PAS OP JE VOETEN

 Wanneer je voet aan het eind van een lange hangar ligt, wat een toestand om hem in te trekken! Wat een eindeloze toestand! Te laat om je af te vragen hoe hij zich ongestoord heeft kunnen verwijderen in deze ruimte vol gereedschap, zich tot daar heeft kunnen uitstrekken, tot bijna dertig meter van je heftig op en neer gaande borstkas, van je hoofd dat dol wordt van de plotseling toegenomen verantwoordelijkheid, dat de schadelijke gevolgen berekent, het herstelbare en het onherstelbare…

Snel, hij moet worden ingetrokken als dat nog kan voordat het werk wordt hervat (maar de klok heeft al geslagen), voordat de arbeiders terugkomen, ontevreden, en ze de deur ruw opengooien, er tegenaan lopen, er vloekend hun zware gereedschap op laten vallen; en onvermijdelijk breekt je been. Je kunt wel nagaan wat de weerstand is van een bot over zo’n afstand, rampzalig. Dat wordt niet één breuk, dat worden er tien en meer. Ze zijn woedend op het obstakel dat hen overal in de weg ligt van de ene kant van de hangar naar de andere; woedend zijn ze en zelf zou je dat ook zijn als je niet aan het andere uiteinde van die ellendige geschiedenis zat.

O natuur, die ons laat lopen om ons later in haar strikken te vangen…

IN BED

De ziekte die ik heb, dwingt me ertoe doodstil in bed te blijven liggen. Wanneer mijn verveling de perken te buiten gaat en me tot waanzin zou drijven als niet wordt ingegrepen, doe ik het volgende:

Ik verbrijzel mijn schedel en spreid hem zo ruim mogelijk voor me uit en wanneer hij goed plat is, breng ik mijn cavalerie naar buiten. De hoeven klinken helder op die stevige gele bodem. De escadrons gaan onmiddellijk in draf, en trappelen dat ze doen, en stampen! En dat geluid, dat heldere en meervoudige ritme, de omstuimigheid die gevecht en Overwinning ademt, betoveren de ziel van wie aan bed gekluisterd is en geen beweging kan maken.

NA MIJN DOOD

Ik verhuisde na mijn dood; ik verhuisde niet naar een bepaalde plaats, maar naar de oneindigheid van de lege ether. Ik liet me niet in het minst ontmoedigen door de onmetelijke openheid die zich naar alle kanten uitstrekte in de onafzienbare sterrenhemel. Ik verzamelde me, raapte alles bij elkaar wat ik geweest was en wat ik op het punt stond te worden en tenslotte alles wat ik me, op mijn geheime kalender, had voorgenomen te zullen worden en dat alles bond ik samen, ook mijn kwaliteiten, tenslotte mijn ondeugden, laatste verschansing, en maakt er een schild van.

Om die kern, bevend van een zuivere woede waar geen bloed aan te pas kwam, een koude en volstrekte woede, rolde ik me heen als een egel in een uiterste verdediging, een laatste afwijzing.

De leegte, de larven van de leegte die hun weke uitstuipsels als tentakels naar me toebewogen en me bedreigden met hun weerzinwekkende endosmose, trokken zich in verwarring terug na enkele vergeefse pogingen tegen de prooi die zich weigerde over te geven, verdwenen uit zicht en gaven degene die dat zozeer verdiende aan het leven terug. Omdat ik niets meer van die kant te duchten had, gebruikte ik de macht van het moment, de vervoering over mijn onverhoopte overwinning om druk uit te oefenen op de Aarde en mijn bewegingloze lichaam opnieuw te betreden dat dank zij de lakens en de wol gelukkig nog niet was afgekoeld.

Ze ligt te rusten; haar grote tong zorgvuldig opgeborgen in haar mond waarvan de lippen nauwelijks merkbaar geopend zijn, haar grote en begeerlijke tong goed verstopt.

Met zijn vijven liggen ze om haar heen.

Als ze haar mond maar even opdoet, blokkeren ze direct de opening en stormen ze naar binnen, op zoek naar de tong die snel gevonden is in die lauwe en kleine ruimte waar alleen hij verblijft.

Ze is groot en moe en terwijl ze rust, onderdrukt ze zo goed mogelijk het verlangen om te drinken, te geeuwen, te zuchten; hun verhitte koppen geven immers wel te raden wat de toekomst voor haar in petto heeft, voor haar die zo moe is. En, nog afgezien van die vermoeidheid, wie zou het volhouden tegen vijf tegenstanders die elkaar aflossen en elkaar amuseren, wie zou ononderbroken op zijn hoede kunnen blijven?

Vroeg of laat let ze even niet op… haar mond zakt een beetje open… Gruwel! Gruwel, teken van genot! Ogenblikkelijk stormen ze naar voren, houden het verraderlijke gat open waarachter de sappige tong het niet lang zal maken.

Waar zou die zich moeten terugtrekken? Ze hebben hem. Ze hebben hem te pakken. Ze houden hem vast, bijten erin, knabbelen eraan.

De gruwelijke maaltijd is begonnen.

INTERVENTIE

Vroeger had ik teveel respect voor de natuur. Ik stelde me op voor de dingen en de landschappen en liet ze begaan.

Afgelopen, nu kom ik tussenbeide.

Ik was dus in Honfleur en ik verveelde me. Toen besloot ik wat kamelen los te laten. Dat lijkt niet erg voor de hand liggend. Doet er niet toe, dat was mijn idee. Overigens bracht ik het met de grootste voorzichtigheid ten uitvoer. De eerste kamelen bracht ik binnen in de winkeldrukte, ‘s zaterdags op het Marktplein. Er ontstond een onbeschrijfelijk gedrang en de toeristen zeiden: ‘0, wat een stank! Wat zijn de mensen hier vies!’ De stank bereikte de haven en begon die van de garnalen te verdringen. Mensen die uit de menigte te voorschijn kwamen, zaten vol stof en haren van onduidelijke herkomst.

En dan het hoefgetrappel van de kamelen die ‘s nachts probeerden de sluizen over te steken: dong! dong! op het metaal en op de balken!

De invasie van kamelen verliep voorspoedig. Langzaam maar zeker kregen de inwoners van Honfleur de achterdochtige blik waarmee kameeldrijvers om zich heen loeren als ze hun karavaan inspecteren om te zien of niets ontbreekt en of de reis kan worden voortgezet; maar de vierde dag moest ik Honfleur verlaten.

Ik had ook nog een personentrein in beweging gezet. Hij vertrok in volle vaart van het Stadsplein en reed resoluut de zee op zonder zich te bekommeren om het gewicht van het materieel; hij reed recht door, gered door het geloof.

Jammer dat ik weg moest, maar ik betwijfel zeer of de rust snel weerkeert in dat stadje van garnalen- en mosselvissers.

 ALS DE ZEE

Het overkomt me vaak dat ik naar voren duik als de zee op het strand. Maar ik weet nog niet wat ik ga doen. Ik duik naar voren, trek me terug, duik opnieuw naar voren.

Mijn toenemende sprongkracht neemt snel vorm aan. Dat moet. De heen en weer gaande beweging beneemt me de adem (niet die van de longen, maar van een louter psychische ademhaling).

Wordt het een moord? Wordt het een uitstorting van medelijden over de Wereld? Het valt nog niet te zeggen. Maar het komt eraan.

Gespannen wacht ik op het breken van de voorbereidende golf.

Het moment is daar…

Het was de vreugdegolf dit keer; een uitstromende welwillendheid.

AAN HET SPIT

Deze in de katapult, gene aan het spit… en het gaat zo natuurlijk. Moeilijk om op je stoel te blijven zitten. De gasten eten. Er moet plaats worden gemaakt. Nieuwe gasten arriveren. Waar moeten de vorigen naar toe? Waar moeten die naar toe? Die moeten aan het spit.

Opschuivend van stoel naar stoel, van plaatsje naar plaatsje, zitten ze tenslotte voor de schoorsteen. Een duwtje en hup! aan het spit!

Het gaat allemaal zo natuurlijk. In dat opzicht valt er niets aan te merken.

Daarom verzet niemand zich. Gevangen in een zachte, maar onweerstaanbare greep glijden ze naar de warme opening. Ze komen niet echt op het idee om zich te verzetten. Ze laten het gebeuren over zich heenkomen, leggen zich neer bij het onvermijdelijke.

IN ANTWOORD OP UW VRAAG

‘Moeten baby’s worden opgeprikt?’ schrijft J.O. me. Nee, op die strikvraag geef ik geen antwoord. Ik vertrouw het niet langer en zou zelfs niet antwoorden als het om een vlinder ging, hoewel die bijzonder ergerlijk fladdert, zo van ‘zal ik wel, zal ik niet’ en zijn vleugels opgesierd zijn met een decoratieve kunst voor kappers en cassières; nee, ook daarover laat ik het achterste van mijn tong niet zien.

Wat de baby’s betreft: die zijn de eer van de natie. De toekomstige eer. En dat ze krijsen is niet meer dan natuurlijk. Ze krijsen als de golven van de zee met toppen en met dalen; dat komt omdat ze adem moeten halen om u, woedend als ze zijn, in een uithaal te laten weten dat ze pijn hebben. Ze krijsen als de roep om licht; dat komt omdat ze ooit hopen de juiste expressie te vinden die uitdrukking geeft aan hun leed.

Deze slechte kunstenaars scheppen. Helaas bent u aanwezig bij hun schepping. Die is grotesk. Te vroeg om ze te overtuigen van hun onaangename mislukking. Over enkele jaren zullen deze mislukkelingen, eindelijk verstandig geworden, de expressie opgeven en zich wijden aan industrie of landbouw. Vervelend dat ze op dit moment nog koppig volhouden.

J.O. schrijft me nog: ‘Ik paneer ze. Is dat juist? Ik rol ze van een reusachtig duin. Daarna geen kreet meer, geen zuchtje en de dag gaat ten einde als in een kerk. Is dat juist?’

Nee, die man geef ik geen antwoord. Ik vermoed dat de oorlog zijn zenuwen heeft aangetast.

Ik neem het hem niet kwalijk, maar laat hij oppassen.

Misschien toont niet iedereen zoveel begrip als ik.

HET HUISKAMERONWEER

Een vreedzamer oplossing dan het verdelgen van alle schoolkinderen uit de buurt is om een onweer te laten woeden in de huiskamer of in het vertrek waar het rustverstorende geschreeuw vandaan komt.

Daar is een grote geluidsproducerende wilskracht voor nodig (een zekere vertrouwdheid met grote orkesten kan behulpzaam zijn). Wanneer die eenmaal op gang is gaat het vanzelf, kan lang aanhouden en geen enkele kreet sijpelt meer door de geluidsdam. Fanfare kan men beter niet gebruiken, omdat het koper, zelfs denkbeeldig, hoofdpijn veroorzaakt. En waar is dan alle moeite goed voor?

Met een goed hanteerbaar onweer moet anderhalf uur nabijheid van luidruchtig spelende straatkinderen te verdragen zijn. Langer is moeilijk.

Dan kan men beter verhuizen.

Overigens moeten scholen altijd gemeden worden. Zelfs na twintig jaar zorgen die nog voor onrustige herinneringen.

DE HEMEL VAN DE SPERMATOZOÖN

 Het uiterlijk voorkomen van de mannelijke spermatozoön lijkt verbazend veel op de man, op zijn karakter bedoel ik.

Het uiterlijk voorkomen van de vrouwelijke eicel lijkt verrassend veel op het karakter van de vrouw.

Beide zijn heel klein. De spermatozoön is lang, heel lang en werkelijk bezeten van een idée fixe. De eicel brengt zowel verveling als harmonie tot uitdrukking. Haar vorm benadert die van de bol.

Niet alle spermatozoa zijn hetzelfde als die van de man, verre van dat. Die van de krab en meer nog die van de kreeft lijkt op de kroon van een bloem. Zijn soepele, stralende armen lijken niet op zoek naar een wijfje, maar naar de hemel.

Toch mag je, gezien de regelmatige voortplanting van de krabben veronderstellen dat het er anders aan toe gaat.

Eigenlijk weet men niets van de hemel van de krab, hoewel heel wat mensen krabben bij de poten hebben gevat om ze beter te bekijken. Nog minder weet men van de hemel van de spermatozoön van de krab.