foto's in schrift 2
 
 
Het Madurodam van de werkelijkheid bestaat beslist niet alleen uit kleine gebouwtjes, molentjes, perkjes, vijvertjes, mensjes, diertjes, standbeeldjes, kerkhofjes en een minuscuul koningshuisje. Geen enkel ding, je kunt het zo gek niet bedenken, of het komt ook in het klein voor. Zelfs de watersnood. Zelfs de waterbeheersing.
Er was eens een boer die zich door het leven trachtte te slaan op natte voeten. Elke keer als deze boer, laten we hem boer C noemen (met de c van Copyright) zijn zompige akkers betrad, liepen zijn schoenen vol water. Het plensde nogal veel in zijn streek, zodat men zich kan voorstellen hoe het boer C langzamerhand een beetje begon op te breken om voortdurend zeg maar als een moerasplant met zijn voeten in de nattigheid te staan. Hij werd het moe, zat, beu. Dus wat deed hij. Hij greep zijn bijl van de kapstok: er moest een boom aan geloven. Nu zeggen de heersende opvattingen dat je nooit je eigen leed mag lenigen met het leed van anderen. Toch zit er soms echt niets anders op, ik bedoel wacht even met brandmerken. Natuurlijk speet het boer C oprecht van die boom. Zonde vond hij het en jammer. Maar worden er voor onze pumps en molières niet dagelijks koeien en kalveren afgeslacht zonder dat daar ooit één woord van spijt of tederheid aan te pas komt? Uit de stam van de eenmaal gevelde boom sneed hij zich twee knoestige houten pantoffels: zo en niet anders werd het eerste paar klompen geboren. Een geweldig idee. Voortaan voor boer C geen natte voeten meer, maar een zonnig humeur. Zingend sprong hij rond op zijn modderlandje. Zingend keerde hij na gedane arbeid huiswaarts. Zingend viel hij in slaap en zingend stond hij weer op. En dit niet wijl men om het bestaan niet wenen moet (want als er één ding beweenbaar is dan toch wel in de eerste plaats het bestaan), maar omdat hij dat bestaan eigenhandig een triomf je had weten af te troggelen. Wie nu denkt dat boer C in de kersverse binnenkant van zijn klompen onmiddellijk het woord copyright kerfde, vergist zich. Waarom deed hij dat niet? Omdat hij het woord niet kende? Nee, het kwam eenvoudig niet in zijn hoofd op. De gevolgen laten zich raden. Binnen de kortste keren ging elke boer die over een greintje praktische zin en mimetisch talent beschikte ook in het hout geschoeid. Vervolgens zag de industrie een gat in de markt en zo veranderde ons hele landje gaandeweg in een drassige dansvloer voor de klompendans. Maar terwijl de klompenindustrie direkt octrooi had aangevraagd en gekregen, ontving boer C geen cent. Boer C had trouwens al lang weer wat anders bedacht: de bloempotklomp. Vul een oude klomp met aarde en doe er een plant in. Een ware opfrisser voor het interieur. Ook nu was de industrie er dan ook als de kippen bij. En vermits stenen bloempotten after all net iets beter houden dan houten, werd de industriële klomp in rode baksteen gebakken. Opnieuw een vet octrooi voor de fabrikant en opnieuw geen cent laat staan roem voor boer C.
Om een lang verhaal kort te maken, ik heb niets tegen klompen, ook niets tegen de klompendans en evenmin iets tegen de bloempotklomp of klompbloempot, ik gun iedereen zijn pleziertjes, het gaat me alleen hierom: van wie is eigenlijk de werkelijkheid? Waarom neemt men op het stuk van ontlening doorgaans een veel eerbiediger houding aan tegenover de eerste de beste industrieel, kunstenaar of fotograaf dan tegenover bijvoorbeeld de natuur of wat men voor het gemak maar beschouwt als een verlengstuk van die natuur: de boer en de doodgewone mens?
 
foto's in schrift 2
 
Voor mij op tafel (mijn tafel die zo zorgvuldig door een timmerman ontworpen werd en nochtans geen enkel copyright op een van zijn vier poten draagt) ligt een foto. Een foto van een interieur. Het poseert dit interieur, maar dat wil bepaald niet zeggen dat het je toelacht. Alles lijkt tot en met gezogen en opgepoetst zonder dat er een glimlachje afkan. Een bankstel. De dopogige, verschrikte blik van de rugkussens is nauwelijks te harden. Op de zitplaatsen maken geborduurde kussens de dienst uit. Waarachtig, in sommige schroothopen kun je je nog genoeglijker nestelen. Het lijkt wel of alle pret en warmte van de wereld uitgerekend aan deze ene kamer voorbij moest gaan. Zit hier dan nooit eens iemand een lekker stuk staart te verorberen of neuriënd zijn nagels bij te vijlen? Geen peukje, geen koffiekop, geen krakeling, geen krant, geen zakdoek, geen drankfles, geen breiwerk, nog geen kruimel die je even aan een vonk menselijke aanwezigheid herinnert. Een toonkamer, zij het een armelijke, waarin je alleen maar plaats zou durven nemen op het uiterste puntje van een stoel en met je jas aan. Maar geef vooral niet de kamer de schuld, want die kan het niet helpen. Iemand moet hem speciaal voor deze foto onder narcose hebben gebracht. Een meedogenloze geest. Het licht komt niet uit de twee schemerlampen of van de kaarsen maar uit een keiharde stralenbundel die gericht wordt door de onzichtbare handen van de fotograaf. Híj is het die al het leven er zoveel mogelijk uit heeft gehaald om er zijn eigen messcherpe visie voor in de plaats te stellen. Dat had hij niet moeten doen, want nu word je tegen je wil geforceerd tot een metastandpunt dat je verhindert je te verplaatsen in de eigenaar van deze kamer. De eigenaar van deze kamer is namelijk niet de fotograaf maar boer C (wiens portret opzettelijk werd scheef gehangen of opzettelijk niet recht werd gehangen, wat hetzelfde is, en wiens opgehangen bloempotklompje met sliertplant voor mij het absolute dieptepunt van de foto uitmaakt: een treurige terechtstelling in een dode kamer). Hoe ik dat zo precies weet? Door de foto om te draaien. Boer C, dat weet ik zeker, zou nooit copyright ikzelf in koeieletters achterop zijn eigen kiekjes hebben gezet.
 
Begrijpt men langzamerhand waar ik naar toe wil? Stel dat de klassejustitie nu eens een tikkeltje minder op haar beloop zou worden gelaten. Stel dat er eindelijk wat meer rekening zou worden gehouden met de belangen der onbetere standen. Dan zouden we nog eens wat anders beleven! En terecht. Niet alleen zouden alle boeken minstens tien keer zo dik en zo duur worden doordat hun voorwerk zou uitpuilen van bedankjes, bronvermeldingen en copyrights (waarmee een eind zou komen aan het onbillijke feit dat je de gewone mens vrijelijk in je boeken mag laten opdraven of citeren – zie Carmiggelt – terwijl de hele goegemeente moord en brand schreeuwt als iemand het waagt één zin gratis op te tekenen uit de mond van de bizondere mens), maar ook zou elk peper en zoutstel, elke bloempot, broodtrommel, vleesplank, kapstok, tafel, lampekap, theemuts, vaas, kussen, haarborstel, schoenlepel, kortom elk voorwerp dat voor een groot deel de sfeer van je leven bepaalt en in de regel stukken moeilijker te maken is dan, om maar iets te noemen, de gemiddelde foto, evenveel recht krijgen op een handtekening, een copyright of een interessante rugtekst in de trant van all rights reserved, no publication without credits, Nagele N.O.P.(?). En de foto? De foto zou qua copyrights de kroon spannen. Geen enkel mensenmaaksel dat zó’n schat aan rechten op zijn rug zou dragen. En de warwinkel aan werelden die zich daaruit zou laten aflezen zou zo interessant zijn dat de meeste foto’s nog slechts van achteren zouden worden bekeken. Hoe meer copyrights achterop hoe gelaagder en geslaagder de foto. Dat zou de nieuwe vorm worden. De achterkant.
 
Maar laat ik wat concreter zijn. In Pilote de guerre (Oorlogsvlieger, in het Nederlands vertaald door A. Viruly) beschrijft Saint-Exupéry op buitenwoon aangrijpende wijze hoe een heel dorp in elkaar stort als de bewoners hals over kop voor de vijand op de vlucht slaan en in paniek al hun huisraad op boerenkarren smijten:
‘Aan de huizen werden hun schatten ontnomen. Men droeg ze in overal uitpuilende en scheurende lakens naar de voertuigen en gooide ze er door elkaar op. Meteen hadden ze hun waarde al verloren. Ze hadden het gezicht van het huis gevormd. Ze waren de heilige voorwerpen van een eigen eredienst geweest, – elk voor zich op een vaste plaats, onmisbaar geworden door gewoonten, vermooid door herinneringen, verhoogd in waarde door het kleine vaderland, dat ze hielpen vormen. Maar men heeft gedacht, dat ze op zichzelf kostbaar waren, men heeft ze aan hun schoorsteen of hun tafel of hun muur ontrukt, men heeft ze op een hoop gegooid en het is plotseling alleen nog maar goedkope, duidelijk versleten rommel geweest. Het maakt wee om het hart, vrome relikwieën op een hoop gesmeten te zien.’
 
Maakt het niet net zo wee om het hart de vrome relikwieën van boer C in een vreemd kader en in een vals daglicht te zien gezet? Is het niet zíjn heiligdom dat hier te kijk staat? Werden niet al deze spulletjes stuk voor stuk door hém uit de werkelijkheid gelicht en gerangschikt volgens zíjn logica? Zijn al die bruiden soms niet door hém verwekt? Heeft híj het niet bedacht om hun trouwfoto’s trapsgewijs op te hangen? Copyright boer C. En wie heeft die foto’s eigenlijk gemaakt? Is daar copyright voor betaald aan de huwelijksfotograaf? Ik tel vier planten in de kamer. Copyright natuur. Ik tel vijf kussens, een schemerlamp en minstens vier glazen asbakken met bloemen of plantaardige motieven. Eveneens copyright natuur. De kussens zijn met wol gebordeerd. Copyright boerin C. Waar komt die wol vandaan? Copyright schapen. Wie heeft de borduurpatronen uitgedacht? Copyright ontwerpster. Wie maakte het portret van boer C? Copyright kunstschilder. Wie heeft er geduldig voor het portret geposeerd tot hij kramp in zijn hand kreeg? Copyright boer C. Ik draaf niet door, ik heb pas een fractie van alle verschuldigde copyrights opgesomd. Er is geen beginnen aan. Werelden gaan open. Ik begin steeds meer van deze kamer te houden. Alleen, boer C had hem zelf moeten fotograferen. Dan zou ik vast nooit op het sinistere idee zijn gekomen dat hier de dood rondwaart, dat hier een klompje terecht is gesteld. In de geest neem ik plaats tussen de zachte warme kussens. Ik heb de kaarsen aangestoken en de asbakken gevuld. Ik steek de stekkers van de schemerlampen in het stopcontact dat me zo vragend aanstaart. Ik trek mijn klompen uit, leg mijn voeten op tafel en steek een pijpje op. Het is hier goed toeven. Gezelle schiet me te binnen: boer Naas, die maar een boer en was, maar toch en was niet dwaas.
(Ik weet het: er moeten nog vier andere foto’s aan bod komen. Daar ben ik sneller mee klaar:
 
 
foto's in schrift 1
 
Een gemene vent met een idiote bril, type vivisecteur.
 
 
foto's in schrift 3
 
Het Janskerkhof in Utrecht, ontsierd door een groepje foeten met publiek.
 
 
foto's in schrift 5
 
Moon-day dat met zijn Engelse titel over de grens reikt.
 
 
foto's in schrift 4
 
Een schuldloos landschap, dat evenals het interieur van boer C een sticker op zijn rug draagt met de raadselachtige tekst nagele n.o.p.
 Ik ken notabele, edele, variabele, kreupele en Cybele, maar wat in hemelsnaam betekent nagele? In geen woordenboek kan ik het vinden en geen enkele bevriende fotograaf wist het me te vertellen. En n.o.p.? Het zal wel weer met geld te maken hebben, maar het klinkt in ieder geval mooi: nagele nop. Misschien óók iets voor achterop een boek?)
 
Naschrift
 
Nog geen week nadat ik dit stuk had opgestuurd aan de redactie van Raster liep ik door de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Daar zag ik in de etalage van een antiquariaat een boek liggen met een kaft zo blauw als ooit de Zuiderzee. Er stond op: 50 jaar actief achter de Afsluitdijk (een bundel voornamelijk professorale artikelen over de ontwikkeling der IJsselmeerpolders). Als achterkleindochter van Cornelis Lely altijd nieuwsgierig naar de gevolgen van zijn waterbouwkundige dwaalwegen liet ik het terstond uit het etalage halen. Ik sla het open en, of men het gelooft of niet, het eerste wat ik lees is deze hoofdstuktitel in dikke kapitalen:
een bijzonder dorp, dat is het en dat blijft het.
de glamour van nagele (nop) opnieuw beschouwd
Mijn hart begon te hameren. Nagele (Nop) een dorp? En dan ook nog met glamour. Ik bedacht me geen seconde en kocht het boek.
Nagele blijkt een van de prestigieuste architectonische ondernemingen van de hele Noordoostpolder (N.O.P.!) te zijn geweest. Een proeftuin voor moderne architecten die werkten volgens de principes van het Nieuwe Bouwen: geen baksteen en hout, maar veel glas en staal, systeembouw, strokenbouw, afgebakende woonheden enz. Een plattegrondje en een luchtfoto leren dat het hier gaat om een kant en klaar ontworpen rechttoerechtaan dorp zonder rondingen en zonder kern. Het baadt natuurlijk in licht, lucht en ruimte, maar de keurige haakse woonhoven (tegenwoordig heet dat woonerven) doen je snakken naar de toevallige rommelige gezelligheid van een echt boerenerf. Het is hier niet de plaats om uitvoeriger op een en ander in te gaan, maar één ding wil ik niet onvermeld laten, omdat het zo opmerkelijk aansluit bij de hele teneur van mijn artikel. Het heeft weer te maken met de arrogante houding van de bizondere versus de gewone mens of zo men wil: van de kunstenaar tegenover de boer. Veel architecten lijden aan de rare hebbelijkheid dat ze denken dat ze behalve verstand van bouwen ook nog verstand hebben van leven. In zijn proefschrift Het dorp in de IJsselmeerpolders zegt Anton Constandse:
‘Vooralsnog kunnen wij echter geen andere gevolgtrekkingen maken, dan dat de bevolking niet in staat is om zodanige oordelen over de stedebouwkundige vormgeving van de Noordoostpolder te geven, dat de ontwerper van een nieuwe polder daarvan voordeel zou kunnen hebben. (…) Men dient vertrouwen te hebben in de visie van de kunstenaar.’
Vertrouwen in de visie van de kunstenaar, dat heeft Nagele geweten! 63% van de toekomstige inwoners van Nagele bestond uit boeren die afkomstig waren uit oude plattelandsdorpen. Over hun in jaren opgebouwde leefgewoontes werd harteloos heen gewalst. In naam van de kunst. Want wat deden deze architecten bijvoorbeeld? Ze hielden niet van de boerse gewoonte om in de woonkeuken te zitten en ze vonden het onzin dat de woonkamer hoofdzakelijk dienst deed als ‘mooie’ kamer voor zonen feestdagen. Boeren moesten nu eindelijk maar eens het stedelijk cultuurpatroon van een woonkamer met zit- en eethoek leren accepteren. Dus weg met de grote keuken en weg met het grote fornuis. Een piepklein keukentje met centrale verwarming kwam ervoor in de plaats. En het is navrant om te lezen hoe heel wat van die boeren toch nog een eettafel met stoelen in hun keukentje wisten te proppen, zodat ze met veel pijn en moeite tenminste nog iets van de oude gezelligheid konden behouden.
Ach boer C, dat het lot jou nu net in Nagele moest plaatsen. Trek je klompen aan en prik die dijk door. Nop!