moeten wij niet zélf waarnemen?)
191. de waarnemer raakt
Een waarnemer die nu eens niet
een bewegingsgebeuren op afstand
maar van dichtbij wenst waar te nemen,
dient de enige afstand die hem van het gebeuren scheidt
lijfelijk te overbruggen.
Hij overbrugt de afstand
door uit zijn waarnemerslichaam een arm te laten groeien
die het gebeuren raakt.
De arm betekent voor de waarnemer een brug
tussen hem en de beweging.
Over deze brug zendt de beweging de waarnemer
een stroom van indrukken.
Maar dát niet alleen:
de waarnemer wordt door de beweging lijfelijk mee-bewogen!
Lijfelijk worden mee-bewogen –
dát is sympathisch waarnemen!
192. de waarnemer voelt
Een waarnemer die een beweging met zijn arm raakt
wenst het bewegen ervan te voelen.
Hij voelt, door zich ten dele en ter plaatse
door hetgeen beweegt
te laten mee-bewegen.
Ten dele wil zeggen:
niet de gehele waarnemer –
maar slechts een zeker gevoelig voelend deel
(het uiteinde van de arm)
wordt mee-bewogen.
Ter plaatse wil zeggen:
de waarnemer wordt op de plaats waar hij de beweging raakt
een met hetgeen beweegt.
Het doel van het een-worden is
dat de waarnemer door de beweging
zo getrouw mogelijk – dus star en hecht –
mee in beweging wordt gezet.
(De arm, alhoewel gevoelig, is star en hecht.)
193. de waarnemer neemt deel
Een waarnemer die een beweging voelt
verplaatst het bewegen naar zichzelf.
(Wat daar beweegt, beweegt nu ook hier.)
In deze zin participeert de waarnemer aan het bewegen
omdat hij deel neemt aan het bewegen.
Deelnemen aan een beweging betekent:
letterlijk een deel nemen van die beweging
ten einde dat deel eigen te maken.
Alleen neemt een waarnemer in dat geval
niet zóveel van de beweging
dat zij in haar bewegen wordt belemmerd.
(Maar toch ook weer niet zó weinig
dat de waarnemer de beweging niet meer kan volgen,
en ergens onderweg moet afhaken.)
194. de waarnemer maakt eigen
Door een beweging te raken
haalt de waarnemer een deel ervan naar zich toe.
Hij maakt zich de beweging letterlijk eigen.
‘Eigen’ impliceert dat de waarnemer het bewegen-pur
aan den lijve ondervindt.
Hij wordt zelf een-en-al beweging.
(Ofschoon ‘waarnemer’
en als waarnemer onbewegelijk
beweegt hij!)
Zelf bewegend
kan hij er verslag van doen uit de eerste hand.
Eerst aan zichzelf
dan aan de wereld.
Om het bewegen te zeggen
hoeft de waarnemer het bewegen niet na te doen
maar uitsluitend te doen.
Hij hoeft het niet te tonen
maar uitsluitend te zíjn.
Dat is de zin van het sympathisch waarnemen:
zelf een-en-al beweging zijn.
195. de waarnemer als doel
Een waarnemer die met zijn arm een beweging raakt
vormt daarmee een konstruktief verband.
(Hij hecht zijn waarnemingskonstruktie aan
de bewegingskonstruktie die de beweging uitvoert.)
Ondanks dit konstruktieve verband stelt de waarnemer,
om te kunnen waarnemen,
zich terzijde van het vlak waarin de beweging beweegt op.
Hij moet immers zien te voorkomen
een vast en zeker doelwit van de beweger te vormen
en zo zijn positie van waarnemer te verliezen.
(En-face met de beweger en direkt in de frontlinie:
dát moet hij zien te voorkomen!)
Iets anders is wanneer de waarnemer er op staat
zich blijvend door de beweger te laten bewerken.
(‘Blijvend te laten informeren’ zou de waarnemer
in dit geval liever zeggen.)
Hij is dan echter geen ‘waarnemer’ in de zin van
iemand die zich een beeld van een beweging tracht te vormen,
maar een lid van een bewegingskonstruktie die in beweging komt
om hem – als ware hij een zekere ‘wereld’-
doeltreffend te raken en te veranderen.
(Althans, zo komt deze dissidente waarnemer over
bij een zojuist opgedoken tweede waarnemer
die hem met verbazing van terzijde gadeslaat.)