Het is goed,

Je hebt je werk gedaan, tuinman,

En jij ook, honderdjarige kapitein,

Ook jij, verzorger van zieken, deed je werk.

Wees er tevreden over, wees er blij om,

Rust uit en begin opnieuw.

Ik kom jullie tegen en herken jullie,

Net zoals ik anderen herken, en nog weer anderen.

We zijn niet van elkaar gescheiden

Door onaanvaardbare pijnen

Of gevaarlijke straten of droge vlaktes

Die naar de kern van onze bedoelingen vragen.

Rust uit en begin opnieuw.

Ik kijk naar de doden,

Ik kijk naar hen die leven.

We halen herinneringen op

En lachen tegen kinderen die langskomen

En drinken water uit kleine kommen.

Als er vijgenbrandewijn is, drinken we die,

Vol geestdrift.

De krukken en stoelen zijn ons terwille,

Ze doen hun werk ook bij hevige kou.

De motoren van de bus helpen ons

Net als de bovenleidingen van de tram.

Op de grond liggen we met open mond

Te luisteren naar kraaien en lijsters.

De metselaar parelt van het zweet,

De gehaaste bibliotheekdirecteur pakt zijn jas,

Ik herken ze en glimlach.

En jij die jongens en meisjes grootbrengt

En kranten bezorgt en kleren verstelt

En in de late uren wiskunde studeert

En nu doodmoe je haren wast,

Het is goed.

Ik herken je en glimlach.

Rust uit en begin opnieuw.

Verf je lippen of laat ze zo.

Prik brood op een stok en ga een dag zwerven,

Alle leeftijden zullen je herkennen en je vrolijkheid aanmoedigen,

Je bent een bloem.

De struiken en bomen zijn niet gewelddadig,

Ze beschermen je en bieden schaduw.

De wind daagt je moleculen uit,

Gelukkig maar.

Vind het goed dat zon en maan weten hoe je heet

Maar je naam niet noemen.

De jaargetijden en de maanden,

De nachten en de dagen,

Ze herkennen je, herkennen ons allemaal.

We klimmen de heuvel op en gaan weer naar beneden

En eten met meer ervaring.

Jij ook, fietsreparateur,

En ook de ambtenaar voor de zwembaden

En ook degeen die faillissementen uitspreekt

En ook de muzikant in volle theaters

En ook de rijstteler en de geitenhoeder.

Jullie werken hard.

Rust uit en begin opnieuw.

Het hout van de daken

Is net zo sterk als het hout van de loopplanken

Want het is gekapt met een glimlach.

Ik weet niets meer dan jullie weten,

Ik spuug op mijn schoenen en poets ze

En ga mijn weg

Langs de kloosters van de monniken,

Langs de groepjes betonvlechters,

Langs de bedelaars met de zwarte ogen,

En vergeet jullie niet.

Ik bemin vrouwen en omarm mannen,

Ik zeg onzinnige dingen tegen kinderen

En til ze op.

Ik spiegel me aan niets,

Elke seconde is een nieuw tijdperk.

We zijn niet van elkaar gescheiden door de stilte

Of door het dreunen van de wolken

Of door de hitte van het vuur,

We spreken en houden dan onze mond

En gaan naar buiten voor de regen.

Ik herken je en glimlach.

Rust uit en begin opnieuw.

Verf je lippen of laat ze zo.

Prik brood op een stok en ga een dag zwerven,

Alle leeftijden zullen je herkennen en je vrolijkheid aanmoedigen,

Je bent een bloem.

Geen gedicht

Idem.