De stad Efeze, waar Herostratos werd geboren, strekte zich met twee rivierhavens uit langs de monding van de Caystros tot aan de kades van Panormos, vanwaar je de nevelige lijn van Samos boven de diepdonkere zee zag liggen. Sinds de Magnesiërs met hun oorlogshonden en hun slaven die de werpspies zo goed hanteren, op de oevers van de Meander waren verslagen, en sinds het grootse Milete door de Perzen was verwoest, vloeide Efeze over van goud en stoffen, wol en rozen. Het was een wellustige stad, waar courtisanes werden gefêteerd in de tempel van Afrodite Hetaere. De Efeziërs droegen doorzichtige tunieken van amorgijn, robes van op het spinnenwiel gesponnen vlas in paarse, purperen en krokuskleuren, sarapides in de kleuren appelgeel, wit en roze, Egyptische hyacintkleurige stoffen met de fonkelingen van het vuur en de beweeglijke nuances van de zee, en Perzische kalasirissen van strak zittende, lichte stof, bezaaid met gouden korrels in de vorm van kelkjes op een scharlakenrode ondergrond.

Tussen de berg Prion en een hoge steile rotswand zag je de grote tempel van Artemis op de oever van de Caystros liggen. Het had honderd twintig jaar gekost om hem te bouwen. Stijve schilderingen versierden de binnenvertrekken, die een plafond van ebben- en cipressenhout hadden. De zware zuilen die het schraagden, waren volgesmeerd met menie. De zaal van de godin was klein en ovaal. In het midden verhief zich een reusachtige kegelvormige glimmendzwarte steen, met daarop maantjes van bladgoud, en dat was Artemis zelf. Het driehoekige altaar was ook uit zwarte steen gehakt. Andere tafels waren zwart betegeld en van gaten voorzien om het bloed van de slachtoffers weg te laten vloeien. Aan de wanden hingen grote stalen klingen met gouden handvatten, die dienden om kelen open te snijden, en het geboende parket lag vol bebloede windselen. De grote donkere steen had twee harde puntige borsten. Zo zag de Artemis van Efeze er uit. Haar goddelijkheid was gehuld in het duister van Egyptische tombes en men moest haar volgens Perzische rites vereren. Ze bezat een schat die was weggesloten in een soort bijenkorf, groen geschilderd en met een piramidevormige deur waaruit bronzen spijkers staken. Tussen de ringen, de grote muntstukken grote geld en de robijnen rustte het manuscript van Heraclitus, die het vuur het essentiële element had genoemd. De filosoof had het zelf op de bodem van de piramide neergelegd, toen die werd gebouwd.

Herostratos’ moeder had een opvliegend en hoogmoedig karakter. Wie zijn vader was, wist men niet. Herostratos verklaarde later dat hij de zoon van het vuur was. Op zijn lichaam, onder zijn linkerborst, had hij een maanvormige vlek, die vuurrood werd toen hij werd gemarteld. De vrouwen die bij zijn geboorte aanwezig waren, voorspelden dat hij aan Artemis onderworpen zou zijn. Hij was driftig en bleef maagd. Zijn gezicht was doorploegd met donkere lijnen en zijn teint was tamelijk donker. Al in zijn kindertijd bevond hij zich graag onderaan de hoge rotswand in de buurt van het Artemisium. Hij bleef staan kijken naar de processies met de offers. Omdat men niet zeker was van zijn afkomst, kon hij geen priester worden van de godin aan wie hij dacht te zijn gewijd. Het priestercollege moest hem verscheidene keren de toegang tot de naos ontzeggen, waar hij zo graag de zware kostbare doek waarmee Artemis was gesluierd, opzij wilde schuiven. Dat zaaide haatgevoelens en hij zwoer dat hij het geheim zou schenden.

Zijn naam Herostratos leek hem met geen enkele andere naam te vergelijken, net zoals zijn eigen persoon hem ver boven de mensheid verheven scheen. Hij wenste roem. Eerst richtte hij zich op de filosofen die de leer van Heraclitus onderwezen, maar zij kenden het geheime deel ervan niet, omdat dat was weggesloten in de kleine piramide van Artemis’ schat. Herostratos kon alleen maar gissen naar de mening van de meester. Hij raakte gehard in zijn minachting voor de rijkdommen die hem omringden. Zijn afkeer voor de liefde van courtisanes was enorm. Men dacht dat hij zijn maagdelijkheid voor de godin bewaarde. Maar Artemis had geen medelijden met hem. Het college van de Gerousia, dat toezicht hield op de tempel, zag in hem een gevaar. De satraap gaf toestemming hem naar de buitenwijken te verbannen. Hij woonde in een door de oude volken uitgehakte spelonk op de flank van de Koressos. Van daaruit hield hij ’s nachts de heilige lampen van het Artemisium in het oog. Sommigen veronderstellen dat Perzische ingewijden zich met hem kwamen onderhouden. Maar het is waarschijnlijker dat zijn lot hem plotseling werd onthuld.

Tijdens de marteling bekende hij namelijk dat hij opeens had begrepen wat het woord Heraclitus betekende, de weg van hogerhand, en ook waarom de filosoof had onderwezen dat de droogste en meest ontvlamde ziel de beste is. Hij verklaarde dat zijn ziel in dat opzicht meer dan perfect was en dat hij dat bekend had willen maken. Hij gaf geen enkele andere reden voor zijn daad dan zijn begeerte naar roem en de vreugde zijn naam te horen uitspreken. Hij zei dat alleen hij een absoluut vorst zou kunnen zijn, omdat zijn vader niet bekend was en dat Herostratos door Herostratos zou worden gekroond, dat hij de zoon was van zijn eigen werk en dat zijn werk de essentie van de wereld was, omdat hij op die manier tegelijk koning, filosoof en god zou zijn geweest, als enige onder de mensen.

In het jaar 356 was de maan in de nacht van 21 juli niet aan de hemel verschenen waardoor het verlangen van Herostratos ongewoon krachtig was geworden en hij de geheime kamer van Artemis besloot te schenden. Hij sloop dus de kronkelende bergweg af naar de oever van de Caystros en beklom de tempeltreden. De bewakers van de priesters sliepen naast de heilige lampen. Herostratos nam er een van en betrad de naos.

Er hing een doordringende lucht van nardusolie. De zwarte ribben van het ebbenhouten plafond waren schitterend. De ovale kamer was in tweeën gedeeld door een gordijn van gouddraad en purper, dat de godin verborg. Herostratos rukte het hijgend van wellust opzij. Zijn lamp verlichtte de verschrikkelijke kegel met de rechte borsten. Herostratos greep ze met beide handen en omhelsde de goddelijke steen begerig. Vervolgens liep hij eromheen en zag de groene piramide waarin de schat zich bevond. Hij greep de bronzen spijkers van de kleine deur en verbrak het zegel. Zijn vingers woelden door de maagdelijke juwelen. Maar hij pakte slechts de papyrusrol waarop Heraclitus zijn verzen had geschreven. Bij het schijnsel van de heilige lamp las hij ze en wist alles.

Meteen riep hij uit: ‘Vuur! Vuur!’

Hij trok het gordijn naar zich toe en hield de brandende pit bij de onderste baan stof. Die begon eerst langzaam te branden, maar vervolgens steeg de blauwachtige vlam, vanwege de geparfumeerde oliedampen waarmee het gordijn was geïmpregneerd, naar de ebbenhouten betimmering. De verschrikkelijke kegel weerkaatste de brand.

Het vuur kronkelde om de kapitelen van de zuilen en vulde het gewelf. Een voor een raakten de aan Artemis gewijde platen goud los van de haakjes en vielen met veel geraas op de tegels. Daarna sproeiden de felle vlammen het dak uit en verlichtten de rotswand. De bronzen dakpannen zakten in elkaar. Herostratos richtte zich op in het licht en riep luidkeels zijn naam in de nacht.

Het hele Artemisium was één rode massa temidden van de duisternis. De bewakers grepen de misdadiger. Ze moesten hem knevelen voor hij ophield zijn naam te schreeuwen. Hij werd gebonden in de kelders geworpen, terwijl de brand voortduurde.

Artaxerxes gaf onmiddellijk het bevel hem te martelen. Herostratos wilde niet meer bekennen dan al is verteld. De twaalf Ionische steden verboden op straffe des doods zijn naam door te geven aan toekomstige geslachten. Maar gepreveld is hij tot ons gekomen. In de nacht waarin Herostratos de tempel van Efeze in brand stak, kwam Alexander ter wereld, koning van Macedonië.