Mijn naam was in de zomer van 1990 het onderwerp van een rouwadvertentie in de krant. Een onaangename gewaarwording, ook al was ik er op voorbereid. Mijn grootvader, die dezelfde naam heeft als ik, lag op sterven. Ik had al afscheid van hem genomen, aan het begin van een fietstocht die enige dagen zou duren en een ander afscheid gold: van het rivierenlandschap dat Rijkswaterstaat de komende jaren zal vernietigen.

Wat ik mij op die zonnige ochtend in Heusden aan de Maas realiseerde, was dat met de dood van mijn grootvader tegelijk een aantal woorden zijn verdwenen, woorden waarvan hij de enige gebruiker was, zoals kluiveduiker en snurkerijen. Ik heb deze woorden door niemand anders horen gebruiken dan door hem, ook niet door mijn grootmoeder, en zijn kinderen zullen ze te banaal hebben gevonden.

Vroeger durfde ik niet te vragen wat ze precies betekenden. Ik hoorde iedere dag wel nieuwe woorden die ik niet helemaal begreep en volwassenen – en dan nog wel je grootvader – hielden er niet van als je onophoudelijk naar betekenissen vroeg. Ik had trouwens de indruk dat er met het woord kluiveduiker iets aan de hand was, een reden te meer om mijn mond te houden.

Later zag ik mijn grootvader zelden en gebruikte hij die woorden, althans in mijn bijzijn, niet meer. Andere woorden uit de jaren vijftig scheerden nog steeds door de lucht tussen het getik van de ontelbare klokken: een motje, hokken. Mijn grootouders roddelden nu eenmaal graag en spraken soms ook wel een beetje kwaad.

Het meest vermaakten ze zich met dienstkameraden. Plattelandsjongens met wie mijn grootvader in de Eerste Wereldoorlog was gemobiliseerd. Na zijn pensionering vestigden mijn grootouders zich in een huis aan een dijk in de polder waar de meeste kameraden woonden. Stevige, gedrongen boerenmannetjes van eenvoudige komaf – de zonen van de hereboeren konden een rempla?ant stellen voor hun militaire dienst – die vroeg in de middag aan glaasjes jenever nipten en vrolijke moppen vertelden over dikke vrouwen. Ze aten tussen de middag warm en ze waren vrijgezel of weduwnaar. Ik heb lange tijd gedacht dat boeren de enige begroepsgroep vormden waar de man frequent de vrouw pleegt te overleven.

Maar woorden als hokken en motje zijn niet uniek voor mijn grootvader, in tegenstelling tot kluiveduiker en snurkerijen (misschien is dienstkameraad een tussengeval). Ik had in de loop van de tijd wel een vaag vermoeden van de betekenis gekregen. Een kluiveduiker leek me iemand die niet erg slim is, maar ook iets avontuurlijks bezat. Snurkerijen konden van alles zijn. Gemene, maar net niet schurkachtige streken, dan wel overbodige en inspannende handelingen of het opzichtig tonen van statussymbolen.

Snurkerijen kwamen altijd in het meervoud voor, maar toen ik de term plurale tantum leerde, was ik het woord al vergeten. Tot het moment dat ik in Heusden de advertentie las en ik besloot, dertig jaar, en nu ook definitief, te laat, de woorden in een woordenboek op te zoeken.

Ik begon – het heeft iets stemmigs – met het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Ik heb daar een zwak voor. Het is niet af en vroeger was er zelfs een gebouw van die naam in Leiden waar ik heb gewerkt – mevrouw M. die zo hevig hoestte en rochelde dat je haar niet kon nadoen zonder blijvende schade aan de stembanden, zal nu ook wel dood zijn. Wie zich verveelde, kon daar duizenden woorden vinden waarvan je nog nooit had gehoord en die je nooit meer zou zien. Oude woorden en ook hapaxen, zoals dat geloof ik bij Homerus heette. Er is er nog maar één die ik me herinner: vrouweren, ooit een synoniem voor verkrachten. Als tweede remedie tegen de meligheid zong ik vaak psalmen met een andere student die gereformeerd was opgevoed.

Dienstkameraad en kluiveduiker staan niet in het w n t. Snurkerijen ook niet, maar ik moet onder snorken zoeken. Daar vind ik het inderdaad en in het enkelvoud. Snorkerij is gezwollen taal, grootspraak, snoeverij, Revius gebruikte het en Huet ook. Maar er is geen versie met een u.

De Grote Koenen verwijst eveneens door naar de versie met de o en geeft een wat beknoptere omschrijving. De Grote Van Dale verwijst niet door naar de o, maar je kunt er snorkerij wel vinden als je weet dat je daar moet zoeken.

Onbevredigend, voor mij omvatten snurkerijen meer dan snorkerijen. En wat een kluiveduiker is, moet ik nog steeds raden.

Omdat ik liever over bedreigde dijkjes fiets dan tussen plattelandsprotestanten rituele handelingen volvoer, was ik niet bij de begrafenis van mijn grootvader. Van psalmen herinner ik me tegenwoordig hoogstens een paar beginregels, zodat ik wel zeer summier zou hebben bijgedragen aan de begrafenis.

Wellicht is uitvaart een toepasselijker woord, want mijn overgrootvader bezat een rederij en mijn grootvader zelfheeft jarenlang in de Rotterdamse haven gewerkt. Daar zou hij kluiveduiker en snurkerijen voor het eerst gehoord kunnen hebben. De wereldhaven is nu eenmaal een vluchtig kruispunt van talen en dialecten, al vind je deze woorden niet in Rotterdamse Idiotica.

Voor het Dordtse dialect dat mijn grootvader als kind gebruikte, schijnen ze evenmin typerend, heb ik intussen vernomen. De bron kan een van de dienstkameraden zijn (of liever -kameraads, met een meervouds-s). Jongens, voor het eerst buiten hun dorp, die een bijzondere plaatselijke uitdrukking koesteren. Er zijn echter geen oude mannetjes over om klaarheid te geven, want mijn grootvader was de laatste dienstkameraad.

Zijn graf heb ik nooit bezocht, maar daarom heeft hij bij het afscheid ook niet gevraagd. Wel of ik voor hem wilde bidden en of ik hem niet wilde vergeten. Het eerste verzoek heb ik geweigerd, al was het alleen vanwege het gênante gegeven dat iemand die zo lang antikerkelijk is geweest in het aangezicht van de dood terugvalt in oude patronen. Niet eens de eigen patronen, want mijn grootvader is katholiek opgevoed, net als zijn vader en diens vader en zo terug. De eerste stamhouder – een woord dat zowel aan de veefokkerij als aan de houtverwerkende industrie doet denken – die bij de geboorte een protestantse doop ontving, is de kleinzoon die bij dezelfde gelegenheid de naam van zijn grootvader kreeg. En ik ben meteen ook de laatste; eerlijk gezegd geen onprettig gevoel.

Dat ik mijn grootvader niet zou vergeten heb ik natuurlijk beloofd en het is gemakkelijk om mij aan die belofte te houden.

Sindsdien hoop ik hevig dat er nog meer vergeten woorden in mijn hoofd opduiken. Woorden die nerveus om je heen fladderen, vergeefs op zoek naar hun natuurlijke omgeving.