Lucretius stamde uit een vooraanstaande familie die zich geheel en al uit het openbare leven had teruggetrokken. Zijn eerste dagen verliepen in de schaduw van de donkere voorhal van een hoog in de bergen gelegen huis. Het atrium was sober en de slaven waren stom. Hij werd grootgebracht met minachting voor de politiek en voor mensen. De edele Mummius, die even oud was als hij, voegde zich in het woud naar de spelletjes die Lucretius hem oplegde. Samen keken ze verbaasd naar de groeven van oude bomen en tuurden ze naar het schommelen van de bladeren in de zon, dat eruitzag als een groene lichtsluier met gouden vlekken. Vaak loerden ze naar de gestreepte ruggen van wilde zwijnen die de grond omwoelden. Ze liepen dwars door trillende bijenzwermen en brede rijen mieren die op pad waren. En op een dag kwamen ze door het kreupelhout uit bij een open plek in het bos, volledig omsloten door oeroude kurkeiken die zo dicht opeenstonden dat hun kring een blauwe put in de hemel boorde. De vrede op deze stille plek was eindeloos, alsof je over een brede lichte weg liep die naar goddelijke hoogte voerde. Hier ervoer Lucretius de zegening van rust en ruimte.

Met Memmius verliet hij de serene tempel van het woud om zich in Rome aan de welsprekendheid te wijden. De heer van het hooggelegen huis gaf hem een Griekse leraar mee en gelastte hem niet eerder terug te keren dan wanneer hij de kunst geleerd had menselijke handelingen te minachten. Lucretius zag hem niet meer terug. De man stierf eenzaam, met afschuw voor het tumult van de mensenwereld. Toen Lucretius terugkeerde, bracht hij naar het lege herenhuis, in het sobere atrium met de stomme slaven, een Afrikaanse mee, een mooie, vreemde en valse vrouw. Ook Memmius was naar het huis van zijn vaderen teruggekeerd. Lucretius had de bloedige partijstrijd, de burgeroorlogen en de politieke corruptie meegemaakt. Hij was verliefd.

En aanvankelijk was het leven verrukkelijk. De Afrikaanse vrouw leunde tegen de wandbekleding zodat de grote bos haar zich scherp aftekende. Languit lag haar lichaam op de rustbedden. Ze sloeg haar met doorzichtige smaragden beladen armen om de kruiken vol schuimende wijn. Ze had een merkwaardige manier om één vinger op te steken en haar voorhoofd te fronsen. Haar glimlach was een bron die even ondoorgrondelijk en duister was als de rivieren van Afrika. In plaats van wol te spinnen, plukte zij die geduldig uit elkaar en liet de vlokjes om zich heen vliegen.

Lucretius verlangde er vurig naar zich met dit mooie lichaam te verenigen. Hij greep haar metalen borsten vast en drukte zijn mond op haar donkere viooltjeslippen. Kooswoordjes vlogen over en weer, werden zuchtend uitgesproken, ontlokten gelach en raakten versleten. Ze beroerden de beweeglijke en donkere sluier die geliefden scheidt. Hun wellust werd heftiger en wenste afwisseling. Ze bereikte het uiterste hoogtepunt waar ze over het vlees heen golft zonder tot de ziel door te dringen. De Afrikaanse trok zich terug in haar vreemde hart. Lucretius werd wanhopig toen hij de liefde niet in vervulling zag gaan. De vrouw werd hoogmoedig, droefgeestig en zwijgzaam, gelijk het atrium en de slaven. Lucretius dwaalde rond tussen de boeken.

Daar gebeurde het dat hij de rol ontvouwde waarop een klerk de verhandeling van Epicurus had overgeschreven.

Onmiddellijk begreep hij hoe verschillend de dingen van deze wereld zijn en dat het zinloos was zich met ideeën bezig te houden. Het universum leek in zijn ogen op de wolvlokjes die de vingers van de Afrikaanse door de vertrekken hadden laten dwarrelen. De bijenzwermen en de kolonnes mieren en het bewegende weefsel van bladeren waren voor hem verzamelingen van verzamelingen atomen. En zijn hele lichaam voelde aan als een onzichtbaar en verdeeld volk dat ernaar verlange zich te splitsen. En de blikken leken hem een verfijnd soort vleselijke stralen, en het beeld van de mooie vreemdelinge een aangenaam bont mozaïek, en hij voorvoelde dat deze onmetelijke beweging uiteindelijk treurig en leeg zou zijn. Hij zag geen onderscheid tussen de bloedige partijen in Rome met hun hordes gewapende beschermelingen en vechtersbazen, en het gewemel van legers atomen die, in hetzelfde bloed gedrenkt, om een duistere suprematie streden. En hij zag dat de ontbinding in de dood slechts de ontketening van dit oproerige gepeupel was dat zich dan overgaf aan duizend andere zinloze activiteiten.

Toen Lucretius dat geleerd had uit de papyrusrol, waarop de Griekse woorden net als de atomen van de wereld met elkaar verweven waren, verliet hij door het duistere portaal het hooggelegen huis van zijn voorvaderen en ging de bossen in. En weer zag hij de rug van de gestreepte zwijnen die altijd met hun neus in de grond wroetten. Door het struikgewas bereikte hij opeens weer de serene tempel van het woud, en zijn ogen doken in de blauwe hemelbron. Hier kwam hij voortaan tot rust.

Van hieruit beschouwde hij de onmetelijke uitgestrektheid van het heelal; alle gesteenten, alle planten, alle bomen, alle dieren, alle mensen, met hun kleuren, hun hartstochten, hun hulpmiddelen, en de geschiedenis van al die verschillende dingen, en hun ontstaan, en hun lijden, en hun dood. En temidden van het algemene en noodzakelijke sterven zag hij duidelijk de afzonderlijke dood van de Afrikaanse, en hij weende.

Hij wist dat de tranen uit een bepaalde beweging van kleine, onder de oogleden gelegen klieren afkomstig waren, en dat ze teweeggebracht werden door een reeks atomen die uit het hart kwamen, wanneer het hart zelf geprikkeld werd door de opeenvolging van kleurige beelden die zich losmaakten van het oppervlak van het lichaam van een geliefde vrouw. Hij wist dat de liefde slechts veroorzaakt werd door een zwelling van atomen die zich met andere atomen wensten te verenigen. Hij wist  dat de droefheid die door de dood veroorzaakt wordt slechts de ergste van de aardse illusies was, want de dode was niet meer ongelukkig en leed niet meer, terwijl degene die schreide slechts over zijn eigen verdriet treurde en onbewust aan zijn eigen dood dacht. Hij wist dat er van ons geen dubbelganger overbleef om over zijn eigen lijk aan zijn voeten tranen te storten. Maar al wist hij precies wat verdriet en liefde en dood was, en dat het allemaal slechts ijdele beelden waren voor degene die ze kalm van bovenaf beziet, zoals het hoort, bleef hij toch huilen, naar de liefde verlangen en de dood vrezen.

Daarom ging hij, toen hij in het hoge en sombere huis van de voorvaderen was teruggekeerd, weer naar de mooie Afrikaanse, die in een metalen ketel boven een vuur een drank brouwde. Want ook zij had nagedacht, en haar gedachten hadden haar teruggevoerd naar de geheimzinnige oorsprong van haar glimlach. Lucretius stond naar het nog borrelende brouwsel te kijken. Dat werd geleidelijk helderder en leek op een troebele en groene hemel. En de mooie Afrikaanse schudde het hoofd en stak een vinger op. Lucretius dronk toen de toverdrank. En hij raakte onmiddellijk buiten zinnen, en hij vergat alle Griekse woorden van de papyrusrol. En voor het eerst leerde hij, toen hij gek werd, de liefde kennen; en in dezelfde nacht, omdat hij vergiftigd was, ook de dood.