Hij werd geboren op Maria Hemelvaart en wijdde zich vroom aan de Maagd. Het was zijn gewoonte om haar in alle omstandigheden van zijn leven aan te roepen, en hij kon haar naam niet horen noemen zonder tranen in zijn ogen te krijgen. Nadat hij naar school was gegaan op een zoldertje aan de Rue Saint-Jacques, onder de plak van een magere klerk en in gezelschap van drie kinderen die de Donatus en de Psalmen van de boetedoening prevelden, maakte hij zich met moeite de Summa Logicae van Ockham eigen. Zo werd hij al op jonge leeftijd baccalaureus en meester in de schone kunsten. De eerbiedwaardige personen die hem opleidden, merkten een grote mildheid en een zalvende charme in hem op. Hij had dikke lippen, geschikt voor het fluisteren van woorden van aanbidding. Zodra hij zijn baccalaureaat in de theologie had, verloor de Kerk hem niet meer uit het oog. Eerst droeg hij de mis op in het diocees van de bisschop van Beauvais, die zijn kwaliteiten kende en hem naar de Engelsen die voor Chartres lagen, stuurde om hen in te lichten over de verschillende bewegingen van de Franse legeraanvoerders. Toen hij ongeveer vijfendertig was, werd hij bevorderd tot kanunnik van de kathedraal van Rouaan. Hij werd goede vrienden met Jean Bruillot, kanunnik en voorzanger, met wie hij mooie litanieën ter ere van Maria reciteerde.

Soms gaf hij Nicole Coppequesne, die tot zijn kapittel behoorde, een berisping vanwege haar betreurenswaardige voorliefde voor de heilige Anastasia. Nicole Coppequesne bleef bewondering koesteren voor een meisje dat zo handig een Romeinse prefect had weten te betoveren dat hij in haar keuken verliefd werd op de kookpotten en -ketels, die hij vurig kuste; net zolang tot hij met zijn zwart geworden gezicht op een duivel leek. Maar Nicolas Loyseleur liet haar zien dat Maria’s macht veel groter was omdat zij een verdronken monnik het leven teruggaf. Het was een ontuchtige monnik, maar hij had nooit nagelaten de Maagd te eren. Toen hij op een nacht opstond om zich over te geven aan zijn kwade praktijken en langs het altaar van Onze Lieve Vrouwe liep, vergat hij niet neer te knielen en een weesgegroet te bidden. Door zijn ontucht verdronk hij diezelfde nacht in de rivier. Maar de duivels slaagden er niet in hem mee te nemen en toen de monniken de volgende dag zijn lichaam uit het water trokken, opende hij zijn ogen, door de genade van Maria weer tot leven gewekt. ‘Tja! Zulke devotie is een uitgelezen remedie,’ zuchtte de kanunnik, ‘en een eerbiedwaardig en bescheiden persoon als u, Coppequesne, moet zo nodig de liefde voor Anastasia de voorrang geven.’

Nicolas Loyseleurs gave om te overtuigen was de bisschop van Beauvais nog niet vergeten toen hij in Rouaan een vooronderzoek begon in te stellen naar de zaak van Jeanne uit Lotharingen. Nicolas trok de korte kleren van een leek aan, verborg zijn tonsuur onder een kapje en liet zich naar de kleine ronde cel brengen, onder een trap, waar de gevangene was opgesloten.

‘Jeanette,’ zei hij, terwijl hij in de schaduw bleef staan, ‘volgens mij heeft de heilige Katherine me naar u toegestuurd.’

‘En wie bent u dan, in Godsnaam?’ zei Jeanne.

‘Een arme schoenmaker uit Greu,’ zei Nicolas. ‘Helaas! Net als u afkomstig uit ons ongelukkige land; en de “Goddamns” hebben me ook gearresteerd, mijn kind – moge de hemel u bijstaan! Ik weet wel wie u bent, ik heb u immers zo vaak zien bidden tot de allerheiligste Moeder Gods in de kerk van Sainte-Marie de Bermont. En samen met u heb ik vaak de mis gehoord bij onze goede pastoor Guillaume Front. Helaas! En herinnert u zich Jean Moreau en Jean Barre uit Neufchâteau nog? Dat zijn mijn kameraden.’

Toen huilde Jeanne.

‘Jeanette, heb vertrouwen in me,’ zei Nicolas. ‘Ze hebben me tot geestelijke gewijd toen ik kind was. Kijk, ik heb mijn tonsuur. Biecht, mijn kind, biecht in alle vrijheid, want ik ben een aanhanger van onze genadige koning Charles.’

‘Ik doe niets liever dan bij u te biecht gaan, beste vriend,’ zei de goede Jeanne.

Maar er was een gaatje in de muur gemaakt en buiten op een traptrede maakten Guillaume Manchon en Bois-Guillaume de minuut op van de biecht. En Nicolas Loyseleur zei:

‘Jeanette, blijf bij wat u hebt gezegd en wees standvastig, de Engelsen zullen u heus geen kwaad durven doen.’

De volgende dag verscheen Jeanne voor haar rechters. Nicolas Loyseleur had zich met een notaris achter een serge gordijn in een venster teruggetrokken en wilde alleen van de beschuldigingen een grosse vervaardigen en niet van de verontschuldigingen. Maar de twee andere griffiers maakten bezwaar. Toen Nicolas in de zaal verscheen, gaf hij Jeanne onmerkbaar een seintje, opdat ze niet verbaasd zou zijn, en woonde met een streng gezicht de ondervraging bij.

Op 9 mei gaf hij in de dikke toren van het kasteel als zijn oordeel dat tormenten noodzakelijk waren.

Op 12 mei verzamelden de rechters zich in het huis van de bisschop van Beauvais om te overleggen of het nuttig was Jeanne te martelen. Guillaume Érart dacht dat het de moeite niet waard was omdat er ook zonder marteling al meer dan genoeg materiaal voorhanden was. Meester Nicolas Loyseleur zei dat het volgens hem goed zou zijn om haar te martelen, als verlichting voor haar ziel, maar zijn advies won het niet.

Op 24 mei werd Jeanne naar het kerkhof van Saint-Ouen gebracht, waar men haar op een bepleisterd schavot liet klimmen. Naast haar stond Nicolas Loyseleur haar iets in het oor te fluisteren, terwijl Guillaume Érart haar de les las. Toen haar met de brandstapel werd gedreigd, werd ze bleek; terwijl de kanunnik haar ondersteunde, knipoogde hij naar de rechters en zei: ‘Ze zweert het af.’ Hij leidde haar hand bij het zetten van een kruisje en een rondje op het perkament dat men haar voorhield. Vervolgens begeleidde hij haar naar een laag deurtje en streelde haar vingers:

‘Lieve Jeanette,’ zei hij, ‘u hebt uw dag goed besteed, als het Gode behaagt; u hebt uw ziel gered. Jeanne, heb vertrouwen in mij, omdat u zult worden bevrijd als u dat wilt. Neem uw vrouwenkleren in ontvangst, doe alles wat men u beveelt, want anders verkeert u in levensgevaar. En als u doet wat ik u zeg, wordt u gered, overkomt u veel goeds en niets slechts, maar staat u onder de Kerkelijke macht.’

Dezelfde dag, na het avondeten, ging hij haar opzoeken in haar nieuwe gevangenis. Het was een middelgrote kamer in het kasteel, waarvoor je acht treden op moest. Nicolas ging op het bed zitten waar een blok hout aan een ijzeren ketting naast lag.

‘Jeanette,’ zei hij, ‘u ziet dat God en Onze Lieve Vrouwe u vandaag grote barmhartigheid hebben getoond, omdat ze u hebben ontvangen in de genade en de barmhartigheid van onze heilige Moederkerk. U zult heel nederig moeten gehoorzamen aan de vonnissen en bepalingen van de rechters en de geestelijken, uw vroegere hersenschimmen moeten loslaten en er niet naar terugkeren, anders laat de Kerk u voorgoed vallen. Hier zijn de fatsoenlijke kledingstukken van een zedige vrouw, zorg er goed voor, Jeanette, en laat die lange, rondgeknipte haren snel wegscheren.’

Vier dagen later glipte Nicolas ’s nachts Jeannes kamer in en stal het hemd en de rok die hij haar had gegeven. Toen men hem liet weten dat ze haar mannenkleren weer droeg, zei hij:

‘Helaas, ze is opnieuw tot het grootste kwaad vervallen.’

En in de kapel van de aartsbisschop herhaalde hij de woorden van dr. Gilles de Duremort:

‘Wij rechters kunnen Jeanne slechts tot ketter verklaren en haar aan de wereldse rechters overdragen met het verzoek haar mild te behandelen.’

Voordat men haar naar het troosteloze kerkhof voerde, kwam hij haar in gezelschap van Jean Toutmouillé vermanen:

‘Ach Jeanette,’ zei hij, ‘houd de waarheid niet langer verborgen, u moet nu alleen maar aan uw zielenheil denken. Geloof me, mijn kind, zo meteen valt u temidden van de aanwezigen ootmoedig op uw knieën en legt uw openbare biecht af. Die moet openbaar zijn, Jeanne, nederig en openbaar, voor de verlichting van uw ziel.’

En Jeanne verzocht hem haar eraan te herinneren, omdat ze bang was dat ze het nooit zou durven doen ten overstaan van zo veel mensen.

Hij bleef kijken hoe ze brandde. Op dat moment werd zijn devotie voor Maria duidelijk zichtbaar. Zodra hij hoorde hoe Jeanne de heilige Maagd aanriep, begon hij hete tranen te schreien. Zozeer ontroerde hem de naam van Onze Lieve Vrouwe. De Engelse soldaten dachten dat hij medelijden had, gaven hem een oorvijg en achtervolgden hem met getrokken zwaard. Als de graaf van Warwick zijn hand niet beschermend naar hem had uitgestoken, hadden ze hem gewurgd. Hij hees zich moeizaam op een paard van de graaf en vluchtte.

Lange dagen zwierf hij over Frankrijks wegen, omdat hij niet terug durfde naar Normandië en de mannen van de koning vreesde. Ten slotte bereikte hij Bazel. Op de houten brug, tussen de puntige huizen bedekt met dakpannen waarin spitsbogen gegroefd staan, en de blauwe en gele peperbussen, werd hij plotseling verblind door het licht van de Rijn. Hij dacht dat hij verdronk, net als de ontuchtige monnik, in het groene water dat voor zijn ogen wervelde. Het woord Maria stokte in zijn keel en hij stierf met een snik.