De geschiedenis van Aladdin verhaalt ten onrechte dat de Afrikaanse tovenaar in zijn paleis werd vergiftigd en dat zijn door het krachtige kruid zwart geworden en opengebarsten lichaam voor de honden en de katten werd geworpen; het klopt wel dat zijn broer werd misleid door deze bedrieglijke schijn en zich liet neersteken nadat hij zich in Fatima’s kleren had gehuld. Zeker is dat Moghrabi Soefrah (want dat was de naam van de tovenaar) ondanks de almacht van het bedwelmingsmiddel slechts insliep, en door een van de vierentwintig ramen van de grote salon ontsnapte, terwijl Aladdin de prinses teder omhelsde.

Nauwelijks had hij een voet op de grond gezet, nadat hij tamelijk gemakkelijk was afgedaald langs een van de gouden regenpijpen waardoor het water van het grote terras wegvloeide, of het paleis verdween en Soefrah bevond zich alleen in het zand van de woestijn. Hij had zelfs geen enkele fles meer over van de Afrikaanse wijn die hij op verzoek van de verraderlijke prinses uit zijn kelder was gaan halen. Vertwijfeld ging hij in de brandende zon op de grond zitten en omdat hij heel goed wist dat de gloeiend hete zandvlakte die hem omringde, oneindig was, wikkelde hij zijn mantel om zijn hoofd en wachtte op de dood. Hij bezat geen enkele talisman meer, geen enkel parfum om rookrituelen uit te voeren, zelfs geen dansend stokje dat hem een diep verborgen bron kon wijzen om zijn dorst te lessen. De nacht viel, blauw en warm, en bracht wat verkoeling voor zijn brandende ogen. Op dat moment kreeg hij de ingeving om een geomantische figuur in het zand uit te zetten en te vragen of het zijn lot was in de woestijn om te komen. Met zijn vingers markeerde hij de vier uit punten bestaande grote lijnen die beschermd worden door Vuur, Water, Aarde en Lucht vanaf links, en vanaf rechts door Auster, Oriënt, Occident en Boreas. En aan het uiteinde van die lijnen verzamelde hij even en oneven hoeveelheden punten waarmee hij de eerste figuur moest samenstellen. Tot zijn vreugde zag hij dat het de figuur was van Fortuna Major, waaruit volgde dat hij aan het gevaar zou ontsnappen, omdat de eerste figuur in het eerste astrologische huis moet worden geplaatst en dat is het huis van degene die iets wil weten. En in dit huis, dat Hart des hemels wordt genoemd, trof hij de figuur van die Fortuna Major, waaruit hem bleek dat hij zou slagen en roem zou behalen. Maar in het achtste huis, oftewel het huis van de Dood, kwam de figuur van de Rode te staan, die bloed of vuur aankondigt, wat een slecht voorteken is. Toen hij de figuren van de twaalf huizen in kaart had gebracht, koos hij er twee getuigen uit en uit die twee een rechter, om er zeker van te zijn dat hij geen fout had gemaakt bij de berekening. De rechter bleek de figuur van de Gevangenis te zijn, waaruit hij begreep dat hij zijn roem in groot gevaar zou behalen op een geheime, afgesloten plaats.

Nu hij er zeker van was dat hij niet ter plekke zou sterven, begon Soefrah te peinzen. Hij koesterde geen hoop meer de lamp terug te winnen, die met het paleis naar Centraal China was overgebracht. Hij realiseerde zich dat hij nooit had onderzocht wie de echte meester van de talisman was en dus ook de eerste bezitter van de grote schat en de tuin waar edelstenen als vruchten aan de bomen hangen. Een tweede geomantische figuur, die hij volgens de letters van het alfabet las, onthulde hem de karakters S. L. M., die hij in het zand schreef, en het tiende huis bevestigde dat de eigenaar van deze karakters een koning was. Soefrah begreep meteen dat de wonderlamp deel uit had gemaakt van de schat van koning Salomo. Dus bestudeerde hij alle tekens aandachtig, en de Drakenkop wees hem wat hij zocht – want daarbij voegde zich de conjunctie met de figuur van de Jongen, die verwijst naar in de aarde begraven rijkdommen, en die van de Gevangenis, waaruit de ligging van gesloten gewelven afgeleid kan worden.

En Soefrah klapte in zijn handen, want de geomantische figuur gaf aan dat het lichaam van koning Salomo hier in de Afrikaanse aarde bewaard was gebleven en dat hij aan zijn vinger nog zijn almachtige zegelring had, die aardse onsterfelijkheid biedt, ook al moest het myriaden jaren geleden zijn dat de koning was ingeslapen. Soefrah wachtte blij op de dageraad. In het azuurblauwe schemerlicht zag hij Badaouin-plunderaars langskomen, die met zijn ellende meevoelden toen hij hen smekend aanriep, en hem een zakje dadels en een kalebas vol water gaven.

Soefrah ging dus op weg naar de aangeduide plaats. Het was een dorre, steenachtige plek tussen vier naakte bergen die als vingers naar de vier kwadranten van de hemel omhoog reikten. Daar tekende hij een cirkel en sprak bepaalde woorden. En de aarde trilde en opende zich, en er werd een marmeren plaat met een bronzen ring zichtbaar. Soefrah pakte de ring en riep de naam van Salomo driemaal aan. Meteen kwam de plaat omhoog en Soefrah daalde langs een smalle trap af naar het souterrain.

Twee vuurhonden schoten uit twee tegenover elkaar liggende nissen en spuwden vlammen, die elkaar kruisten. Maar Soefrah sprak de magische naam uit en de grommende honden verdwenen. Daarna stond hij voor een ijzeren deur die in stilte openzwaaide zodra hij hem had aangeraakt. Hij liep door een gang die in het porfier was uitgehakt. In zevenarmige kandelaars brandde eeuwigdurend licht. Aan het einde van de gang bevond zich een vierkante zaal met muren van jaspis. In het midden verspreidde een gouden vuurhaard een overvloedig schijnsel. En op een bed dat uit één enkele geslepen diamant bestond en op een blok koud vuur leek, lag een oude gestalte met een witte baard en een koningskroon op. Vlak bij de koning rustte een gracieus, verdroogd lichaam, de handen nog uitgestrekt om de zijne te omknellen, maar de gloed van de kussen was gedoofd. En aan de neerhangende hand van koning Salomo zag Soefrah het grootzegel schitteren.

Hij naderde op zijn knieën en kroop naar het bed, waar hij de gerimpelde hand optilde, de ring lostrok en hem afpakte.

Onmiddellijk voltrok zich de duistere geomantische voorspelling. De onsterfelijke slaap van Salomo werd verstoord. Binnen een seconde verkruimelde zijn lichaam tot er nog een handjevol witte, gladde botten over was, die de tere handen van de mummie nog leken te beschermen. Maar Soefrah, geveld door de macht van de figuur van de Rode in het huis van de Dood, spuwde in een helderrode golf al het bloed van zijn leven uit en verzonk in de sluimering van de aardse onsterfelijkheid. Met het zegel van koning Salomo aan zijn vinger lag hij naast het bed van diamant uitgestrekt, voor myriaden jaren behoed voor bederf, op de geheime, gesloten plaats die hij had afgeleid uit de figuur van de Gevangenis. De ijzeren deur voor de porfieren gang sloot zich weer en de vuurhonden begonnen te waken over de onsterfelijke geomantiër.