Goede Will,

Geen enkel idee ‘wat of waar je ook bent, in de negatieve tijd-ruimte of positieve ziel-tijd’ om een van je bewonderaars, Vladimir Nabokov, aan te halen. Ook ik ben een groot bewonderaar van je werk. Ik acht je zeer hoog. Maar dat mag niet betekenen dat ik, in mijn besef dat ik een volslagen onopvallende blink ben in jouw tijd-ruimte, niet meer aan jouw tafel in de Berenkop of de Oliphant of in een andere kroeg in die hoerenbuurten, durf aan te schuiven. Ik spreek je aan op dezelfde manier als John Davies deed die je ‘onze Engelse Terentius, Mr. Will Skake-speare’ noemde, maar die je Venus en Adonis afkeurde als ‘schunnig tuig’. Als hij ‘Goede Will’ mocht zeggen, dan ik toch ook? Misschien vind je het interessant als ik eerst iets vertel over hoe in mijn tijd met je stukken wordt omgegaan.
Op 17 april 1998 zag ik De Storm in de Salle Richelieu te Parijs. De Comédie française, beroemd gezelschap, had het accent gelegd op jouw afscheid van het toneelschrijven. Overal boekenkasten. Jij zat zelf in de gedaante van een acteur achter een soort hek te kijken, er liep iemand rond in een boekenjurk en met boeken op het hoofd, Ariel verscheen nu eens met een blote tiet, dan weer met een houten pik voorgebonden, Caliban was een duidelijke nicht, alle toneeltrucs waren ingezet met licht en geluid en requisieten en dat bij jou die het lege toneel zo belangrijk vond.

Een heel andere opvoering van De Storm zag ik in Scheveningen in 1976 en 1977. De ruimte was een omgebouwde remise van de paardentram. Het materiaal was hout en zand en rook. Even ter vergelijking: bij jou in de Globe kwamen per keer 3300 mensen kijken; in het Appeltheatertje konden krap 300 mensen zitten. Verder had het wel de vorm van de berenbijtring waar ook jouw Globe op geïnspireerd was. De regisseur was Erik Vos, een geestverwant van Ariane Mnouchkine en Peter Brook en Giorgio Strehler.

De Comédie française interpreteerde De Storm als een soort autobiografie. Jan Kott, een van je beste bewonderaars, noemde zo’n interpretatie kinderachtig en belachelijk. Hij zag in, dat jouw Storm een serieus en onverbiddelijk stuk was en tegelijk lyrisch en grotesk en dat het een gepassioneerde afrekening was met de werkelijke wereld. Daar heeft hij toch gelijk in? Jouw eiland is toch geen sprookjeseiland? In jouw tijd veroorzaakte het ontdekken van bewoonde, vreemde continenten een schok. Dat er een totaal nieuwe globe ontstond met witte, gevaarlijke vlekken ‘ubi leones’: daar kleefde niets zoetigs aan. Dan waren er ook intelligente wezens op andere planeten, overdacht Giordano Bruno en hij werd elf jaar voor jij De Storm schreef in Rome verbrand. Is dat sprookjesachtig? Horen daar tutu’s en maillots bij? Is dit Disneyland, zoals sommigen van ons Arcadia noemen? Daar mogen wij wel eens aan denken.
Jan Kott beschrijft wat op dit eiland botst. Enerzijds de toverkracht, dat wil zeggen de triomfantelijke menselijke geest en anderzijds de onstuitbare geschiedenis vol geweld, oorlog en verraad. Op het eiland woont Prospero met zijn dochter, de geest Ariel en het monster Caliban. Ik ga even door met de manier waarop Jan Kott je stuk leest. Prospero is als hertog van Milaan verdreven door zijn broer. In het begin tovert Prospero met de kracht van zijn geest een storm, een schipbreuk en hij laat zijn broer en de koning van Napels en diens broer met hun hele gevolg aanspoelen. Wat dat gespuis op dat bijna onbewoonde eiland uitvreet, is precies wat ze altijd deden: de geschiedenis voortstuwen met hun moordplannen, verraad en broedermoord. Prospero denkt dat hij er nu een toverstokje voor kan steken. Maar de opstand van Caliban had hij niet voorzien. Hij ziet de onmogelijkheid in van de triomf van de menselijke geest, de toverkracht, boven het geweld. Zijn geest zal het altijd afleggen tegen de loop van de geschiedenis. Hij beseft dat hij zijn toverkracht moet opgeven. Hem rest slechts bittere wijsheid. Zo interpreteerde Jan Kott jouw stuk en zo speelden ze het in Scheveningen. Fel, kwaadaardig en betoverend. Ik weet zeker dat dat ook jouw bedoeling was.

Je had als aandeelhouder recht op een deel van de winst en je wilde volle theaters. Dus wilde je het publiek vermaken. Dat begrip ‘vermaak’ heeft in mijn tijd een wat ranzige bijsmaak. Mag ik je iets vertellen dat mij laatst op een avond inviel? Ik keek naar een film, een soort spel van lichtvlekken die samen een plaatjesboek vormen, waarin alles en iedereen kan bewegen. Een uitvinding van 300 jaar na je dood. Ik moest tijdens het kijken naar die film onweerstaanbaar aan jou denken. De film heette Pirates of the Caribbean: The curse of the black Pearl. Er zijn ongetwijfeld tijdgenoten van mij die dit vloeken vinden: een dergelijke Veronicafilm noemen in aanwezigheid van Shakespeare. Maar jij stond aan de kant van het Veronicavolk, dat naar de theaters kwam, en je had vaak slaande ruzie met de academici die jouw niveau zeer bedenkelijk vonden. Hoe je daar in geslaagd bent, in dat willen vermaken en tegelijk zo’n bloedernstige grondtoon houden, is mij een raadsel. Het zal mede liggen aan de combinatie van het hogere met het lagere. Zo gek is dat dus niet: het vergelijken van jouw werk met de Pirates of the Carribean, en Johnny Depp met een hedendaagse kruising tussen je eigen topacteur Richard Burbage en de populaire komiek van je gezelschap Will Kempe.
De gelijkenis zit hem niet eens zozeer in de sfeer en in de aankleding, want die is van veel later. Depp schmiert prachtig, maar de film vertelt uiteindelijk een plat liefdessprookje. En toch maakte die film mij duidelijk hoe het je vergaat in een verwoestende storm op zee en hoe de sfeer was tijdens de ontdekkingsreizen naar verre en totaal onbekende oorden. En onmiskenbaar jouw stijl leek mij de heftige actie en het vreemde mengsel van ernst van de Engelse zeeadel, liefde tussen twee jonge mensen en de clownerie van Depp. En ook de zeerovers die tot levende geraamtes worden in het maanlicht, hebben onmiskenbaar naar jouw werk gekeken. Aan Macbeth kan iedereen zien dat jij een liefhebber bent van zwevende dolken, heksen en geestverschijningen. En in je Storm spelen naast de edellieden clowns en dronkelappen, en Ariël is toch ook een soort geraamte?

Welk geheim hebben je verheven stukken dat ze toch met zo’n film vergeleken kunnen worden? Ik probeer je prachtige, fonkelende taal te doorgronden, ik lees je stukken en ik lees over je leven, omdat ik dat raadsel voor mijzelf wil oplossen. Dat is het eerste waarom ik je schrijf.

Er is nog iets. Je hebt Prospero een dochter gegeven. Miranda. En behalve dat stelletje schurken spoelt er een jongen aan op het eiland: de zoon van de koning van Napels. Ferdinand. Die twee kinderen hebben alleen oog voor elkaar. De geschiedenis gaat langs hen heen. Zij zijn de jeugd, voor hen is alles nieuw.
Miranda is bijna vijftien jaar, heb ik uitgerekend. Ze was nog geen drie toen ze op dit eiland kwam. Van het verleden heeft ze tot voor kort niets geweten. Ze leefde op het eiland met haar vader, een geest, Ariel, en een monsterlijke man, Caliban. Als zij Ferdinand ziet denkt zij dat hij de mooiste man ter wereld is en in haar wereld is dat ook zo. Maar daarvoor? Wat dacht ze daarvoor? Ze had in de tijd dat haar seksualiteit ontwaakte de keuze uit haar vader en Caliban. Haar vader had dus alle redenen om Caliban een verachtelijk monster te noemen.

Wat mij niet lekker zit is de uitdrukkelijkheid waarmee Prospero zijn dochter beveelt kuis te blijven voor het huwelijk. Op zich is dat niets voor jou. Je bent zelf niet zo kuis en in je stukken gaat het er vaak heet aan toe. Om een enkel detail uit die vele boeken over je werk te noemen: je gebruikt meer dan 1300 seksuele verwijzingen. Wist je dat? Welgeteld zesenzestig termen voor vagina, waaronder ruff, scut, crack, lock, salmon’s tail en clack dish; in mijn taal: kraag, pluim, scheur, slot, zalmstaart en klapperkan. Chapeau! maar om nu met zo’n taalgebruik kuisheid voor het huwelijk te eisen. Het is het enige dat Prospero nog kan eisen. Hij keurt het huwelijk tussen Ferdinand en zijn dochter Miranda goed, maar eist voor de resterende tijd op het eiland kuisheid. Tot wanneer? Tot ‘de heilige riten zijn voltrokken met alle ceremoniën vandien’, met andere woorden tot in Milaan. Hier op dit eiland is zij nog van hem, zoals ze altijd van hem geweest is. Van hem, de enige man, behalve een monster. Het is een vader-dochter relatie die tegen het incestueuze aanschurkt.
Eigenlijk duikt die bijna incestueuze vader-dochter relatie vanaf King Lear steeds op. In Wintersprookje. In Pericles zelfs openlijk. Dat kan geen toeval zijn, zegt Stephen Greenblatt, een van je biografen. En nu het konijn uit de hoed: je testament is bewaard. Daaruit blijkt dat je vrouw en je dochter Judith wel bedeeld worden met zo het een en ander (je vrouw het een na beste bed; Judith een vrij aardig geldbedrag) maar het meeste van waarde, geld, het landgoed New Place, het Blackfriars-poorthuis in Londen, ‘al mijn schuren, stallen, boomgaarden, tuinen, landerijen, pachtgronden’ schrijf je, gaan naar Susanna. Dat was je lievelingsdochter nietwaar? Jouw Cordelia, jouw Miranda.

Ik meen iets te herkennen.
Het is nu bijna 400 jaar na je dood. Het verhaal in proza, de roman, is nu een uitzonderlijk populair genre. Ik durf mij op geen enkele wijze met jou te vergelijken maar ik lees bij Peter Ackroyd, weer een andere biograaf, dat je wantrouwig leek te staan tegenover elke vorm van filosofie, rationele uiteenzetting en aforistiek, en dat abstracte taal voor jou een gruwel was. Ik lees dat jij jezelf aan iedere persoon en situatie aanpast, dat je geen moraal had in de conventionele zin, aangezien morele principes bepaald worden door afkeer en antipathie. Als dat zo is, zijn wij familie. We nemen er ooit een wijn uit Gascogne op.

In verband met mijn eigen werk heb ik de laatste tijd nagedacht over twee mannen en de dochter van een van hen in een totaal geïsoleerde situatie. Het was het onderwerp van een roman die ik net voltooid heb. Je zou kunnen zeggen dat ik de samenleving van Prospero, Miranda en Caliban heb proberen door te denken. Vanaf het moment dat hij met dat kleine kind op dat bijna onbereikbare eiland aanspoelt. Bij mij krijgt alles een iets andere vorm natuurlijk; mijn decor is het Turkije van vlak na de afschuwelijke oorlog in het begin van de twintigste eeuw. Dat dit thema, een bijna incestueuze verhouding tussen een vader en een dochter, persoonlijk is, geworteld in mijn dagelijkse leven en denken, is zeker; in hoeverre het persoonlijk is, valt niet zo een twee drie te zeggen. Ik heb geen kinderen, ik heb geen dochter.

Wat ik, lezend in je werk en in je biografieën, ben gaan vermoeden is dit. Jij hebt geen stuk geschreven, dat direct over je lievelingsdochter gaat, maar het verlangen naar Susanna heeft je wel ten diepste bij het schrijven van De Storm geïnspireerd en voortgedreven. Net als het verdriet om de dood van je zoontje en van je vader het schrijven van Hamlet diep heeft beïnvloed en de angst om je identiteit kwijt te raken het schrijven van King Lear mogelijk heeft gemaakt. Wat je schreef was uiterst persoonlijk en vervolgens heb je de privé-levensberichten weer onzichtbaar gemaakt. Vooral dat laatste is in mijn tijd niet algemeen.

Dat is de les die ik van jou geleerd heb. Hoe je dat gedaan hebt en welke krachten er vervolgens in je werk loskomen, daar probeer ik achter te komen. Hoe je dat flikt, dat is het tweede raadsel. Met die raadsels houd ik mij sinds lange tijd bezig.

Jij bent nooit ver weg uit mijn leven als ik werk. Het is mij een diepe eer jou dat te mogen vertellen. Met eerbied en met de vriendschappelijkste groeten uit Holland.