Duras schreef in 1979 drie teksten met de titel ‘Aurélia Steiner’.1 De eerste en tweede tekst (die in dit Raster-nummer zijn vertaald) worden door Duras zelf uitgesproken resp. bij de films Aurélia Steiner, dit Aurélia Melbourne en Aurélia Steiner, dit Aurélia Vancouver die in hetzelfde jaar zijn gemaakt. De films worden meestal in deze volgorde na elkaar vertoond. Hoewel de teksten niet gelezen kunnen worden als het draaiboek van de films, is toch de term ‘scenario’ op zijn plaats. De lezer die zich bij deze teksten nauwelijks een voorstelling kan maken van een vertelbare geschiedenis, ervaart hetzelfde als de toeschouwer die de films op zich laat inwerken. Het zijn films van wat Duras ‘de stem van de lektuur van de tekst’ noemt. Er is niets te zien voor wie niet openstaat voor de tijdsbeleving waarin de schaarse beelden je binnenvoeren: de tijd verstrijkt zo traag dat je kunt zien hoe stenen ontstaan. De enige beweging in de films is die van water.

In Aurélia Melbourne zie je een rivier die tussen kademuren door een stad naar zee stroomt. In Aurélia Vancouver zie je hoe de zee aanspoelt op het strand, de golven stukslaan op rotsblokken en geabsorbeerd worden door het zand. Water is sterker dan steen, zegt Duras, en zal zelfs graniet uit kunnen hollen, al duurt het duizenden jaren. Tussen de beelden van het water waarvan Duras de massa en het volume heeft willen filmen ‘als vlees zonder huid’, zijn statische opnames gemonteerd van lege ruimtes, een hangar, een opslagplaats van boomstammen. Wel zal de lezer de intieme stem van Duras missen waardoor je vergeet naar de betekenis van de woorden te luisteren. Je moet de teksten daarom hardop lezen zodat je kunt horen hoe de woorden resoneren.

In Les yeux verts2, waarin Duras verschillende malen op het produktieproces van Aurélia Steiner ingaat, spreekt zij van een osmose van beeld en tekst, van de stem die je hoort met de zee die je ziet en niet hoort. Voor Duras is Aurélia Steiner de plaats waar zij is wanneer zij schrijft, ‘een zone waar ik herken zonder ooit gezien te hebben, waar ik ken zonder te begrijpen. Hier komt alles samen, de verwonding, de scherpe ijskoude rand van de zwarte steen en de milde zachtheid van het bedreigde beeld, het geluk van de gelijktijdigheid.’ In taal en beeld omcirkelt Duras het nulpunt waar de samensmelting tussen een ‘ik’ en een ‘jij’ voorstelbaar is. Aurélia Steiner is de ‘ik’ die schrijft, de ‘jij’ die aangesproken wordt, de ‘zij’ die niet in beeld komt. Zij is een naam zonder subjekt, een stem die zich in één en dezelfde schrijfbeweging hoorbaar maakt en weer uitwist. In de stem van Aurélia Steiner vloeien de stemmen samen van alle vrouwen in het werk van Duras. Zo is zij niet alleen het jonge meisje Lol V. Stein uit Le Ravissement de Lol V. Stein (1964) dat als toeschouwster buiten het liefdesspel staat, maar ook Alissa uit Détruire, dit-elle (1972) die met de man Stein het bos ingaat om de liefde te bedrijven. Aurélia Steiner heeft zich bevrijd uit de ommuurde ruimtes waarbinnen vrouwen zich laten opsluiten en beweegt zich vrij, onttrokken aan alle blikken. ‘Zij is stukgemaakt en uitgezaaid’ zegt Duras, verstrooid over de hele aarde. Een overlevende. Daarom is zij zeker te vinden in uithoeken als Melbourne en Vancouver, steden die Duras plaatsen van overleving noemt, witte pagina’s waarop de verzwegen geschiedenis geschreven kan worden.

Zoals Aurélia Steiner kan gaan waar zij wil, zo kun je als lezer/toeschouwer haar stem in je door laten dringen. Zij is de zee en wie de zee kent, zoals de zeeman, mag haar hebben. Haar lichaam is de plaats waar alle verschillen, ook die van de taal, oplossen, liefde en dood onlosmakelijk verbonden zijn. Alle vrouwen zijn Aurélia Steiner, zegt Duras, net als zij ongetemd, onbedwingbaar, onderricht in het genot en in het verdriet. Een man verdraagt de pijn niet en zoekt er een uitweg voor in woede, in oorlogen, in het verstoten van vrouwen. Vrouwen hebben volgens Duras altijd alleen een uitweg gehad in stilzwijgen. Dit zwijgen laat zij zien en horen.

De derde Aurélia Steiner-tekst, door Duras ook wel ‘Aurélia Paris’ genoemd3, is een bijna sprookjes achtige vertelling over een meisje dat opgesloten zit in een toren. Haar moeder heeft haar aan een onbekende vrouw toevertrouwd toen zij op transport werd gesteld naar een concentratiekamp. Deze vrouw en het meisje wachten samen op het einde van de oorlog. Het meisje hoort en ziet alles: een mug die sterft, het spinnen van de poes, het overvliegen van bommenwerpers. Zij is vertrouwd met de dood. Wie het werk van Duras kent, kan in deze tekst een compacte verdichting van veel van haar thema’s zien. Bij deze tekst heeft Duras geen film willen maken. Wel heeft zij een bewerking voor theater gemaakt die in 1984 in Parijs is opgevoerd.

 

  1. Opgenomen in één bundel met Le navire night, Césaréeen Les mains négatives.Paris (Mercure de France) 1979.

  2. Les yeux vertsis een speciaal nummer van Cahiers du Cinéma312/313 (1980) waarin Duras zonder te theoretiseren tegenover een denkbeeldige ‘ideale’ toeschouwer over haar films vertelt.

  3. De tekst van deze bewerking komt in grote lijnen overeen met de oorspronkelijke tekst en is opgenomen in de bundel La Douleur (1985).