1. Plume ontvouwd

2. Plume, een pennestreek

3. Plume volgens en buiten het boekje

4. Plume kent geen rust

5. Plume als proefpersoon

6. Plume’s verknochtheid aan de tegenstander

7. Michaux z’n eigen Plume: ‘The system of dr. Tarr and prof. Fether’

Minstens evenzeer als met de dingen om hem heen, verkeert de hoofd­persoon met zichzelf voortdurend op voet van oorlog – mijn oorlog – al is het maar als plaatsvervanger van de buitenwereld, als fantoom. Wie van beiden de sterkste is, zal tot aan de laatste ronde onbeslist blijven. Ik ben zó zwak (vooral dat), dat als ik in de geest kon samenvallen met wie dan ook, ik onmiddellijk door hem onderworpen en opgeslokt zou worden en geheel afhankelijk van hem zou zijn; maar ik let goed op, erop gespitst steeds alleen mezelf te zijn. (Centre absence, in: Plume) In Tranches de savoir blijkt van de nood min of meer een deugd te zijn gemaakt: Het verstand kan alleen iets begrijpen als het zich vuil maakt. Vóór alles, zelfs voordat het zich vuil maakt, moet het wonden hebben opgelopen. Over die wonden wordt in het genoemde curricu­lum vitae al het nodige gezegd, voor de kindertijd lijkt het wel een me­disch bulletin. Le portrait d’A in Plume is te lezen als een uitgebreidere versie daarvan: in zijn vroege jaren vormde hij een hermetische bol die zichzelf genoeg was; die volmaakte cirkel wordt doorbroken zodra hij leert praten en eten. Alle Plume-varianten schijnen dezelfde jeugd achter de rug te hebben die vooral getekend werd door schaamte; ze zijn door schade en schande wijs geworden. De zwakke neemt, als hij slim genoeg is, alle tijd om een passende vorm van (gecamoufleerde) sterkte te vinden. Tenminste als hij wil terugslaan, en dat wil de zwak­ke bij Michaux, met alle geweld zelfs en vaak ook met liefde en plezier. In Mes propriétés wordt op middelen gezonnen, bij voorkeur fantas­tische middelen, waarmee op de reële wereld revanche kan worden ge­nomen (Ik kan zelden iemand zien zonder hem te slaan. Anderen ge­ven de voorkeur aan de innerlijke monoloog. Ik sla liever.) De hersen-exercities en strafexpedities worden in La vie dans les plis onvermoei­baar voortgezet; het eerste deel, Liberté d’action, bestaat uit een reeks wraakoefeningen: Het begon toen ik kind was. Er was een vervelend groot mens. Hoe me wreken op hem? Ik deed hem in een zak. Daar kon ik hem op m’n gemak af ranselen. Hij brulde, maar ik luisterde niet. Hij was niet interessant. Die gewoonte uit mijn jeugd heb ik wij­selijk aangehouden (…) en tot op heden geheimgehouden.

Dat hij ruste in opstand, luidt een titel uit de reeks Verschijningen. Er is nog een andere reden voor de zogenaamd zwakke om zijn sterkte (en gewelddadigheid) voor zich te houden. Voortbrengselen van de fantasie hebben nogal eens de neiging om verhaal te halen bij hun auc­tor intellectualis; vooral als hij het wat hoog in z’n bol heeft, willen ze hem nog wel eens aan den lijve laten voelen wie er nu eigenlijk de baas is. Daarvan zijn in de Verschijningen ettelijke voorbeelden te vin­den. Stel je nooit voor is er zo een, waarin een uitbrand-instrument alles vernietigt wat het ziet, prachtige sculpturen weet het van weerloze stukken vlees te maken. Maar opgepast, houd het goed vast, als je het op het uitgekozen lichaam richt. Hoe verrukkelijk het ook is in de ‘ik- jij’, het is verschrikkelijk in de ‘jij-ik’, en zelfs in de ‘ik-mij’ als je zo zwak bent om je erdoor te laten raken en dat kan gebeuren.

HET GEVAAR VAN GEDACHTENASSOCIATIES

Mooi is dat, een zaag, een schulperszaag, een zaag die krachtig, soe­pel, kalm vooruitgaat in een zware houten balk die hij oppermachtig doorsnijdt.

Ook een borst is mooi. Heel mooi. Van binnen, van buiten. Van bin­nen nog meer, zo geweldig nuttig wanneer je ermee om weet te gaan en hem, zo nu en dan van de welddadige koele lucht in de hoge berge laat genieten.

Maar wat ellendig is een borst onder een zaag die onverstoorbaar dichterbij komt, wat ellendig, vooral als het de jouwe is, maar waarom heb je je gedachten bij de zaag gehouden terwijl je alleen belangstelling hebt voor je lichaam, dat de zaag door dat feit onherroepelijk nadert? En waarom zou hij zich er niet in vastbijten, in een bloederig tijdperk als het onze! En jawel hoor, hij gaat erin, alsof hij er thuis hoort, diep erin dank zij zijn prachtige tanden, snijdt hij rustig in de borst zijn groef waaraan niemand iets zal hebben, niemand, is dat duidelijk!

Te laat nu de gedachten ‘ter afleiding’. Hij is er al. Hij beheerst de situatie en begint in het wilde weg diep in je verloren lichaam te snij­den, onherroepelijk verloren nu.

(Apparitions)

Plume kwam op een gegeven moment aan zijn plafond te zitten – Plume au plafond: tot zijn verbazing én verontwaardiging. Aan zijn pla­fond: aan de limiet van zijn kunnen. Op een gegeven moment, lees: een moment van onbedachtzaamheid, tijdens een idioot moment van verstrooidheid liep Plume met zijn voeten tegen het plafond in plaats van ze op de grond te houden. Helaas, toen hij het merkte, was het al te laat.

In de bundel Déplacements Dégagements, postuum in 1985 uitgeko­men, staat een verslag van een merkwaardig experiment met verdoven­de middelen. Par surprise heet het en die titel slaat op de toevalligheid van het voorval. In de kast vond Michaux een oud pakje dat hij ooit van iemand had gekregen, met daarin een bruine plak, wie weet hoe lang het spul er al lag, hij wist niet eens wat het was, bovendien was hij al sinds bijna ’n kwarteeuw met dat soort experimenten gestopt, dat belette hem evenwel niet om het, zonder zich ook maar één tel te bedenken, in z’n mond te stoppen. Hij raakt volledig buiten zinnen, zijn hoofd is al niet meer ‘zijn’ hoofd, lopen kan hij niet meer, de cate­gorieën lossen op, het fysieke wordt parafysiek en de realiteit keert zich, Michaux inbegrepen, binnenste buiten. – Par surprise – bij ver­rassing, dat mag je wel zeggen, per ongeluk expres. Zes maanden doet hij erover om de paar pagina’s over deze onthutsende ervaringen, waarover hij met geen mens sprak, op papier te krijgen: Lendemains – pas bij de herbeleving krijgt de ‘afwezigheid’ die al met al nog geen uur geduurd heeft, de inkijk in het terra incognita, zin. Tot het laatst is Michaux blijven zoeken en onderzoeken en hij schrok er niet voor terug zichzelf het vuur na aan de schenen te leggen.

de GETREPANEERDE

De rust die men heeft in het leven (want die heeft men, en soms zo lang dat men bijna het ongeluk wenst, zo vervelend vindt men die), de rust die men heeft in het leven, berust op een vertrouwen dat weer op ande­re vormen van vertrouwen berust en die berusten tenslotte op ons hoofd dat we op grond van een beperkte ervaring geneigd zijn voor iets stevigs aan te zien.

Maar op een dag, als toevallig in huis een balk omlaagkomt, terwijl het plafond inzakt en u ook nog eens bedelft onder verder nutteloze slagen, laat de schedel zien wat hij is, een ding, en onder de dingen een breekbaar ding. Dat is wat op dat moment de getuigen in het bij­zonder opvalt. Wat u betreft, dat is van later zorg en ook iets anders. Op dat moment bent u verpletterd. En zodra iemand echt verpletterd is, moet hij erop bedacht zijn dat de anderen het des te minder zijn. Ze zijn met u begaan, meer dan begaan. ‘Ze grijpen in ’, zoals dat heet. Maar ingreep of niet, degene met de schedelbreuk… ach, hij komt er later wel achter.

Wanneer hij drie dagen later, zijn hoofd stevig in het verband, aar­zelend een vermoeid ooglid optilt, feliciteren de dokteren en assisten­ten elkaar. Maar hij feliciteert zichzelf niet. Hij feliciteert niemand.

Iedereen heeft een plek in zijn lichaam waar hij het liefst leeft. Niet bij iedereen dezelfde. Dat is normaal. Maar voor velen is het normaal dat ze graag in hun hoofd verblijven. Ze gaan rond, dat is waar, dalen weer af, gaan van orgaan naar orgaan, hierheen, daarheen, maar ze komen vaak graag terug in hun hoofd.

Meteen probeert de getrepaneerde dat ook te doen, maar één tel na dit meteen weet hij, voelt hij, is hij er zeker van dat hij nooit meer naar zijn hoofd zal kunnen opstijgen, in elk geval zal hij er niet meer echt kunnen wonen.

Er is één plaats vooral in zijn hoofd waar hij heen zou willen gaan, een plek die hij goed kent, hij alleen, van waaruit hij de anderen en hun zaakjes zag komen en van waaruit hij ze wist af te remmen wan­neer dat nodig was, heel zachtjes zonder al teveel moeilijkheden te ver­oorzaken, nu een verloren plek in die grote leegte die beweegt… en die pijn doet.

Een oorlog komt. Een oorlog gaat. Voordat hij voorbij is, maakt hij een hoop stampij. Hij maakt een enorme hoop stampij. Het ligt dus voor de hand dat hij hier en daar een paar schedels verplettert. Dat zegt de getrepaneerde tegen zichzelf. Hij wil geen medelijden. Hij zou alleen maar in zijn hoofd willen terugkeren.

Of het nu dag is of nacht, hij is een getrepaneerde. Hoezeer het gedemptste licht van de zwakste lamp hem nu ook pijn doet (want alles is hard dat door het hoofd naar binnen komt wanneer iets echt hards er eenmaal is binnengegaan), heeft hij dat misschien nog liever dan het donker waarin men droomt. Maar een echte voorkeur is het niet.

Hij zoekt dat niet, hij zoekt, hij zoekt alleen maar, hij zoekt onop­houdelijk, hij zoekt alleen maar een manier om weer op te stijgen in zijn hoofd.

(Apparitions)

Een laatste Plume-geval, een test-case: Bras cassé. De laatste datum die Michaux in zijn curriculum vitae – Quelques renseignements sur cinquante-neuf années d’existence – noteert is: 1957. Exposities in de Verenigde Staten, Rome, Londen. Breekt zijn rechter elleboog. Osteo­porose. Hand niet te gebruiken. Ontdekking van de linker mens. Ge­nezing. Daar breekt de eigenhandig geschreven levensloop af. In 1962 komt hij in Bras cassé op het ongeval terug (opgenomen in Face a ce quise dérobe, 1975). Deze tekst toont nog eens, hoezeer het onderzoek Michaux tot tweede natuur was geworden. Onmiddellijk als hij geval­len is, terwijl hij nog op de grond ligt, heeft hij het gevoel dat hij iets kwijtraakt. Wat iets vanzelfsprekends was, lopen, wordt op slag iets vreemds; een gewoontehouding wordt doorbroken, onmiddellijk treedt zijn aangewende onderzoekshouding in werking en stap voor stap volgt hij de weg die de pijn in hem gaat en de gedaanteveranderin­gen die zij in het betreffende lichaamsdeel teweegbrengt. Tot zijn ver­bazing merkt hij dat met het wegvallen van één lichaamsdeel ook zijn kritisch vermogen verminderd is, omdat de stereo-esthesie ontbreekt, en hij stelt vast dat er kennelijk met de rechterhand een ‘lokale interioriteit’ correspondeert en dat de coenesthesie, de som van zintuiglijke gewaarwordingen, verstoord is door de uitschakeling van de arm.

Moeiteloos neemt Michaux zelf de plaats van Plume in als proefper­soon. Zijn ‘ik’ stelt hij zich voor als een ingenieur voor een gebrekkig geprogrammeerde computer. Voordat zijn arm zich weer bij hem voegt, na de nodige komplicaties, heeft hij tot zijn geluk de linkerhand ontdekt. En het tekent de instelling van Michaux dat hij van de linker­hand geen imitatie van de rechter probeert te maken maar juist de eigen persoonlijkheid ervan tot zijn recht wil laten komen. De val laat hem kennismaken met de linker mens in hem. Dans van de linkerhand. Mime van de linkerhand. Stijl van de linkerhand. Wat een genoegen! Wat een verovering om haar zich te laten uitdrukken, zichzelf te laten zijn, openlijk links, alleen maar ‘links’. (…) De asymmetrie accentue­ren, en niet verminderen, daar gaat het om.

 

 

 

* Behalve het fragment uit het gedicht ‘Ik ben doorboord geboren’ (uit het door Ernst van Altena vertaalde boek Ecuador), zijn de teksten en tekstfragmenten van Michaux in dit portret door mij vertaald. Daarvoor heb ik gebruik gemaakt van de volgende boe­ken van Henri Michaux: Qui je fus (1927), Ecuador (1929, Nederlandse vertaling 1986), Passages (1950, daaruit: En pensant au phénomène de la peinture, 1939 Nederlandse ver­taling: ‘Denken over het verschijnsel schilderkunst’ in Randstad 9, 1965, en Les poètes voyagent, 1946), Plume précédé de Lointain intérieur (1938, herziene editie 1963), La nuit remue (1934, daaruit: Mes propriétés, 1929, Vers la sérénité, Mon roi). La vie dans les plis (1949, daaruit: Apparitions, 1946), Tranches de savoir (1950), Connaissance par les gouffres (1961), Les Grands épreuves de l’esprit (1966), Poteaux d’angle (1981, waaruit een selektie vertaald is in Raster 23), Façons d’endormi, façons d’éveillé (1969). – Een uitstekende selektie uit zijn werk heeft Michaux zelf gemaakt in de bundel L’Espace du dedans (1945, de bij gewerkte editie is van 1966).