Tien jaar werkt het genie aan het ultieme schilderij van een vrouw, maar wanneer hij het ten slotte, niet dan na veel aarzelingen, aan twee collega’s laat zien, staat er op het doek niets, althans volgens de deskundigen, niets dan een wirwar van lijnen en een knoeiboel aan kleuren. Naargelang het wordt naverteld of samengevat, krijgt de kunstenaarsnovelle Het onbekende meesterwerk van Balzac een andere teneur, zoals ook de titel voor meerdere uitleg vatbaar is. Geen wonder dat het verhaal in de loop van twee eeuwen velen geïntrigeerd heeft: Cézanne herkende zich in de schilder Frenhofer, Picasso projecteerde er met zijn tekeningen zijn motief van de schilder en zijn model, Rivette ging daar in een film op door. Kunsthistorici- en theoretici lazen en lezen er uiteraard van alles in. Men heeft in Frenhofer zelfs een Pollock avant la lettre gezien. De vertalers spreken over ‘het eerste non-figuratieve schilderij in de literatuur’, dat is letterlijk genomen waar. Jacq Vogelaar boog zich in het bijzonder over de titel en de slotpagina van Balzacs verhaal om achter het raadsel van het vernietigde of verknoeide meesterwerk te komen.

Marcel Schwob schreef met zijn levensloop van Paolo Uccello een commentaar op het verhaal van Balzac. Het was een aanleiding om het boek van Schwob, Vie imaginaires,eindelijk eens in z’n geheel te vertalen. ‘Denkbeeldige levens’ zou in het Nederlands suggereren dat het om verzonnen, aan de fantasie ontsproten levens gaat. Het boek had ook ‘geschreven levens’ of dan liever nog ‘herschreven levens’ kunnen heten: voor zijn levensverhalen van bekende en onbekende namen putte Schwob immers uit de verbeelding van de bibliotheek. ‘Fictieve biografieën’ noemt Rokus Hofstede ze. Schwob veroorloofde zich de nodige vrijheden ten aanzien van de historische feiten – in zijn voorwoord legt hij haarfijn uit waarom.

Die vrijheid permitteerde zich Christian Soulignac ook toen hij eenmaal ontdekt had dat Alfred Jarry zijn dood op Allerheiligen 1907, dit jaar dus precies een eeuw geleden, zelf in scène had gezet met de bedoeling, als Alfred Machard een tweede, succesvoller literair leven te beginnen. Jarry’s biograaf, Noël Arnaud, had daar vrede mee, mits de feiten volledig werden verteld. Jarry werd overigens ontdekt door Marcel Schwob, die in een van zijn levens ook toespelingen op diens ‘patafysische wereldbeeld’ heeft verwerkt.

Zo is dit nummer een estafette van imaginaire kunstenaarslevens geworden – ook het absolute kunstwerk is vooral iets van de verbeelding.