Major Stede Bonnet was een gentleman die niet langer dienst deed in het leger en omstreeks 1715 op zijn plantages op het eiland Barbados woonde. Zijn velden met rietsuiker en koffiestruiken leverden hem genoeg op en hij rookte met plezier de tabak die hij zelf teelde. Hij was getrouwd geweest, maar het was helemaal geen gelukkig huwelijk en men zei dat zijn vrouw hem de kop gek had gezeurd. Zo veel is waar, dat hij pas na zijn veertigste door een waan werd gegrepen waar zijn buren en het huispersoneel aanvankelijk in alle onschuld in meegingen.
Wat was de waan van Major Stede Bonnet? Bij elke gelegenheid die zich voordeed, gaf hij blijk van minachting voor de tactiek van het leger en loofde hij die van de marine. De namen die hem in de mond bestorven lagen, waren die van Avery, Charles Vane, Benjamin Hornigold en Edward Teach. Dat waren volgens hem onverschrokken zeevaarders en ondernemende mannen. In die tijd schuimden ze de zee rond de Antillen af. Als iemand hen in aanwezigheid van de major toevallig piraten noemde, riep hij uit:
‘God zij geloofd dat Hij het die piraten, zoals u ze noemt, heeft gegund ons een voorbeeld te geven van het oprechte en gemeenschappelijke leven dat onze voorouders leidden, toen er nog geen bezitters van rijkdommen waren, of beschermers van vrouwen, en ook geen slaven om ons suiker, katoen of indigo te verschaffen. Een genereuze god verdeelde alles en ieder kreeg zijn deel. Daarom bewonder ik die vrije mannen zo, die hun goederen onderling verdelen en gezamenlijk als lotgenoten leven.’
Wanneer de major over zijn plantages rondliep, klopte hij vaak een arbeider op de schouder:
‘En jij, halve gare, zou je niet liever het ruim van een fluit of een brigantijn volstouwen met baaltjes tabak dan hier boven die armzalige scheuten te staan zweten?’
Bijna elke avond verzamelde de major zijn dienaren onder de afdaken en terwijl er kleurige vliegen om hem heen gonsden, las hij hun bij kaarslicht uit vlugschriften voor welke grote daden de piraten van Hispaniola en het eiland La Tortue hadden verricht. Want met vlugschriften werden de dorpen en boerderijen gewaarschuwd voor plunderingen.
‘Uitstekend gedaan, Vane!’ riep de major uit. ‘Kranig, Hornigold, je bent werkelijk een hoorn des overvloeds, gevuld met goud. Subliem staaltje, Avery, met die juwelen van de grootmogol en de koning van Madagaskar! Bewonderenswaardig, Teach, hoe jij veertien vrouwen achter elkaar hebt weten te temmen, je vervolgens van hen hebt ontdaan en bovendien hebt bedacht om de laatste (die pas zestien is) elke avond aan je beste kameraden over te laten op het goede eiland Ocracoke (uit pure vrijgevigheid, grootmoedigheid en kennis van de wereld)! Gelukkig is de man die je kielzog volgt en zijn rum met je deelt, Blackbeard, meester van de Queen Anne’s Revenge!’
Uitroepen die het huispersoneel verbaasd en in stilte aanhoorde. De woorden van de major werden slechts onderbroken door het lichte, doffe geluid van hagedisjes die van het dak vielen, zodra de zuignappen van hun pootjes loslieten door de avondkoelte. Vervolgens schermde de major de kaars af met zijn hand, schetste tussen de tabaksbladeren met zijn stok alle scheepsmanoeuvres van die grote kapiteins en dreigde met de ‘wet van Mozes’ (zo noemen piraten een pak ransel van veertig slagen) voor degene die de finesses niet zou begrijpen van de tactische bewegingen die de zeeschuimer als geen ander beheerst.
Uiteindelijk was major Stede Bonnet er niet meer tegen opgewassen, en nadat hij een oude oorlogssloep met tien stukken had gekocht, rustte hij die uit met alles wat er bij de piraterij komt kijken, zoals messen, haakbussen, ladders, planken, enterhaken, bijlen, Bijbels (om op te zweren), pijpen rum, lantaarns, roet om het gezicht mee zwart te maken, pek, lonten die brandend om de vingers van rijke kooplieden worden gewonden, en een groot aantal zwarte vlaggen met een wit doodshoofd boven twee gekruiste dijbeenderen met de naam van het schip: The Revenge. Toen liet hij plotseling zeventig personeelsleden aan boord gaan, koos ’s nachts het ruime sop en voer recht naar het westen, rakelings langs St. Vincent, met de bedoeling Yucatan te ronden en alle kusten af te schuimen tot aan Savannah (dat hij nooit bereikte).
Major Stede Bonnet wist niets van de zee af. Tussen kompas en astrolabium verloor hij al snel het hoofd, verwarde kardoes met pardoen, campagne met kampanje, ravelijn met vanglijn, het zundgat van een veldkanon met dat van een scheepskanon, bruggenhoofd met brug, gaf bevel tot aanvallen in plaats van afvallen, kortom, hij was zo van streek door het tumult van de onbekende woorden en de voor hem ongewone zeegang dat hij al terug had willen keren naar het vaste land van Barbados, als het trotse verlangen de zwarte vlag te hijsen bij het zien van het eerste schip hem niet in zijn plannen had gesterkt. Hij had geen proviand ingeslagen omdat hij dat wel zou plunderen. Maar die eerste nacht was er geen lichtje te bekennen, zelfs niet van de kleinste fluit. Major Stede Bonnet besloot dientengevolge dat hij een stad moest aanvallen.
Nadat hij zijn mannen op de brug had opgesteld deelde hij de nieuwe messen uit en drong aan op een zo wreed mogelijk optreden. Daarna liet hij een kuip met roet komen, smeerde zijn gezicht in en gaf bevel hem na te volgen, wat niet zonder de nodige grappen gebeurde.
Tot slot meende hij zich te herinneren dat het gepast is de bemanning met een echte piratendrank op te peppen en liet ieder een pint rum gemengd met kruit achterover slaan (omdat hij geen wijn had, het normale ingrediënt in de piratenwereld). Het personeel van de major gehoorzaamde, maar hun gezichten vertoonden geen enthousiaste razernij, zoals het hoorde. Ze begaven zich min of meer collectief naar bakboord en stuurboord, bogen hun zwarte gezichten over de reling en boden de misdadige zee de cocktail aan, waarna ze, de Revenge was min of meer op de kust van St.Vincent gelopen, wankelend van boord gingen.
Het was nog vroeg in de ochtend en de verbaasde gezichten van de dorpelingen wekten hun woede niet op. De major zelf was niet in de stemming om te brullen. Hij schafte dus waardig rijst, gedroogde groenten en gezouten varkensvlees aan, en betaalde (zoals een piraat betaamt, en heel royaal, volgens hem) met twee okshoofden rum en een oud meertouw. De mannen slaagden er vervolgens met moeite in de Revenge vlot te krijgen en major Stede Bonnet, groots op zijn eerste verovering, koos het ruime sop weer.
Hij zeilde de hele dag en de daaropvolgende nacht door zonder te weten door welke wind hij werd voort geblazen. Tegen het aanbreken van de tweede dag werd major Stede Bonnet, die tegen het stuurhuis van de roerganger was ingedommeld, daarbij behoorlijk gehinderd door zijn mes en zijn donderbus, gewekt door de kreet:
‘Oorlogssloep in zicht!’
En hij zag op een kabellengte de spier van een wiegend schip. Een man met een enorme baard stond op de boeg. Er wapperde een kleine zwarte vlag aan de mast.
‘Hijs ons doodspaviljoen!’ riep major Stede Bonnet.
En omdat hij zich herinnerde dat hij een titel uit het leger droeg, besloot hij ter plekke een andere naam te kiezen in navolging van beroemde voorbeelden. Zonder een seconde te verliezen zei hij dus:
‘Oorlogssloep de Revenge, onder bevel van mij, kapitein Thomas, met mijn lotgenoten.’
Daarop begon de baardige man te lachen:
‘Dat is ook toevallig, lotgenoot,’ zei hij. ‘We kunnen in konvooi varen. En kom wat rum drinken aan boord van de Queen Anne’s Revenge.’
Major Stede Bonnet begreep meteen dat hij kapitein Teach had ontmoet, Blackbeard, de beroemdste van de piraten die hij bewonderde. Maar zijn vreugde was minder groot dan hij had gedacht. Hij voorvoelde dat hij zijn vrijheid als piraat kwijt zou raken. Zwijgend stapte hij aan boord van het schip van Teach, die hem heel hoffelijk ontving, een glas in de hand.
‘Lotgenoot,’ zei Blackbeard, ‘je bevalt me uitstekend. Maar je bent onverstandig. En als je dat van me aan wilt nemen, kapitein Thomas, blijf dan op ons goede schip en ik zal je oorlogssloep laten varen door een stoutmoedig en zeer ervaren man, Richards genaamd. Op het schip van Blackbeard zul je alle gelegenheid hebben om te genieten van het bestaan van een vrijbuiter.’
Major Stede Bonnet durfde niet te weigeren. Zijn hinderlijke mes en donderbus werden hem afgenomen. Hij zwoer op de bijl (want Blackbeard kon de aanblik van een Bijbel niet verdragen) en kreeg zijn rantsoen beschuit en rum en zijn aandeel in de komende vangsten. De major had zich er geen voorstelling van kunnen maken dat het piratenleven zo veel regels kende. Hij onderging de woede-uitbarstingen van Blackbeard en de marteling van het leven aan boord. Nadat hij als gentleman uit Barbados was vertrokken om piraat volgens zijn eigen fantasie te worden, was hij nu gedwongen een echte piraat te zijn op de Queen Anne’s Revenge.
Hij leidde dit leven drie maanden, waarbij hij zijn meester bij dertien vangsten terzijde stond, en zag toen kans om terug te keren naar zijn eigen sloep, de Revenge, onder gezagvoerder Richards. Daar deed hij verstandig aan, want de daaropvolgende nacht werd Blackbeard bij Ocracoke Inlet aangevallen door luitenant Maynard, die uit Bathtown kwam. Blackbeard werd tijdens het gevecht gedood en de luitenant beval zijn hoofd af te hakken en het te bevestigen aan het eind van zijn boegspriet, hetgeen gebeurde.
Intussen vluchtte de arme kapitein Thomas naar South Carolina en voer nog verscheidene weken treurig rond. De gouverneur van Charleston, die ervan op de hoogte was gebracht dat hij langs was gevaren, gaf kolonel Rhet opdracht hem op Sullivan’s eiland te overmeesteren. Kapitein Thomas liet zich pakken. Hij werd met groot vertoon naar Charleston gebracht als major Stede Bonnet, de naam die hij meteen weer had aangenomen. Ze zetten hem in het cachot tot 10 november 1718, toen hij voor het hof van de vice-admiraal verscheen. Het hoofd van de rechtbank, Nicolas Trot, veroordeelde hem ter dood met een bezielende bewijsrede:
‘Major Stede Bonnet, u bent schuldig bevonden aan twee misdaden van piraterij, maar u weet dat u ten minste dertien schepen hebt geplunderd, zodat u nog van elf halsmisdaden beschuldigd zou kunnen worden, maar twee is ons genoeg,’ zei Nicolas Trot, ‘want ze zijn in strijd met de goddelijke wet die stelt: “Gij zult niet stelen” (Exodus 20:15) en de apostel Paulus verklaart nadrukkelijk: “geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven” (I Korinthiërs 6:10). Maar daarbovenop bent u schuldig aan doodslag; en moordenaars,’ zei Nicolas Trot, ‘zullen hun deel hebben “in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood” (Openbaring 21:8). En wie,’ zei Nicolas Trot, ‘is het dus “die bij een verterend vuur wonen kan?” (Jesaja 33:14). Ach! Major Stede Bonnet, ik heb goede reden te vrezen dat de religieuze beginselen die u in uw jeugd voldoende zijn bijgebracht,’ zei Nicolas Trot, ‘niet erg zijn aangetast door uw slechte leven en uw al te grote toewijding aan de literatuur en de holle filosofie van deze tijd. Want als uw lust lag “in des HEEREN wet”,’ zei Nicolas Trot, ‘en u die “dag en nacht” (Psalmen 1:2) had overdacht, dan zou u hebben gezien dat Gods woord “een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad” is (Psalmen 119:105). Maar zo hebt u niet gehandeld. U kunt dus niet anders doen dan vertrouwen op “het Lam Gods”,’ zei Nicolas Trot, ‘ “dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29) en “is gekomen om zalig te maken, dat verloren was” (Mattheüs 18:11), en heeft beloofd: dat wie “tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Johannes 6:37). Zo zal Hij u nog kunnen ontvangen, mocht u tot hem terug willen keren, zij het laat,’ zei Nicolas Trot, ‘zoals de arbeiders te elfder ure in de gelijkenis van de wijngaard (Mattheüs 20:6 en 9). Intussen doet het hof de uitspraak,’ zei Nicolas Trot, ‘dat u naar het executieveld zult worden gebracht, waar u bij de nek zult worden gehangen tot de dood erop volgt.’
Nadat major Stede Bonnet met een plechtig gezicht de toespraak van het hoofd van justitie, Nicolas Trot, had aangehoord, werd hij diezelfde dag in Charleston opgehangen als dief en piraat.