– Ik teken niet. Ik begin met allerlei vlekken. Ik wacht op wat ik ‘het toeval’ noem: de vlek vanwaaruit het schilderij gaat beginnen. De vlek is het toeval. Maar als je niet verder komt dan het toeval, als je denkt dat je het toeval doorhebt, maak je weer een illustratie, want een vlek lijkt altijd ergens op.

Je kunt het toeval niet begrijpen. Alsje het kon begrijpen, zou je ook begrijpen op welke manier je te werk gaat. Maar die manier waarop je te werk gaat, is iets onverwachts, dat kun je nooit begrijpen: ‘It’s basically the technical imagination’: ‘de techniese verbeelding’. Ik heb vaak naar woorden gezocht voor deze onvoorspelbare manier waarop je te werk gaat. Ik heb er alleen maar deze woorden voor gevonden: techniese verbeelding.

Weet u, het onderwerp is altijd hetzelfde. De ingreep van de techniese verbeelding kan het onderwerp laten ‘terugkeren’ naar het individuele zenuwstelsel.

Stelt u zich buitengewone scènes voor, vanuit de schilderkunst gezien is dat helemaal niet interessant, d t is niet de verbeelding. De echte verbeelding komt tot stand door de techniese verbeelding. De rest is denkbeeldige verbeelding, dat leidt tot niets.

Ik kan daarom Sade niet lezen. Ik walg er niet van, maar het verveelt me. Ook zijn er alom bekende schrijvers die ik evenmin kan lezen. Ze schrijven sensationele verhalen, dat is alles. But they have not the technical sensation.

De ware openingen vind je altijd via de technici. De techniese verbeelding is het instinkt dat buiten de wetten werkt en met een natuurlijke vitaliteit het onderwerp naar het zenuwstelsel laat terugkeren.

Er zijn jonge schilders die de grond uitgraven, aarde nemen en die vervolgens in een kunstgalerie tentoonstellen. Dat is dom en getuigt van een gebrek aan techniese verbeelding. Het is interessant dat ze zin hebben om het onderwerp zodanig te veranderen dat ze ertoe komen om een hoop aarde uit te graven en op een voetstuk te zetten. Maar wat er nodig zou zijn, is dat de ‘kracht’ waarmee ze de aarde uitgraven zich ‘omkeert’. Dat het stuk grond wordt uitgegraven, ja, maar dat het wordt uitgegraven uit hun persoonlijk stelsel en te maken heeft met hun techniese verbeelding.

Is het begrip ‘vooruitgang’ in de schilderkunst een onjuist begrip?

– Het is een onjuist begrip. Neem de paleolithiese schilderingen in het noorden van Spanje – ik herinner me niet de naam van de grot. Je treft daar in de figuren bewegingen die nooit iemand beter heeft vastgelegd. Het futurisme is er daar al ‘helemaal’. Het is de volmaakte stenografie van de beweging.

Is het begrip persoonlijke vooruitgang ook onjuist?

– Minder onjuist. Je schaaft aan jezelf om jezelf te dwingen de dingen steeds intenser van alles te ontdoen.

Wat is het gevaar?

– De systematisering. En het geloof in het belang van het onderwerp. Het onderwerp is van geen enkel belang. Het talent kan achteruitgaan, weer beginnen. Uitzonderingen in de geschiedenis zijn Michelangelo, Titiaan, Velasquez, Goya, Rembrandt: nooit enige teruggang.

Hoe gaat iemand vooruit?

– Work. Work makes work. Denkt u ook niet?

Nee. Er moet een begin zijn. Anders is het onnodig om te werken. Wanneer ik bepaalde boeken lees, vindik dat schrijven op een bepaalde manier nog minder schrijven is dan helemaal niet schrijven. Dat lezen op een bepaalde manier nog minder lezen is dan helemaal niet lezen, enzovoort.

– Dat is met schilderen net zo. Maar je weet het nooit met de techniese verbeelding, ze kan slapen en op een dag wakker worden. Hoofdzaak is dát ze er is.

Laten we het nog eens over de kleurvlekken hebben.

– Ja. Ik hoop altijd dat er een vlek komt waarop ik ‘de schijn’ kan gaan bouwen.

Zijn de vlekken er altijd het eerst?

– Bijna altijd. Ze zijn ‘de gebeurtenissen die me overkomen’, maar die gebeuren door mij, door mijn zenuwstelsel dat gekreëerd is op het moment dat ik geconcipieerd ben.

Het ‘schildersgeluk’ is een even stom begrip als ‘schrijfgeluk’?

– Even stom.

Voelt u zich in doodsgevaar tijdens het schilderen?

– Ik word heel zenuwachtig. U weet dat Ingres urenlang zat te huilen voordat hij aan een schilderij begon. Vooral een portret.

Goya is bovennatuurlijk.

– Misschien niet. Maar het is fabelachtig. Hij heeft de vormen een verbinding met de lucht laten aangaan. Zijn schilderijen lijken gemaakt van lucht als materiaal. Dat is buitengewoon, fabelachtig. De grootste Goya is voor mij die in Castres, De junta van de Philippines.

Hoe is het momenteel met de schilderkunst gesteld in de wereld?

– Heel slecht. Omdat het onderwerp zo moeilijk was, is men in het abstrakte gaan werken. En logies gezien leek dat het middel te zijn waar de schilderkunst heen moest. Maar aangezien men in de abstrakte kunst van alles kan doen, komt men eenvoudig bij de dekoratie terecht. Dan lijkt het onderwerp weer noodzakelijk te worden, omdat alleen het onderwerp alle instinkten in beweging kan brengen en de middelen kan zoeken en vinden om het uit te drukken, het onderwerp. Zoals u ziet, komen we weer bij de techniek uit.

Voor uw dertigste hebt u nooit geschilderd?

– Nee. Daarvóór was ik een ‘drifter’, hoe vertaalt u dat?

Een zwerver.

-Ik heb altijd naar schilderijen gekeken. En op een gegeven moment heb ik tegen mezelf gezegd: ik zelf misschien. Ik heb er vijftien jaar over gedaan om tot iets te komen. Op mijn vijfenveertigste ben ik begonnen met iets te maken. Ik heb het geluk gehad dat ik nooit bij leraren schilderen heb geleerd.

De kritiek ten aanzien van uw werk?

– Die is altijd tegen mij geweest. ‘Altijd’ en ‘allemaal’. Sinds enige tijd zijn er die zeggen dat ik een genie ben en dat soort dingen meer. Maar dat telt niet mee. Ik zal eerder dood zijn dan dat ik weet wie ik ben, want om dat te weten moet er tijd overheen gaan. Alleen door duur begin je de waarde te zien.

We hebben het herhaaldelijk over ‘het toeval’ gehad.

– Ik kan het niet definiëren. Je kunt er alleen maar ‘omheen’ praten. Van Gogh heeft in zijn brieven ook niets anders gedaan dan ‘om het schilderen heen’ praten. Zijn ‘strepen’ aan het eind van zijn leven, de kracht van zijn strepen, worden door geen enkele verklaring gedekt.

Probeer het, van buitenaf.

– Kijk, als iemand materiaal zou nemen en het tegen een muur of op het doek zou gooien, zou je onmiddellijk de kenmerken van die persoon erin terugvinden, het zou gebeurd zijn zonder bewuste bedoelingen. Je zou een onmiddellijke toestand van de persoon bereiken en dat zonder enige illustratie van het onderwerp. Wanneer schilders een huis van binnen opnieuw schilderen, maken ze vlekken op de muur voordat ze met hun werk beginnen, dan gaat het er eveneens om, een onmiddellijke toestand van het materiaal te bereiken. De Amerikaanse abstrakt expressionisten hebben geprobeerd zo te schilderen, alleen maar met de kracht van het materiaal.

Dat is niet genoeg. Dat is nog steeds dekoratie.

De kracht hoeft ‘m niet te zitten, zit ‘m niet in de kracht waarmee het materiaal gegooid wordt. De kracht moet volledig gestold zijn in het onderwerp. Het materiaal tegen de muur gegooid, dat is misschien het toeval, ziet u. Wat daarna komt is de techniese verbeelding.

Duchamps?

– Hij heeft de Amerikaanse schilderkunst voor honderd jaar vernietigd. Alles komt van hem, en allemaal. Wat merkwaardig is, heel merkwaardig, is dat hij de meest esthetiese schilderkunst heeft gemaakt van de 20e eeuw. Maar zijn streek was zo trefzeker, en zijn intelligentie zo trefzeker.

Het toeval, kun je het ook geluk of kansspel noemen?

– Ja, die woorden zijn allemaal hetzelfde.

Wat is het gunstigste ogenblik, is dat te definiëren?

– Dat is wanneer de ‘spieren’ goed werken. Dan schijnen de vlekken meer zin te hebben, meer kracht.

Alles is konkreet.

– Alles. Ik begrijp mijn schilderijen niet beter dan anderen. Ik zie ze als uitlaatkleppen van mijn techniese verbeelding op verschillende niveaus. Niemand begrijpt wat er nieuw is in een schilderij. Er is niemand aan wie je een schilderij kunt laten zien en die in staat is om te zien wat er nieuw is in dat schilderij.

U zegt dat u ze niet begrijpt, toch zitten uw schilderijen barstensvol intelligentie.

– Is dat mogelijk?

Ik denk het. Ik heb een klein meisje gekend dat vroeg: Wat is warmte als er niemand is die het warm heeft? Ik vraag u: wat is intelligentie wanneer de gedachte afwezig is? Wat is intelligentie wanneer niemand die intelligentie ervaart of er gebruik van maakt voor kritiese doeleinden, voor een oordeel enz. Zijn we niet heel dicht bij wat u het instinkt noemt?

– Ik ben het met u eens. Ik zou portretten en al mijn andere schilderwerk willen maken met dezelfde schok als die u in het leven ervaart ten aanzien van de ‘natuur’.

En gelooft u inderdaad in dat werk in een toestand van onnozelheid?

– Absoluut, volledig. Soms komt de kritiese zin, wordt het schilderij een ogenblik lang zichtbaar, dan vertrekt hij weer.

Wanneer werkt u?

– ‘s Ochtends, als het licht is. ‘s Middags ga ik naar een bar of een speellokaal. Soms zoek ik vrienden op. Om te werken moet ik volstrekt alleen zijn. Niemand in huis. Mijn instinkt kan niet werken met anderen erbij – en wanneer je van ze houdt is dat erg – het kan alleen werken in vrijheid.

__________________________

Marguerite Duras, Entretien avec Francis Bacon. Oorspronkelijk verschenen in La Quinzaine littéraire, nov. 1971. Herdrukt in: Outside. Papiers d’un jour, 1981, pp. 265-270.