Filippica van minister Donner tegen de snelle fietsers

 

Bent u misgroeid? Is uw lichaam in harmonie? Fluit u gelijk de wind
over de duinen? U trapt in uw schreeuwend, scrotumbollend pak uzelf in groepen

door het land. Paniek verspreidt u onder de kantieke trappers. Wie zit u
op de hielen? Met welke Asmodee schrijft u een wedstrijd uit?

Uw geweten zit u achterna. Want wat is het geweten?
Dat is de mensendochter thuis. Niet de kreukel, de sloof of de indut,

maar de strak versoepelde kont, hoog boven het hometrainerszadel,
de wippende lenige, die haar kunnen toont met haar lichamelijke

versnellingen. Als u thuiskomt troont er een god in uw Gispen,
ribfluweel en blinkend chroom in zijn blik. Uw fiets is nooit snel genoeg.

Buiten adem constateert u dat thuis alles scheef getrokken is. Uw ogen
puilen uit bij het zien van de rivaal, de derailleur van uw puinhoop.

Schakelend heeft u de vaderlandse wegen afgejakkerd, de duinen
van noord naar zuid en omgekeerd doorkruist. Te laat

heeft u vermoed dat het lichaam te krom over de paden, de benen
te rap een lussende beweging, de handen te klam op de snelle sturen.

Wat u altijd ontbrak was de eerbiedende stilstand, de respectvolle
houding naast de fiets, het donkere pak voor de orde onder de vogels.

Er staat een zwarte engel in de lucht, die eens ons aller vaart
in een absolute stilstand dwingen zal. Hoe hard botst u tegen zijn hand.

Vrees de klap in de palm, vrees de opstand van de platgereden
madelieven, vrees hetjongste gericht van de schelppaden. Vrees

het naleven van de naven, het trekken van de trappers, vrees de sloffen
die binnen uw hoofd ontploffen, vrees het kermen van uw eigen vrouw.

 

 

Filippica van Koningin Beatrix tegen de papegaaien van Artis

 

De veren op het hoofd beloven geen hulde of een degelijk besef
dat ik in het langsgaan op mijn koninklijke benen een groet verdien.

Jullie zijn in een rij geketend, schijnbaar los en zelf een lust voor het oog,
toonbeelden van democratisch fatsoen en orde; ieder vanjullie de burgeman,

die uit is op zijn eigen pracht en verentooi. Jullie rebelleren
en elk vanjullie praat een taal die de ander niet begrijpt.

Jullie zijn een kleurrijk volk waarover ik van hogerhand ben aangesteld
op grond van mijn oranje. Maar ik loop los, een niet te vergeten eenling

en jullie zijn een volk. Natuurlijk: leg mij aan de ketting
en zet mijn veren op, dan ziet niemand het verschil

tussen jullie hoofd en mijn oranje kop. Maar tot zolang draag ik
een hoed met ballen en een piek enjuist mijn benen maken mij uniek.

Ik ben uw oranje hoofd; mij snoert de kleding strak.
Deze gewoonte is aan biggetjes gelijk en wie goed kijkt

ziet in mijn jak een juk dat mij dwingt in een bestaan
van bio-industriële kwaliteit. Dus krijsend, kleurrijk tuig,

hef overal uw lied van eerbied en medelijden aan, wuift
met uw veren tooi en zie mij bewonderend op mijn benen staan.

 

 

Filippica van Kardinaal Simonis tegen de Scheveningse monobaadsters

 

U etaleert zich gul in overgave voor het stralend oog van God.
Het vlees is bloot gesteld. Wat bedekt blijft, mag geen naam meer hebben.

U gelooft dat dwars door de zon God naar beneden kijkt; dat God
louter goedheid is; dat het oog van God u nooit wat kwaad kan doen.

De afgelopen nacht bezocht ik het rabbinaat. Ik vond Elia
in een provisiekast. Geblakerd als de raven op zijn schouder.

Drieduizendjaar geleden aan zijn grote tocht begonnen, die afstanden
tussen de planeten zijn zo groot en Elia reed slechts in een paard-en-wagen

Bovendien: wat hij niet wist, al die planeten draaien door elkaar.
Voortsukkelend naar de zon kwam hij uiteindelijk in de baan van moeder Aarde.

Elia heeft mij nederigheid geleerd. Ik ben geen vrouwenman.
Maar hij wist dat wie de zon aanbidt, zich blakert

in het oog van God. Schikt uw handbreed textiel.
Laat varen uw voorkeur voor het zoute water.

Ik zal eerst uw twee zomerfeesten zegenen. Daarna krijgt u de tijd
zich naar Katwijk te wenden. Waarna uw gebenedijden aan de beurt zijn.